Vgl. HR 30 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK4173, NJ 2011, 603.
HR, 03-12-2013, nr. 12/01243
ECLI:NL:HR:2013:1570
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
03-12-2013
- Zaaknummer
12/01243
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2013:1570, Uitspraak, Hoge Raad, 03‑12‑2013; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHARN:2012:BV3740, Bekrachtiging/bevestiging
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:1553, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2013:1553, Conclusie, Hoge Raad (Parket), 08‑10‑2013
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2013:1570, Gevolgd
- Vindplaatsen
Uitspraak 03‑12‑2013
Inhoudsindicatie
HR: art. 81.1 RO.
Partij(en)
3 december 2013
Strafkamer
nr. 12/01243
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 13 februari 2012, nummer 21/001095-11, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1971.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. S.F.W. van 't Hullenaar, advocaat te Arnhem, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal F.W. Bleichrodt heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van de middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier S.C. Rusche, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 3 december 2013.
Conclusie 08‑10‑2013
Inhoudsindicatie
HR: art. 81.1 RO.
Nr. 12/01243
Mr. Bleichrodt
Zitting 8 oktober 2013
Conclusie inzake:
[verdachte]
1. Het Gerechtshof te Arnhem heeft de verdachte bij arrest van 13 februari 2012 veroordeeld wegens feit 1, “medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod” en feit 2. “diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking” tot een werkstraf voor de duur van 90 uren, subsidiair 45 dagen hechtenis.
2. Namens de verdachte is beroep in cassatie ingesteld. S.F.W. van ‘t Hullenaar, advocaat te Arnhem, heeft een schriftuur ingezonden, houdende twee middelen van cassatie.
3.1. Het eerste middel klaagt over de verwerping van het beroep op niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie en valt uiteen in twee klachten. De eerste klacht houdt in dat het hof bij de verwerping van het verweer strekkende tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie onvoldoende inzicht in zijn gedachtegang heeft gegeven en/of een verkeerde maatstaf heeft aangelegd. De tweede klacht ziet op de motivering van de verwerping van het verweer.
3.2. Uit het proces-verbaal van de terechtzitting van het Hof Arnhem in hoger beroep van 30 januari 2011 blijkt dat de raadsman aldaar het volgende heeft aangevoerd:
“De raadsman verklaart -zakelijk weergegeven- als volgt:Door de betrokken opsporingsambtenaren is er onjuist geverbaliseerd. Zo zou de startinformatie van deze zaak zijn veredeld, zo is er bewust of onbewust een verkeerde datum vermeld en kloppen de voertuigen niet. Cliënt had op die datum de Avensis en Passat nog niet.De verbalisanten hebben de tip, door er aan te gaan prutsen, verarmd. Wat is dan de waarde van een tip? Tevens zijn er zaken door verbalisanten aan toegevoegd. Een en ander heeft door de inbeslagname van de Volkswagen Passat ernstige consequenties voor mijn cliënt gehad. Uit de beslissing van de rechtbank, naar aanleiding van het ingediende bezwaarschrift, blijkt tot welke consequenties een en ander kan leiden. De rechtbank nam in de afwijzende beschikking op dat verdachte met de inbeslaggenomen personenauto de nodige materialen ten behoeve van de aangetroffen hennepplantage zou hebben vervoerd. De Passat was toen nog niet eens in beeld!Hier ziet u wat er gebeurt als er wordt gejokt. Ik zeg niet dat er welbewust een fair trial onmogelijk wordt gemaakt, maar het is wel zo dat de betreffende verbalisanten niet hebben kunnen overzien wat hun handelen tot gevolg heeft. Door zo te handelen is er een inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van verdachte.
Ik ben van mening dat er sprake is van een grove veronachtzaming van een inbreuk op de verdedigingsbelangen van cliënt en van onherstelbare vormverzuimen. Ik ben van oordeel dat een en ander moet leiden tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie.”
3.3. Het in het middel bedoelde verweer is door het hof in het betreden arrest als volgt weergegeven en verworpen:
“Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
Ter terechtzitting is door de raadsman van verdachte aangevoerd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de strafvervolging van verdachte omdat – kort gezegd - er bewust onjuist is geverbaliseerd door de betrokken opsporingsambtenaren. Zo zou de startinformatie zijn veredeld en daarbij zou inbreuk gemaakt zijn op de persoonlijke levenssfeer van verdachte. Er is door verbalisanten namelijk in de weergave van de tip die de politie kreeg, die uiteindelijk leidde tot de ontdekking van de hennepkwekerij waarvoor verdachte wordt vervolgd, onder andere melding gemaakt van twee voertuigen, een Volkswagen en een Toyota, die verdachte op dat moment nog niet in zijn bezit had. Vervolgens is de politie overgegaan tot een warmtemeting aan de buitenzijde van de woning van de medeverdachte en is vervolgens binnengetreden in die woning. Toen bleek van aanwezigheid van een hennepkwekerij en werd verdachte aangetroffen. De raadsman stelt dat er sprake is van grove veronachtzaming van en inbreuk op de verdedigingsbelangen van verdachte en dat sprake is van onherstelbare vormverzuimen, die moeten leiden tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie.
Het hof stelt vast dat inderdaad sprake is van een (onherstelbaar) vormverzuim. Op verzoek van de verdediging zijn de desbetreffende verbalisanten als getuigen gehoord door de raadsheer-commissaris. Uit die verhoren komt naar voren dat slordig is omgesprongen met de wijze van vastlegging in het proces-verbaal. Aannemelijk is geworden dat verdachte de bedoelde voertuigen niet in gebruik had ten tijde van de melding en de melding op dat punt dus onjuist is geverbaliseerd. Het hof heeft thans aan de hand van artikel 359a Sv te oordelen of aan dit vormverzuim rechtsgevolg dient te worden verbonden en, zo ja, welk rechtsgevolg dan in aanmerking komt.
Het hof is van oordeel dat in dit geval volstaan kan worden met de vaststelling dat hier sprake is van een vormverzuim. Op zich is het belang van een correcte verbalisering groot. Dat in het hier bedoelde proces-verbaal onjuistheden zijn geslopen, is als ernstig aan te merken, omdat de rechter uit moet kunnen gaan van de juistheid van het proces-verbaal. Dat het om niet meer dan slordigheden gaat, acht het hof echter aannemelijk omdat de vermelding van de twee bedoelde auto's niet toe of afdoet aan de waarde van de tip. Er bestaan geen aanwijzingen dat deze tip geheel en al "gefabriceerd" zou zijn om een voorwendsel te hebben de woning binnen te gaan. Het nadeel dat is veroorzaakt, is beperkt. In de tip komt namelijk andere informatie voor die op zichzelf voldoende aanleiding kon zijn voor aanvullend onderzoek. De melder heeft namelijk aangegeven dat op het adres [a-straat 1] te Doesburg vermoedelijk een hennepkwekerij zou zitten. Melder heeft verder aangegeven dat allerlei goederen in die woning gesjouwd werden. Hierbij heeft de melder ook auto's genoemd, anders dan bedoelde Volkswagen en Toyota, waaronder de Renault Laguna waarmee verdachte toentertijd bij de woning met de kwekerij is geweest. Dit bericht is voor de politie aanleiding geweest aan de buitenzijde van de woning een warmtemeting te doen, waaruit inderdaad aanwijzingen voortkwamen die op een hennepkwekerij duidden. Toen de politie de woning binnentrad, is verdachte daar aangetroffen.
Er kan derhalve niet op goede grond worden gezegd dat het bewijs is vergaard dankzij de onjuiste vermeldingen van de auto's in het proces-verbaal. Bedoelde slordigheden geven dus voor bewijsuitsluiting, laat staan niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie, geen aanleiding.
Het nadeel voor verdachte bestaat hierin dat bedoelde Volkswagen in beslag is genomen, terwijl dit mogelijk achterwege zou zijn gebleven als deze auto niet vermeld zou zijn geweest in de weergave van de tip. Dit is echter een vermogensrechtelijk nadeel dat zich niet door strafvermindering laat compenseren. Voor een verzoek om teruggave bestaat immers een afzonderlijke procedure, terwijl voor een financieel nadeel een vordering kan worden ingesteld.
Van de door de raadsman aangevoerde schending van de privacy van verdachte is geen sprake. De desbetreffende woning was niet van verdachte.”
3.4. De steller van het middel betoogt in de eerste plaats dat het hof door aldus te overwegen onvoldoende inzicht heeft gegeven hoe het de ernst van het verzuim heeft beoordeeld.
3.4.1. Het middelonderdeel berust naar mijn mening op een onjuiste lezing van het arrest en mist daardoor feitelijke grondslag. Het hof heeft overwogen dat het belang van een correcte verbalisering groot is en dat het feit dat in het bedoelde proces-verbaal onjuistheden zijn geslopen ernstig is, maar daaraan toegevoegd dat het om niet meer dan slordigheden gaat en dat er geen aanwijzingen bestaan dat de tip geheel en al ‘gefabriceerd’ zou zijn om een voorwendsel te hebben om de woning in te gaan. In deze overwegingen ligt besloten dat het hof het vormverzuim niet dusdanig ernstig acht dat de vergaande sanctie van niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in aanmerking komt.1.Daarmee heeft het hof voldoende inzicht gegeven in zijn afweging, zonder dat het daarbij blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting. Niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging komt als in art. 359a Sv voorzien rechtsgevolg slechts in aanmerking in geval het vormverzuim daarin bestaat dat met de opsporing of vervolging belaste ambtenaren ernstig inbreuk hebben gemaakt op beginselen van een behoorlijke procesorde waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan.2.In de overwegingen van het hof komt tot uitdrukking dat aan dit criterium voor niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie niet is voldaan. Dat oordeel is niet onbegrijpelijk, mede in aanmerking genomen dat het hof aanneemt dat sprake is geweest van slordigheid en daarmee niet van doelbewust onjuiste verbalisering. Tot een nadere motivering was het hof niet gehouden.
3.4.2. In de tweede plaats betoogt de steller van het middel dat het oordeel van het hof dat de vermelding van de twee auto’s in de weergave van de melding van 23 juli 2009 niet afdoet aan de waarde van de tip onbegrijpelijk is, omdat in de melding ook gewag wordt gemaakt van de kleur van de Volkswagen Golf en in wezen meer meldingen zijn omgebogen tot één anonieme tip.
3.4.3. Ook dit middelonderdeel kan niet slagen. Uit de toelichting volgt dat de pijlen van de steller van het middel niet zijn gericht op het oordeel van het hof dat er geen aanwijzingen zijn dat de tip geheel en al gefabriceerd is en dat sprake is van slordigheden, maar op de overweging dat de slordigheden niet toe- of afdoen aan de waarde van de tip. De overweging dat de vermelding van de twee auto’s in de weergave van de melding van 23 juli 2009, te weten een Toyota Avensis en een Volkswagen Passat, niet toe- of afdoet aan de waarde van de tip omdat de melding van 23 juli 2009 als zodanig voldoende informatie bevatte die op zichzelf voldoende aanleiding kon zijn voor aanvullend onderzoek, acht ik niet onbegrijpelijk. Het hof heeft vastgesteld dat de melding inhield dat op het adres [a-straat 1] te Doesburg vermoedelijk een hennepkwekerij aanwezig zou zijn en dat allerlei goederen in die woning werden ‘gesjouwd’, waarbij de melder verschillende auto’s heeft genoemd, waaronder de Renault Laguna waarmee de verdachte toentertijd bij de woning met de kwekerij is geweest. De vermelding van de kleur van nog een andere auto (de Volkswagen Golf, niet te verwarren met de Volkswagen Passat die in beslag is genomen) in het proces-verbaal behoort niet tot de door het hof genoemde gegevens die volgens hem aanleiding konden zijn voor nader onderzoek. Deze vermelding doet aan de begrijpelijkheid van het oordeel van het hof dat de vermelding van de Toyota Avensis en de Volkswagen Passat in het proces-verbaal niet toe- of afdoet aan de waarde van de tip dan ook niet af.
3.4.4. Het voorafgaande leidt tot de conclusie dat het eerste middel faalt.
3.5. Het tweede middel houdt in dat het hof, in strijd met art. 359a, eerste lid, onder a, en tweede lid, Sv, in verbinding met art. 415 Sv, heeft overwogen dat het vermogensrechtelijk nadeel zich in casu niet door strafvermindering laat compenseren.
3.5.1. Het hof heeft in zijn arrest van 13 februari 2012 op het onrechtmatig verkregen bewijsverweer gerespondeerd als bij de bespreking van het eerste middel weergegeven.
3.5.2. Volgens de steller van het middel heeft het hof in de hiervoor weergegeven passage een onjuiste maatstaf aangelegd en is zijn oordeel onbegrijpelijk. Het gegeven dat er een procedure bestaat die tot teruggave van een in beslag genomen voorwerp kan leiden, betekent volgens hem niet dat daarmee het nadeel wordt gecompenseerd. Ook de omstandigheid dat ‘voor een financieel nadeel een vordering kan worden ingesteld’ sluit strafvermindering volgens de steller van het middel niet uit.
3.5.3. Voor de beantwoording van de vraag of het hof de juiste maatstaf heeft aangelegd, is het overzichtsarrest van de Hoge Raad van 30 maart 2004, ECLI:NL:HR:2004, AM2533, NJ 2004, 376, m.nt. Buruma van belang. Daaraan is, voor zover hier relevant, het volgende te ontlenen:
“ 3.6.1. Vooropgesteld zij dat - gelet op de beoordelingsfactoren als bedoeld in art. 359a, tweede lid, Sv - het wettelijk stelsel aldus moet worden opgevat dat een vormverzuim in de zin van dat artikel niet steeds behoeft te leiden tot een van de daar omschreven rechtsgevolgen. Art. 359a Sv formuleert een bevoegdheid en niet een plicht, en biedt mede in het licht van de hiervoor vermelde wetsgeschiedenis de rechter die een vormverzuim heeft vastgesteld, de mogelijkheid af te zien van het toepassen van een van de daar bedoelde rechtsgevolgen en te volstaan met het oordeel dat een onherstelbaar vormverzuim is begaan. De strekking van de regeling van art. 359a Sv is immers niet dat een vormverzuim hoe dan ook moet leiden tot enig voordeel voor de verdachte (vgl. HR 23 januari 2001, NJ 2001, 327).
3.6.2. Indien de feitenrechter op grond van de hiervoor bedoelde weging en waardering van de wettelijke beoordelingsfactoren en aan de hand van alle omstandigheden van het geval tot het oordeel komt dat niet kan worden volstaan met de vaststelling dat een onherstelbaar vormverzuim is begaan, maar dat het verzuim niet zonder consequentie kan blijven, zal hij daaraan een van de in art. 359a, eerste lid, Sv genoemde rechtsgevolgen verbinden, te weten strafvermindering, bewijsuitsluiting of niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging.
3.6.3. Strafvermindering, in die zin dat de hoogte van de op te leggen straf in verhouding tot de ernst van het verzuim wordt verlaagd, komt op grond van het bovenstaande slechts in aanmerking, indien aannemelijk is dat (a) de verdachte daadwerkelijk nadeel heeft ondervonden, (b) dit nadeel is veroorzaakt door het verzuim, (c) het nadeel geschikt is voor compensatie door middel van strafvermindering, en (d) strafvermindering ook in het licht van het belang van het geschonden voorschrift en de ernst van het verzuim gerechtvaardigd is.”
3.5.4. De rechter die over de feiten oordeelt, komt vrijheid toe in concrete gevallen te bepalen of en, zo ja, welk rechtsgevolg aan een geconstateerd onherstelbaar vormverzuim dient te worden verbonden. De motivering zal moeten worden ingekleed met inachtneming van de in het arrest van 30 maart 2004 uitgezette lijnen. In de motivering van het hof komt tot uitdrukking dat het in aanmerking heeft genomen het belang van een correcte verbalisering, de ernst van het verzuim en het nadeel dat door het verzuim is veroorzaakt. Door de in het tweede lid van art. 359a Sv neergelegde factoren in zijn afweging te betrekken, heeft het hof in zoverre de juiste maatstaf gehanteerd. Resteert de vraag of het oordeel van het hof dat sprake is van een vermogensrechtelijk nadeel dat zich niet door strafvermindering laat compenseren berust op een onjuiste rechtsopvatting dan wel onbegrijpelijk is.
3.5.5. Ter beantwoording van deze vraag moet worden vooropgesteld dat het hof in de hiervoor weergegeven passage het begrip ‘nadeel’ kennelijk in twee betekenissen heeft gebezigd. Het hof heeft in de eerste plaats aangenomen dat het nadeel dat het gevolg is geweest van onjuiste verbalisering voor de verdachte beperkt is geweest, omdat in de tip andere informatie voorkwam die op zichzelf voldoende aanleiding zou geven voor nader onderzoek. Het hof heeft het begrip ‘nadeel’ in deze eerste passage kennelijk in verband gebracht met de voorwaarde voor bewijsuitsluiting als bedoeld in art. 359a, eerste lid, aanhef en onder b, Sv, inhoudende dat de resultaten van het onderzoek door het verzuim zijn verkregen. Nu het middel niet klaagt over de uitleg van het begrip ‘nadeel’ in de context van het verweer strekkende tot bewijsuitsluiting, kan de juistheid van deze uitleg in het midden blijven.
3.5.6. Voor de overwegingen die betrekking hebben op strafvermindering, waartegen het middel wel is gericht, is van belang dat het hof oordeelt dat het nadeel erin bestaat dat de Volkswagen in beslag is genomen, terwijl inbeslagneming mogelijk achterwege zou zijn gebleven als deze auto niet vermeld zou zijn in de weergave van de tip. Het hof heeft daarmee aangenomen dat sprake is geweest van daadwerkelijk nadeel, niet bestaande uit schade aan het recht op een eerlijk proces in de zin van art. 6 EVRM. Het begrip ‘nadeel’ in de specifieke context van art. 359a, aanhef en eerste lid, onder a, Sv behoeft inderdaad niet te worden beperkt tot schade aan de verdedigingsrechten. Daarin verschilt het begrip ‘nadeel’ in de zin van art. 359, eerste lid, onder a Sv van dat in art. 359a, tweede lid, Sv, voor zover het gaat om de afweging of materiaal van het bewijs moet worden uitgesloten. Voor bewijsuitsluiting zal het nadeel in beginsel wel moeten worden beperkt tot schade aan een eerlijk proces, tenzij (samengevat) sprake is van een aanzienlijke schending van een ander belangrijk (strafvorderlijk) voorschrift of rechtsbeginsel dan wel van de — zeer uitzonderlijke — situatie dat het desbetreffende vormverzuim zozeer bij herhaling voorkomt dat zijn structureel karakter vaststaat en de verantwoordelijke autoriteiten zich onvoldoende inspanningen hebben getroost overtredingen van het desbetreffende voorschrift te voorkomen.3.Bij strafvermindering bestaat meer ruimte voor het verdisconteren van andersoortig nadeel dan dat aan een eerlijk proces, zoals schending van het recht op privacy en een inbreuk op de lichamelijke integriteit.4.Het hof heeft aangenomen dat sprake is van een ‘vermogensrechtelijk nadeel’, dat erin bestaat dat de bedoelde Volkswagen in beslag is genomen, terwijl inbeslagneming ‘mogelijk’ achterwege zou zijn gebleven als deze auto niet vermeld zou zijn geweest in de weergave van de tip. Het gaat volgens het hof echter om een vermogensrechtelijk nadeel dat zich niet door strafvermindering laat compenseren. Daarmee doelt het hof op het in het hiervoor genoemde arrest in rov. 3.6.3 onder (c) gerangschikte criterium voor toepassing van strafvermindering.
3.5.7. De desbetreffende passage in het arrest roept een aantal bedenkingen op. Met de steller van het middel ben ik van mening dat de motivering van het hof dat het in de onderhavige zaak gaat om een vermogensrechtelijk nadeel dat zich niet door strafvermindering laat compenseren niet overtuigt. Daarbij laat ik verder rusten dat het hof overweegt dat van de door de raadsman aangevoerde schending van de privacy van de verdachte geen sprake was, omdat de desbetreffende woning niet van de verdachte was. Ook op deze overweging valt het nodige af te dingen, aangezien in het verweer van de raadsman niet het binnentreden in de woning, maar de inbeslagneming van een auto van de verdachte centraal stond, maar daarover wordt in cassatie niet geklaagd.
Voor zover de overweging van het hof aldus moet worden gelezen, dat het van mening is dat strafvermindering niet in aanmerking komt als een procedure tot teruggave van het in beslaggenomen voorwerp bestaat, gaat het naar mijn mening uit van een onjuiste rechtsopvatting. Mogelijk trekt het hof een parallel met de vaste rechtspraak van de Hoge Raad waarbij art. 359a Sv niet van toepassing wordt geacht bij vormverzuimen die betrekking hebben op bevelen inzake de toepassing van vrijheidsbenemende dwangmiddelen welke kunnen worden voorgelegd aan de rechter-commissaris die krachtens de wet belast is met het toezicht op de toepassing dan wel de voortduring van bepaalde tijdens het voorbereidend onderzoek bevolen vrijheidsbenemende dwangmiddelen en die aan dergelijke verzuimen rechtsgevolgen kan verbinden ten aanzien van de voortzetting van de vrijheidsbeneming. Ik zie in de rechtspraak evenwel geen aanknopingspunten dat deze uitzondering op de toepasselijkheid van art. 359a Sv zich ook uitstrekt tot andere dwangmiddelen, zoals de inbeslagneming, nog daargelaten dat het aanvaarden van zodanige uitzondering zou betekenen dat de beoordeling of aan het vormverzuim een rechtsgevolg moet worden verbonden al in het ‘voorportaal’ van art. 359a Sv zou stranden.5.
Voor zover het hof ervan uitgaat dat strafvermindering niet in aanmerking komt als het gaat om een nadeel dat zich leent voor een vordering tot schadevergoeding, gaat het eveneens uit van een onjuiste rechtsopvatting. Ook in geval sprake is van inbreuken op de persoonlijke levenssfeer en op de lichamelijke integriteit is de mogelijkheid van een vordering tot schadevergoeding uit hoofde van onrechtmatige daad niet uitgesloten. Die enkele mogelijkheid staat aan strafvermindering als reactie in de zin van art. 359a Sv niet in de weg. In de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel dat heeft geleid tot de Wet Vormverzuimen (Stb. 1995, 441) is schadevergoeding juist gepresenteerd als een los van de sancties van art. 359a Sv staande mogelijkheid. De wetgever heeft bewust schadevergoeding niet als reactie in de zin van art. 359a Sv opgenomen, onder meer omdat schadevergoeding wezenlijk verschilt van de wel in art. 359a Sv geregelde reacties en omdat onduidelijk is hoe schadevergoeding als reactie op een vormverzuim zich zou verhouden tot het recht van de verdachte op schadevergoeding als het verzuim jegens hem een onrechtmatige daad oplevert.6.Met deze keuze van de wetgever is niet te verenigen dat de rechter een beroep op strafvermindering verwerpt met als motivering dat “voor een financieel nadeel een vordering kan worden ingesteld”.
3.5.8. Het bovenstaande behoeft naar mijn mening evenwel niet tot cassatie te leiden. Tot een andere beslissing dan het verwerpen van het beroep op strafvermindering had het hof niet kunnen komen. Daartoe wijs ik op het volgende. Het hof heeft aangenomen dat aan de hiervoor onder (a) en (b) gerubriceerde voorwaarden voor strafvermindering is voldaan. Het is evenwel zeer de vraag of de enkele mogelijkheid dat een inbeslagneming achterwege zou zijn gebleven als het verzuim niet zou hebben plaatsgevonden ‘daadwerkelijk nadeel’ oplevert in de zin van het hiervoor weergegeven beslissingsschema voor strafvermindering. Het enkele feit dat het strafbaar feit is ontdekt vormt in elk geval geen rechtens te respecteren belang van de verdachte, terwijl het bepaald niet vanzelfsprekend is dat de enkele mogelijkheid dat inbeslagneming achterwege zou zijn gebleven een daadwerkelijk nadeel voor de verdachte oplevert in de zin van art. 359a, eerste lid, onder a, Sv.
Maar zelfs als wel zou worden aangenomen dat sprake is van daadwerkelijk nadeel, komt strafvermindering niet in beeld. De melding dat zich op het adres [a-straat 1] te Doesburg vermoedelijk een hennepkwekerij bevond, dateert van 23 juli 2009. Het onderzoek met een warmtebeeldcamera is uitgevoerd op 21 augustus 2009, terwijl het binnentreden en de inbeslagneming van de auto’s plaatsvonden op 9 september 2009. Het vormverzuim dat in deze zaak aan de orde is, betreft het onjuist opnemen van informatie die al op 23 juli 2009 door een melder zou zijn verstrekt, terwijl de informatie in werkelijkheid op een later moment is verkregen. De onjuiste verbalisering vond plaats op 18 oktober 2009. Volgens het hof betreft het gevolg van deze onjuiste verbalisering de inbeslagneming van de Volkswagen, terwijl deze mogelijk achterwege zou zijn gebleven als deze auto niet zou zijn vermeld in de tip. De Volkswagen was echter al op 9 september 2009 in beslag genomen, zodat de inbeslagneming niet het gevolg kan zijn geweest van de onjuiste verbalisering ruim een maand later.7.Uit deze tijdlijn volgt dat, zelfs als sprake zou zijn van daadwerkelijk nadeel als bedoeld in het hiervoor weergegeven beslissingsschema onder (a), het door het hof benoemde nadeel nooit het gevolg kan zijn geweest van het verzuim en dat aldus niet is voldaan aan de hiervoor als (b) gerangschikte voorwaarde voor strafvermindering. Het middel kan dan ook niet tot cassatie leiden vanwege het ontbreken van een rechtens te respecteren belang.
4. De middelen falen. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
5. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
n.d.
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 08‑10‑2013
HR 30 maart 2004, ECLI:NL:HR:2004:AM2533, NJ 2004, 376, m.nt. Buruma.
HR 3 juli 2012, ECLI:NL:HR:2013:BV7438, NJ 2013, 175, m.nt. Bleichrodt en HR 19 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY5321, NJ 2013, 308, m.nt. Keulen.
Vgl. bijv. HR 27 september 2005, ECLI:NL:HR:2005:AS8858 en HR 21 maart 2000, ECL:NL:HR:2000:AA5254. Zie voorts R. Kuiper, ‘Strafvermindering als reactie op vormverzuimen, Van Via della Conciliazione tot Afvoerpijp en verder’, in: M.J.A. Duker e.a. (red.), Welberaden, Nijmegen 2009, p. 35-59, m.n. p. 54 en M.J. Borgers, ‘De toekomst van art. 359a Sv’, DD 2012/25.
Vgl. ten aanzien van aanhouding: HR 17-1-2012, ECLI:NL:HR:2012:BT2518, NJ 2012/164.
Kamerstukken II 1993/94, 23 705, nr. 3, p. 26. Vgl. specifiek ten aanzien van overschrijding van de redelijke termijn: HR 19 april 2011, ECLI:NL:HR2011:BP5361.
Ook het voortduren van het beslag kan niet als een gevolg van de onjuiste verbalisering worden gezien. Bij beschikking van 4 december 2009 verklaarde de raadkamer van de Rechtbank Arnhem het klaagschrift van de zijde van de verdachte strekkende tot teruggave van de Volkswagen Passat ongegrond. Aan die beslissing lag ten grondslag het oordeel van de raadkamer dat niet onaannemelijk was dat de auto door middel van een ‘witwasconstructie’ was gefinancierd en dat zich nog steeds de omstandigheid voordeed dat een rechter de verbeurdverklaring van de auto kan uitspreken.