Dit strafmaximum is met ingang van 1 februari 2006 verhoogd naar 4 jaar.
Rb. Limburg, 09-03-2020, nr. 03-703007-09
ECLI:NL:RBLIM:2020:1889, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging met terugwijzen
- Instantie
Rechtbank Limburg
- Datum
09-03-2020
- Zaaknummer
03-703007-09
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBLIM:2020:1889, Uitspraak, Rechtbank Limburg, 09‑03‑2020; (Eerste aanleg - meervoudig)
ECLI:NL:RBLIM:2013:7594, Uitspraak, Rechtbank Limburg, 11‑10‑2013; (Eerste aanleg - meervoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHSHE:2015:4516, (Gedeeltelijke) vernietiging met terugwijzen
- Vindplaatsen
Uitspraak 09‑03‑2020
Inhoudsindicatie
Megazaak Landlord. Veroordeling tot een geldboete van 200.000 euro en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 jaar wegens oplichting, valsheid in geschrifte, het valselijk laten opmaken van notariële akten en belastingfraude.
Partij(en)
RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Roermond
Strafrecht
Parketnummer: 03/703007-09
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 9 maart 2020
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
[geboortegegevens 1] ,
[adres 2] .
De verdachte wordt bijgestaan door mr. J-H.L.C.M Kuijpers en mr. V. Poelmeijer, advocaten kantoorhoudende te Amsterdam.
1. Onderzoek van de zaak
In onderhavige zaak is door de meervoudige kamer van deze rechtbank bij uitspraak van
11 oktober 2013 het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard in de vervolging, waarna de officier van justitie hoger beroep heeft ingesteld. Het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch heeft bij arrest van 12 november 2015 dit vonnis vernietigd en de zaak teruggewezen naar de rechtbank teneinde deze op de bestaande tenlastelegging te berechten en af te doen.
De rechtbank heeft de zaak vervolgens inhoudelijk behandeld op de zittingen van 1, 6, 12, 15 en 22 november 2019 en 27 januari 2020. Op de zitting van 4 maart 2020 is het onderzoek gesloten. De verdachte en zijn raadslieden zijn – met uitzondering van 4 maart 2020 – op voornoemde dagen verschenen. Op 27 januari 2020 is alleen mr. Poelmeijer verschenen. De officieren van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.
2. De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, na wijziging tenlastelegging - kort en feitelijk - weergegeven, op neer dat de verdachte al dan niet samen met anderen:
feit 1:
a. I. een factuur van [bedrijf 2] valselijk heeft opgemaakt/vervalst om deze als echt te (doen) gebruiken;
II. van diezelfde valse factuur gebruik heeft gemaakt;
en/of
huurovereenkomsten valselijk heeft opgemaakt/vervalst om deze als echt te (doen) gebruiken;
en/of
- a.
[verzekeringsmaatschappij] heeft opgelicht;
- b.
de [bank] heeft opgelicht;
feit 2:
primair: een beroep of gewoonte heeft gemaakt van het kopen van panden met het oogmerk om zonder volledige betaling zich en/of een ander de beschikking over die panden te verzekeren;
subsidiair: [naam 1] (sub a) en/of [naam 2] (sub b) en/of [naam 3] (sub c) heeft opgelicht;
feit 3: in vier notariële leveringsaktes valse opgave heeft doen opnemen aangaande de koopprijs van het betreffende pand;
feit 4: gewoonte)witwassen, dan wel schuldwitwassen
I
primair: van vijf panden door te verbergen en/of te verhullen wie de rechthebbende was;
subsidiair: van vijf panden door deze te verwerven en/of voorhanden te hebben;
II
door geldbedragen en/of goederen en/of tegoeden op bankrekeningen verworven en/of voorhanden te hebben, te weten:
een geldbedrag van 250.110,43 euro uit verkoop van een pand (sub a), een (groot) aantal 500 euro biljetten (sub b), zogenaamde huuropbrengsten (sub c) en/of tegoeden op Belgische bankrekeningen (sub d);
feit 5:
primair: het doen van onjuiste of onvolledig aangifte voor de Inkomstenbelastingen Premie Volksverzekeringen over de jaren 2003 tot en met 2007 door:
- a.
geen opgave te doen van banktegoeden bij een bank in België, die op een rekening stonden op naam van hemzelf en/of zijn echtgenote en/of op naam van zijn destijds minderjarige zoon en beide meerderjarige dochters;
- b.
geen volledige opgave te doen van ontvangen huurinkomsten;
- c.
opgave te doen van valse of vervalste kostenfacturen;
subsidiair: onjuist of onvolledig aangifte voor de Inkomstenbelastingen Premie Volksverzekeringen over de jaren 2003 tot en met 2007 heeft gedaan door te lage of onjuiste bedragen aan belastbare winst uit onderneming, aan belastbaar inkomen uit werk en woning, aan voordeel uit sparen en beleggen en/of aan belastbaar inkomen uit sparen en beleggen te vermelden;
feit 6: medeplichtig is geweest aan het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken of aanwezig hebben van hennep door het ter beschikking stellen van twee panden.
3. De ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
Het standpunt van de officieren van justitie
De officieren van justitie hebben zich op het standpunt gesteld dat de volgende ten laste gelegde misdrijven zijn verjaard:
de onder 4 ten laste gelegde variant van schuldwitwassen met betrekking tot sub a voor de periode van 1 oktober 2006 tot en met 5 december 2007 betreffende het pand aan de [straatnaam 1] te [plaats 1] , alsmede de schuldvarianten van sub C (zogenaamde huurinkomsten) en sub D (tegoeden op Belgische bank);
de onder 6 ten laste gelegde medeplichtigheid aan hennepteelt,
en het openbaar ministerie derhalve niet-ontvankelijk is in de strafvervolging van verdachte.
De verdediging heeft bepleit dat naast de door het openbaar ministerie benoemde feiten, ten aanzien van de volgende ten laste gelegde feiten eveneens sprake is van verjaring:
de onder feit 1 ten laste gelegde oplichting van [verzekeringsmaatschappij] en de [bank] ;
de onder feit 2 sub a primair ten laste gelegde flessentrekkerij en subsidiair ten laste gelegde oplichting.
Immers gold voor deze misdrijven in de ten laste gelegde periode nog een strafmaximum van drie jaar, in plaats van de huidige vier jaar.
De rechtbank overweegt dat in artikel 70 van het Wetboek van Strafrecht is bepaald dat het recht tot strafvervolging vervalt in zes jaren voor misdrijven waarop geldboete, hechtenis of gevangenisstraf van niet meer dan drie jaren is gesteld. De termijn van verjaring vangt blijkens artikel 71 van het Wetboek van Strafrecht (behoudens hier niet ter zake doende uitzonderingen) aan op de dag na die waarop het feit is gepleegd. Op grond van artikel 72 van het Wetboek van Strafrecht stuit elke daad van vervolging de verjaring waarna een nieuwe verjaringstermijn aanvangt. Ingevolge artikel 72 tweede lid van het Wetboek van Strafrecht vervalt het recht tot strafvordering evenwel ten aanzien van misdrijven wanneer vanaf de dag waarop de oorspronkelijke verjaringstermijn is aangevangen een periode is verstreken die gelijk is aan twee maal de voor het misdrijf geldende verjaringstermijn. Dit resulteert in een verjaringstermijn van 12 jaren.
Ten behoeve van de overzichtelijkheid zal de rechtbank hieronder bij de beoordeling van de feiten aangeven indien de genoemde regeling consequenties heeft voor de strafvervolging daarvan.
4. De beoordeling van het bewijs
4.1
Inleiding
In 2009 is het strafrechtelijke onderzoek Landlord gestart naar onder meer vermoedelijke gepleegde fiscale strafbare feiten in de vastgoedhandel van de familie [naam 4] en in het bijzonder de rol van [voornaam 1] [naam 4] . In dit onderzoek zijn een groot aantal panden en vastgoedtransacties van [voornaam 1] [naam 4] in beeld gekomen, waarna onder andere verdenkingen ontstonden van frauduleus handelen, witwassen en Opiumwet-gerelateerde feiten. Dit heeft geresulteerd in de aanhouding van [voornaam 1] [naam 4] , zijn echtgenote [naam echtgenote] en hun kinderen in juni 2011.
Het opsporingsonderzoek heeft geresulteerd in een zeer omvangrijk dossier, dat bestaat uit onder meer vijf afzonderlijke zaakdossiers.
De rechtbank zal hieronder per ten laste gelegd feit aangeven of zij dit bewezen acht. Ten behoeve van de overzichtelijkheid zal de rechtbank het ook per feit aangeven indien daar tot (partiële) vrijspraak wordt gekomen.
4.2
De standpunten van de officieren van justitie en de verdediging
De officieren van justitie hebben – zoals opgenomen in het overgelegde schriftelijke requisitoir – gerekwireerd tot bewezenverklaring van:
het onder 1 sub a onder I en II ten laste gelegde alsmede het onder feit 1 sub b ten laste gelegde waar het gaat om de valse huurovereenkomsten;
het onder 2 primair onder sub a, sub b en sub c ten laste gelegde;
het onder 3 sub a, sub b en sub c ten laste gelegde;
het onder 4 onder I subsidiair alsmede onder II sub A, sub B, sub C en sub D ten laste gelegde;
het onder 5 sub a, sub b en sub c ten laste gelegde in de opzetvariant.
De verdediging heeft – zoals opgenomen in de overgelegde pleitnota – ten aanzien van het onder feit 4 onder II sub B en sub C ten laste gelegde verzocht de dagvaarding partieel nietig te verklaren. Voorts heeft de verdediging zich op het op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van:
het onder 1 sub a onder I en II ten laste gelegde;
het 2 primair en subsidiair ten laste gelegde;
het onder 3 ten laste gelegde;
het onder 4 onder I primair en subsidiair en het onder II sub A, sub B en sub C ten laste gelegde;
het onder 5 onder sub a en sub b ten laste gelegde.
De standpunten van het openbaar ministerie en de verdediging zullen, voor zover van belang, bij de beoordeling van het bewijs nader worden weergegeven dan wel impliciet worden besproken. Ook eventuele partiële niet-ontvankelijkheids- en nietigheidsverweren zullen voor de leesbaarheid per feit besproken worden.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Voor de leesbaarheid van het vonnis heeft de rechtbank de inhoud van de wettige bewijsmiddelen met daarin de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden, in bijlage II opgenomen.
4.3.1
Valse facturen en huurovereenkomsten (feit 1)
4.3.1.1 Verdenking
Aan verdachte is onder feit 1 ten laste gelegd dat hij al dan niet samen met anderen:
een factuur van [bedrijf 2] valselijk heeft opgemaakt/vervalst om deze als echt te (doen) gebruiken en van diezelfde valse factuur gebruik heeft gemaakt;
huurovereenkomsten valselijk heeft opgemaakt/vervalst om deze als echt te (doen) gebruiken;
en/of
- a.
[verzekeringsmaatschappij] heeft opgelicht;
- b.
de [bank] heeft opgelicht.
Dit ten laste gelegd feit heeft betrekking op de volgende panden:
de [naam straat] te [plaats 2] (sub A);
de [straatnaam 2] [huisnummer 1] te [plaats 2] (sub B).
4.3.1.2 Partiële niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
De ten laste gelegde oplichting zou zich hebben voorgedaan in de periode van 1 september 2004 tot en met 8 maart 2006 met betrekking tot [verzekeringsmaatschappij] en in de periode van 1 juni 2004 tot en met 23 november 2004 met betrekking tot de [bank] . Destijds kende artikel 326 van het Wetboek van Strafrecht een strafbedreiging van maximaal drie jaren.
Zoals de rechtbank reeds onder 3 heeft overwogen, bedraagt de verjaringstermijn voor dit misdrijf zes jaren (artikel 70 van het Wetboek van Strafrecht) en na stuiting 12 jaren.
Inmiddels zijn sinds de genoemde ten laste gelegde periode meer dan 12 jaren verstreken, waardoor het recht tot strafvordering op grond van artikel 72 tweede lid van het Wetboek van Strafrecht is komen te vervallen. De rechtbank verklaart derhalve het openbaar ministerie partieel niet- ontvankelijk in de strafvervolging voor dit onderdeel van het onder 1 ten laste gelegde.
4.3.1.3 De factuur van [bedrijf 2] betreffende de [naam straat] te [plaats 2] (sub a)
De rechtbank stelt op basis van de in bijlage II onder 1 weergegeven bewijsmiddelen vast dat in verband met brandschade in het pand aan de [naam straat] te [plaats 2] , eigendom van [voornaam 2] [naam 4] , een schadeclaim is ingediend bij [verzekeringsmaatschappij] . Bij een herbouwcontrole op dit adres op 29 juni 2004 bleek dat de schade was hersteld, maar dat volgens de schade-expert deze werkzaamheden niet door een professioneel bedrijf waren verricht. Verdachte zou tijdens deze herbouwcontrole hebben medegedeeld dat de bewoner het schilderwerk had verricht, hetgeen hij later verbeterde door te stellen dat ook dit door de aannemer was uitgevoerd. Nadat [verzekeringsmaatschappij] in augustus 2004 verzocht om een nota van de herstelwerkzaamheden, werd op 1 oktober 2004 een factuur van het bedrijf [bedrijf 2] ingestuurd. Het totaalbedrag van de herstelwerkzaamheden op de factuur bedraagt 59.790 euro. Getuige [getuige 1] van [bedrijf 2] heeft echter verklaard dat hij nooit werkzaamheden heeft uitgevoerd voor [voornaam 2] [naam 4] noch op de [naam straat] te [plaats 2] herstelwerkzaamheden heeft verricht. [getuige 1] heeft aangifte gedaan van oplichting en valsheid in geschrift, omdat met zijn briefhoofd en handtekening een valselijk opgemaakte rekening naar [verzekeringsmaatschappij] is gestuurd. De betreffende factuur is aangetroffen in de administratie van verdachte.
Anders dan de verdediging heeft bepleit acht de rechtbank de verklaring van [getuige 1] betrouwbaar en bruikbaar voor het bewijs. Zij overweegt daartoe als volgt:
[getuige 1] (die Duits sprekend is) heeft meteen nadat hij op de hoogte was geraakt van de bij [verzekeringsmaatschappij] ingediende factuur van [bedrijf 2] , aangifte gedaan dat deze factuur vals was en heeft verklaard dat hij geen werkzaamheden op het betreffende adres heeft uitgevoerd. Dit heeft hij tijdens zijn verhoor als getuige ter terechtzitting van 27 januari 2020 bevestigd. [getuige 1] heeft aangegeven dat hij nooit dit soort grote opdrachten had. Hij deed alleen kleinere klussen van maximaal een paar duizend euro. Hij werd doorgaans ingehuurd door aannemers die naar buiten toe niet kenbaar wilden maken dat zij de werkzaamheden niet zelf verrichtten. Daarom had [getuige 1] bewust geen logo of belettering op zijn bedrijfswagen. Voorts bevat het dossier ook geen aanwijzingen dat [getuige 1] wel werkzaamheden zou hebben verricht bij het betreffende pand. Het enkele feit dat een bewoner met betrekking tot de herstelwerkzaamheden aan de [naam straat] verklaart over een (bedrijfs)busje met belettering en Duits sprekende werknemers acht de rechtbank daartoe onvoldoende.
Op basis van de verklaring van [getuige 1] stelt de rechtbank vast dat de herstelwerkzaamheden aan het betreffende pand niet zijn uitgevoerd door [bedrijf 2] en dat de bij [verzekeringsmaatschappij] ingediende factuur met deze kosten vals is.
Omdat de factuur is aangetroffen in de administratie van verdachte, verdachte als beheerder van het pand optrad en namens [voornaam 2] [naam 4] alle handelingen met betrekking tot het pand verrichtte én verdachte degene is geweest die contact heeft gehad met de schade-expert van de verzekering bij de herbouwcontrole, is de rechtbank van oordeel dat verdachte betrokken is geweest bij het valselijk opmaken van de factuur en deze vervolgens bij de schadeverzekering heeft ingediend.
De rechtbank acht dan ook het onder feit 1, sub a onder I en II ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen
4.3.1.4 De huurovereenkomsten betreffende de [straatnaam 2] [huisnummer 1] te [plaats 2] (sub B)
De rechtbank stelt op basis van de in bijlage II onder 2 opgenomen bewijsmiddelen vast dat verdachte en [naam 5] drie huurcontracten op naam van [naam 6] , [naam 7] en [naam 8] hebben opgemaakt, waarin in strijd met de waarheid staat vermeld dat zij een ruimte huurden in het pand aan de [straatnaam 2] [huisnummer 1] te [plaats 2] . De getuigen [naam 7] en [naam 8] hebben immers beiden verklaard de betreffende huurovereenkomsten niet te kennen en niet te hebben ondertekend. Getuige [naam 6] heeft verklaard dat hij niet op het desbetreffende adres heeft gewoond, maar de huurovereenkomst als dienst voor [naam 5] heeft ondertekend, omdat [naam 5] deze nodig had voor de financiering.
Deze huurovereenkomsten zijn bij de [bank] ingediend in het kader van de financieringsaanvraag voor de aankoop van het pand.
Verdachte heeft verklaard dat op het moment dat hij het pand aan [naam 5] verkocht, hij er geen huurders in had zitten. Hij heeft de betreffende huurcontracten voor [naam 5] opgemaakt. Deze huurcontracten waren alleen door hemzelf ondertekend en nog niet door de huurders. Ter terechtzitting heeft hij verklaard dat hij [naam 5] wilde helpen, omdat [naam 5] niet wist hoe hij alles in Nederland moest regelen. De rechtbank acht dit laatste ongeloofwaardig, gelet op de inhoud van de tapgesprekken in het bewijsmiddelenoverzicht. Daaruit kan worden afgeleid dat verdachte aan [naam 5] voorstelt om in het kader van de financieringsaanvraag huurovereenkomsten op te maken, die niet waar hoeven te zijn; als de contracten en de personen maar kloppen. Voorts blijkt uit de tapgesprekken dat verdachte de huurcontracten heeft opgesteld op basis van de door [naam 5] verschafte paspoorten, [naam 5] heeft gezorgd voor de ondertekening van de overeenkomsten en deze vervolgens ingeleverd bij de bank. Uit de verklaring van [Bankmedewerker] [naam 9] volgt dat onder andere deze drie huurcontracten hebben bijgedragen aan de beslissing een hypothecaire geldlening te verstrekken aan [naam 5] .
De rechtbank acht dan ook het onder feit 1 sub B ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
De rechtbank zal feit 2 bespreken na feit 3.
4.3.2
Valse akten (feit 3)
4.3.2.1 Verdenking
Aan verdachte is onder 3 ten laste gelegd dat hij - al dan niet samen met anderen - valse opgave van de koopprijs heeft doen opnemen in vier leveringsaktes met het oogmerk om die te gebruiken als ware die overeenkomstig de waarheid.
Dit zou hebben plaatsgevonden bij de aankoop van de volgende panden:
[straatnaam 3] te [plaats 3] (sub A);
[straatnaam 4] te [plaats 2] (sub B);
[straatnaam 5] te [plaats 2] (sub C)
[straatnaam 6] te [plaats 2] (sub D).
4.3.2.2 Partiële vrijspraak (feit 3 sub D)
Met de verdediging is de rechtbank van oordeel dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het feit 3 sub d ten laste gelegde. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Het pand [straatnaam 6] te [plaats 2] was eigendom van medeverdachte [naam 3] . Uit informatie van de [Bank 1] blijkt dat er op 29 oktober 2007 een executieverkoop van het pand werd aangekondigd in verband met betalingsproblemen van [naam 3] . De executiewaarde werd bepaald op 150.000 euro. Het pand verkeerde in een deplorabele staat. Een door een derde gedaan bod van 185.000 euro werd ingetrokken na bezichtiging van het pand. Op 8 februari 2008 heeft verdachte contact met de bank opgenomen en aangegeven dat hij 160.000 tot 170.000 euro wilde betalen voor het pand. Op 11 februari 2008 werd opnieuw gebeld door verdachte die vertelde dat hij bij [naam 3] was geweest en dacht dat hij bereid zou zijn tot verkoop. Uiteindelijk is een verkoopbedrag van 172.500 euro overeengekomen.
[naam 3] heeft verklaard dat verdachte hem bij de aan de verkoop voorafgaande onder-handelingen heeft toegezegd nog tien procent van de verkoopwaarde van 172.500 euro ‘onder tafel’ te betalen.
Verdachte heeft deze afspraak ontkend.
De rechtbank overweegt dat uit de hierboven aangehaalde informatie van de [Bank 1] blijkt dat het in de akte overeengekomen aankoopbedrag van 172.500 euro een reële prijs betreft. De bank is met dit bedrag akkoord gegaan onder het voorbehoud dat er geen hoger bod gedaan zou worden, welk hoger bod uit is gebleven. De rechtbank vermag dan ook niet in te zien welk belang verdachte zou hebben om zich door middel van een belofte van een zwarte betaling te voorzien van de medewerking aan de verkoop door [naam 3] .
Tegen deze achtergrond acht de rechtbank de andersluidende verklaringen van [naam 3] en [naam 104] daarover onvoldoende om te kunnen komen tot een wettige en overtuigende bewezenverklaring van het ten laste gelegde, te meer daar deze laatstgenoemden zelf een zeer schimmige rol hebben gespeeld rond het verkrijgen van de hypothecaire lening benodigd voor de aankoop van de woning (valse loonstroken en een valse werkgevers-verklaring), de besteding van het bouwdepot (verdeeld tussen beiden) en het gebruik van de woning (als hennepplantage).
Gelet op vorenstaande stelt de rechtbank vast dat er geen wettig en overtuigend bewijs is dat de in de leveringsakte genoemde kooprijs van 172.500 euro niet overeenkomstig de waarheid is, zodat geen sprake is van een valselijk opgemaakte notariële akte.
4.3.2.3 Het pand aan de [straatnaam 3] te [plaats 3] (feit 3 sub A)
Op basis van de in bijlage II onder 3 opgenomen bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat [naam 105] het pand aan de [straatnaam 3] te [plaats 3] op 14 oktober 2002 aan verdachte heeft verkocht. Het pand werd vervolgens op 24 december 2002 geleverd aan medeverdachte [naam echtgenote] . In de leveringsakte staat als koopprijs genoemd een bedrag van 67.500 euro.
[naam 105] heeft echter verklaard dat afgesproken was dat zij daarnaast nog een contant bedrag van 15.000 euro voor het pand zou krijgen van verdachte, waarvan zij daadwerkelijk 5.000 euro heeft ontvangen bij het tekenen van de koopovereenkomst. Deze verklaring wordt ondersteund door de verklaring van getuige [naam 106] , die aanwezig was bij het tekenen van de koopovereenkomst.
Anders dan de verdediging heeft bepleit, acht de rechtbank beide verklaringen betrouwbaar. Niet alleen heeft [naam 105] zichzelf belast, maar evenmin heeft de rechtbank aanwijzingen dat [naam 105] en [naam 106] hun verklaringen op elkaar hebben afgestemd. Hoewel de verklaringen op details verschillen, hetgeen niet vreemd is gelet op het tijdsverloop tussen het ten laste gelegde en het afleggen van de verklaringen, komen deze op de grote lijnen overeen. Immers verklaren beiden dat de kooprijs van 67.500 euro die in de leveringsakte staat vermeld, niet de daadwerkelijke koopprijs betreft. Daarnaast heeft [naam 105] van verdachte in ieder geval een contant geldbedrag van 5.000 euro ontvangen. Dit laatste spoort met de verklaring van verdachte ter terechtzitting van 6 november 2019 dat hij [naam 105] een contant geldbedrag heeft gegeven bij het tekenen van de koopovereenkomst.
Het bedrag van 67.500 euro dat in de leveringsakte is opgenomen, betreft dan ook niet de daadwerkelijk overeengekomen kooprijs, maar slechts het via de notaris betaalde bedrag. In werkelijkheid heeft [naam 54] daarnaast nog een bedrag van 5.000 euro contant ontvangen. Dat betekent dat de leveringsakte valselijk is opgemaakt.
De rechtbank acht derhalve het onder 3 sub A ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
4.3.2.4 Het appartement aan de [straatnaam 4] te [plaats 2] (feit 3 sub B)
Op basis van de in bijlage II onder 4 opgenomen bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat [voornaam 4] het appartement aan de [straatnaam 4] te [plaats 2] op 3 oktober 2007 heeft gekocht voor een bedrag van 59.750 euro en op 23 september 2008 aan [voornaam 3] [naam 4] heeft verkocht. Verdachte trad daarbij op als gevolmachtigde van zijn zoon. Het appartement werd vervolgens op 7 oktober 2008 geleverd. In de leveringsakte staat als koopprijs genoemd een bedrag van 32.000 euro.
[voornaam 4] heeft verklaard dat verdachte hem daarnaast een bedrag van 23.000 euro onder de tafel zou betalen, dus buiten de notaris om. Dit laatste bedrag heeft hij echter nooit ontvangen.
Verdachte ontkent dat een dergelijke afspraak heeft bestaan.
De rechtbank overweegt dat [voornaam 4] niet alleen consistent heeft verklaard, maar vervolgens ook door het inschakelen van een advocaat en het opstarten van een civiele procedure tegen verdachte en [voornaam 3] [naam 4] daadwerkelijk maatregelen heeft genomen om nakoming van deze afspraak te bewerkstelligen.
De verklaring van [voornaam 4] wordt voorts ondersteund door de verklaring van getuige [naam 107] , die bij een deel van de onderhandelingen tussen [voornaam 4] en [naam 4] aanwezig is geweest. Getuige [naam 107] bevestigt dat als koopprijs een bedrag van 55.000 euro is afgesproken. Daarbij kwam verdachte met de constructie om daarvan 23.000 euro zwart aan [voornaam 4] te betalen. Anders dan de verdediging heeft betoogd, ziet de rechtbank geen aanleiding om aan de juistheid van de verklaring van [naam 107] te twijfelen. Het enkele feit dat door de verdediging is gesteld dat getuige [naam 107] een eigen belang zou hebben in verband met de mogelijke erfenis van [voornaam 4] (die inmiddels -na het afleggen van de verklaringen door [naam 107] - is overleden), is daartoe onvoldoende.
Voorts vindt de verklaring van [voornaam 4] op verschillende onderdelen steun in andere bewijsmiddelen, te weten:
de afspraak met verdachte dat [voornaam 4] tot januari 2009 in het appartement kon blijven, wordt bevestigd door getuige [naam 107] ;
[voornaam 4] heeft verklaard dat hij - nadat hij een advocaat in de arm had genomen - op
7 november 2008 met geweld door [voornaam 1] [naam 4] uit zijn woning is gezet met de mededeling dat [naam 4] niet met zich liet sollen. Zijn sleutels zijn hem afgepakt en zijn spullen zijn buiten op de galerij en het trappenhuis gezet.
Deze gang van zaken vindt bevestiging in de verklaring van getuige [naam 108] , een medebewoner van het appartementencomplex, die geen enkel belang heeft om in strijd met de waarheid te verklaren.
Nu de verklaring van [voornaam 4] steun vindt in andere bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat de overeengekomen koopprijs van het appartement 55.000 euro bedroeg. Het bedrag van 32.000 euro dat in de leveringsakte is opgenomen, betreft dan ook niet de daadwerkelijke koopprijs, maar slechts het via de notaris betaalde bedrag. Dat betekent dat de leveringsakte valselijk is opgemaakt.
De rechtbank verwerpt het verweer dat de verklaringen van [voornaam 4] niet gebruikt kunnen worden, omdat de verdediging hem door zijn overlijden niet meer kan horen. De verklaring van [voornaam 4] is niet ‘sole and decisive’ omdat deze wordt ondersteund door de verklaring van onder anderen [naam 107] . Dit brengt met zich mee dat de door [voornaam 4] bij de politie afgelegde verklaring, tot bewijs kan dienen.
De rechtbank acht derhalve het onder 3 sub B ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
4.3.2.5 Het pand aan de [straatnaam 5] te [plaats 2] (feit 3 sub C)
Op basis van de in bijlage II onder 5 opgenomen bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat [naam 11] het pand aan de [straatnaam 5] te [plaats 2] op 25 oktober 2006 aan [voornaam 2] [naam 4] heeft verkocht. Het pand werd vervolgens op 15 december 2006 geleverd. In de leveringsakte, opgemaakt door notaris [naam 32] , staat als koopprijs genoemd een bedrag van 172.500 euro.
[naam 11] heeft echter verklaard dat zij van verdachte bij het tekenen van de koop-overeenkomst buiten de genoemde koopprijs nog een contant geldbedrag van 60 .000 euro heeft ontvangen. Dit geldbedrag heeft zij diezelfde dag gedeponeerd in haar kluis bij de [bank] .
Anders dan de verdediging heeft bepleit, acht de rechtbank de verklaring van [naam 11] betrouwbaar en bruikbaar voor het bewijs. Zij overweegt daartoe als volgt:
Hoewel [naam 11] in haar eerste verhoor op 28 april 2010 heeft verklaard dat de in het koopcontract en in de leveringsakte genoemde koopprijs van 172.500 euro juist is, is zij diezelfde dag - na overleg met haar raadsman - daarop teruggekomen en heeft zij vervolgens meerdere verklaringen afgelegd waarin zij ook zichzelf belast. Daarbij beperkte [naam 11] aanvankelijk de hoogte van het ontvangen geldbedrag tot 45.000 euro, maar in het derde verhoor van 29 april 2010 heeft zij dit bedrag bijgesteld naar 60 .000 euro. Naar het oordeel van de rechtbank wordt de betrouwbaarheid van de verklaring van [naam 11] niet aangetast door de geschetste gang van zaken op dit punt, nu haar verklaringen steun vinden in het dossier, te weten:
het aantreffen van een contant geldbedrag van 36.790 euro in de kluis van [naam 11] bij de [bank] . Het merendeel van de aangetroffen biljetten waren nagenoeg nieuwe biljetten van 100, 200 en 500 euro, zoals door [naam 11] is verklaard;
het bezoeken van de kluis op de dag van het tekenen van de koopovereenkomst, waarbij [naam 11] het contante geldbedrag zou hebben ontvangen. In de jaren daarna bezoekt zij - in tegenstelling tot de jaren 2004 en 2005 - meerdere malen per jaar deze kluis;
de verklaring van getuige [naam 116] dat hij op 25 oktober 2006 met [naam 11] mee is gegaan naar [naam 109] voor het tekenen van de koopovereenkomst en vervolgens naar haar kluis bij de [bank] .
Het bedrag van 172.500 euro dat in de leveringsakte is opgenomen, betreft dan ook niet de daadwerkelijk overeengekomen kooprijs, maar slechts het via de notaris betaalde bedrag. In werkelijkheid heeft [naam 11] daarnaast nog een bedrag van 60 .000 euro contant ontvangen, zodat de koopprijs feitelijk 232.500 euro bedroeg. Dat betekent dat de leveringsakte valselijk is opgemaakt.
De rechtbank acht derhalve het onder 3 sub C ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
4.3.3
Oplichting (feit 2)
4.3.3.1 Verdenking
Aan verdachte is onder 2 ten laste gelegd dat hij - al dan niet samen met anderen - een beroep of gewoonte heeft gemaakt van het kopen van panden met het oogmerk om zonder volledige betaling zich of een ander de beschikking over die panden te verzekeren (primair) dan wel [naam 1] (sub A) en/of [naam 2] (sub B) en/of [naam 3] (sub C) heeft opgelicht (subsidiair).
Het betreft de volgende panden:
[straatnaam 3] te [plaats 3] (sub A);
[straatnaam 4] te [plaats 2] (sub B);
[straatnaam 6] te [plaats 2] (sub C).
4.3.3.2 Partiële niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie (feit 2 sub A)
De onder feit 2 primair onder a ten laste gelegde flessentrekkerij betreffende het pand aan de [straatnaam 3] te [plaats 3] en de onder feit 2 subsidiair sub a ten laste gelegde oplichting zouden zijn gepleegd in de periode van 1 oktober 2002 tot en met 24 december 2002. Destijds kenden de artikelen 326a en 326 van het Wetboek van Strafrecht een strafbedreiging van maximaal drie jaren1..
Zoals de rechtbank reeds onder 3 heeft overwogen bedraagt de verjaringstermijn voor deze misdrijven zes jaren (artikel 70 van het Wetboek van Strafrecht) en na stuiting 12 jaren.
Inmiddels zijn sinds de genoemde ten laste gelegde periode meer dan 12 jaren verstreken, waardoor het recht tot strafvordering op grond van artikel 72 tweede lid van het Wetboek van Strafrecht is komen te vervallen. De rechtbank verklaart derhalve het openbaar ministerie partieel niet-ontvankelijk in de strafvervolging met betrekking tot sub a van het onder 2 (primair en subsidiair) ten laste gelegde ( [straatnaam 3] ).
4.3.3.3 Vrijspraak (feit 2 primair onder B en C)
Gelet op bovenstaande resteert met betrekking tot het primair ten laste gelegde de verdenking dat verdachte een beroep of gewoonte heeft gemaakt van het kopen van onroerende goederen met het oogmerk om zonder volledige betaling zich de beschikking over twee panden ( [straatnaam 4] en [straatnaam 6] ) te verzekeren.
De rechtbank stelt voorop dat voor een veroordeling ter zake van flessentrekkerij is vereist dat een handeling herhaaldelijk geschied binnen een bepaalde periode en dat tussen die handelingen een zodanig verband bestaat dat sprake is van een door een pluraliteit van handelen gevormde gewoonte van het kopen van goederen zonder (volledige) betaling. Daarbij komt volgens de jurisprudentie van de Hoge Raad gewicht toe aan het aantal handelingen en het tijdsbestek waarbinnen deze hebben plaatsgevonden.
De rechtbank stelt in dat kader vast dat de verdenking nog slechts betrekking heeft op twee panden in een periode van 1 februari 2008 tot en met 7 oktober 2008. Dit afgezet tegen de lange periode waarin en de grote schaal waarop verdachte vastgoedtransacties heeft verricht, maakt naar het oordeel van de rechtbank niet dat er gesproken kan worden van een dergelijke gewoonte.
De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van het onder feit 2 primair sub B en C ten laste gelegde.
4.3.3.4 Partiele vrijspraak (feit 2 subsidiair sub C)
Met de verdediging is de rechtbank van oordeel dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder feit 2 subsidiair sub C ten laste gelegde, wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Verdachte wordt verweten dat hij medeverdachte [naam 3] heeft bewogen tot verkoop van het pand aan [straatnaam 6] te [plaats 2] door hem – naast het bedrag van 172.500 euro – nog een bedrag ‘onder tafel’ toe te zeggen, welk bedrag hij nooit heeft betaald.
De rechtbank heeft hiervoor onder 4.3.2.2 reeds geoordeeld dat niet kan worden bewezen dat deze afspraak heeft bestaan. Afgezien daarvan is de rechtbank tevens van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat [naam 3] door deze toezegging zou zijn bewogen tot afgifte van het pand. Uit het dossier blijkt immers dat de [Bank 1] reeds de executieverkoop aan het voorbereiden was en daartoe het pand was getaxeerd op 150.000 euro. Voorts kan worden vastgesteld dat verdachte het hoogste bod op het pand heeft gedaan, welk bod ook daarna ook niet meer is overboden door anderen.
4.3.3.5 Het appartement aan [straatnaam 4] te [plaats 2] (feit 2 subsidiair sub B)
Verdachte wordt verweten dat hij [voornaam 4] heeft bewogen tot afgifte van het pand aan de [straatnaam 4] te [plaats 2] door in strijd met de waarheid tegen [naam 2] te zeggen dat hij behoudens de in de leveringsakte bij de notaris vastgelegde koopprijs van 32.000 euro nog een extra bedrag van 23.000 euro contant zou betalen.
Oplichting
Voor een veroordeling wegens oplichting is vereist dat een verdachte bij een ander door een specifieke, voldoende ernstige vorm van bedrieglijk handelen een onjuiste voorstelling in het leven heeft willen roepen teneinde daarvan misbruik te maken. Daartoe moet de verdachte één of meer van de in artikel 326, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde oplichtingsmiddelen hebben gebruikt, door welk gebruik die ander is bewogen tot onder meer de afgifte van een goed. Het antwoord op de vraag of in een concreet geval het slachtoffer door een oplichtingsmiddel dat door de verdachte is gebruikt, is bewogen tot een van voornoemde handelingen, is in sterke mate afhankelijk van de omstandigheden van het geval.
In algemene zin kunnen tot die omstandigheden behoren enerzijds de mate waarin de in het algemeen in het maatschappelijk verkeer vereiste omzichtigheid het beoogde slachtoffer aanleiding had moeten geven die onjuiste voorstelling van zaken te onderkennen of zich daardoor niet te laten bedriegen, en anderzijds de persoonlijkheid van het slachtoffer, waarbij onder meer de leeftijd en de verstandelijke vermogens van het slachtoffer een rol kunnen spelen. Bij een samenweefsel van verdichtsels behoren tot die omstandigheden onder meer de vertrouwenwekkende aard, het aantal en de indringendheid van de (geheel of gedeeltelijk) leugenachtige mededelingen in hun onderlinge samenhang.
De rechtbank stelt op grond van de in bijlage II onder 4 weergegeven bewijsmiddelen in combinatie met hetgeen hiervoor onder 4.3.2.4 reeds is geconcludeerd de volgende feiten en omstandigheden vast:
- -
verdachte heeft het appartement aan de [straatnaam 4] te [plaats 2] namens zijn zoon [voornaam 3] gekocht van [voornaam 4] ;
- -
verdachte heeft de onderhandelingen met [voornaam 4] gevoerd;
- -
[voornaam 4] functioneerde op licht beperkt verstandelijk niveau, hetgeen volgens getuigen en verbalisant [Naam] op basis van zijn uiterlijk en gesprekken duidelijk waarneembaar was;
- -
de in de leveringsakte vastgestelde kooprijs van 32.000 euro betrof niet de werkelijk overeenkomen kooprijs van het appartement. Daarnaast heeft verdachte aan [voornaam 4] toegezegd dat hij nog een contant geldbedrag van 23.000 euro zou ontvangen, hetgeen niet is gebeurd;
- -
verdachte was degene die deze constructie voorstelde, omdat het beter was voor zijn zoon om maar 32.000 euro op papier te betalen;
- -
verdachte heeft ook aan [voornaam 4] toegezegd dat hij tot uiterlijk 1 januari 2009 in het appartement kon blijven, omdat [voornaam 4] op het moment van de verkoop nog geen andere woonruimte had. Ook die afspraak is niet nagekomen, nu verdachte [voornaam 4] op 7 november 2008 heeft uitgezet.
Op grond van vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte door een samenweefsel van verdichtsels bij [voornaam 4] een onjuiste voorstelling van zaken in het leven heeft geroepen waardoor deze is bewogen tot de verkoop van zijn appartement. In het bijzonder heeft de rechtbank bij de beoordeling van het gewicht van het betreffende oplichtingsmiddel als omstandigheden in aanmerking genomen:
- -
een door verdachte tevoren bedachte, gehanteerde werkwijze, en
- -
de vertrouwenwekkende aard en het aantal van de door de verdachte aan het slachtoffer gedane leugenachtige mededelingen, in hun onderlinge samenhang bezien, en
- -
het feit dat verdachte misbruik heeft gemaakt van de kwetsbaarheid van [voornaam 4] .
De rechtbank komt daarmee tot een bewezenverklaring van het onder feit 2 subsidiair sub B ten laste gelegde.
4.3.4
Witwassen (feit 4)
4.3.4.1 Verdenking
Aan verdachte is onder feit 4 I ten laste gelegd dat hij zich - al dan niet samen met anderen - (primair) schuldig heeft gemaakt aan (gewoonte)witwassen dan wel schuldwitwassen door van vijf panden te verbergen of te verhullen wie de rechthebbende was dan wel (subsidiair) deze vijf panden te hebben verworven en/of voorhanden te hebben.
Onder feit 4 II wordt verdachte verweten dat hij - al dan niet samen met anderen -
een bedrag van 250.110,43 euro (sub A), een aantal 500 euro biljetten (sub B), huuropbrengsten (sub C) en/of tegoeden op Belgische bankrekeningen (sub D) heeft witgewassen door deze geldbedragen en/of tegoeden te hebben verworven en/of voorhanden te hebben.
4.3.4.2 Geldigheid dagvaarding (feit 4 II sub B en sub C)
De verdediging heeft ten aanzien van het onder feit 4 onder II sub B en sub C ten laste gelegde verzocht de dagvaarding partieel nietig te verklaren, omdat deze onvoldoende duidelijk (sub B) en feitelijk (sub C) is.
De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt daartoe als volgt. De omschrijving van beide onderdelen in de tenlastelegging is naar het oordeel van de rechtbank voldoende concreet en voldoet aan de eisen van artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering. Tevens is in het strafdossier duidelijk gespecificeerd waarop deze verdenkingen betrekking hebben.
Gedurende het onderzoek ter terechtzitting is de rechtbank overigens niet gebleken dat daarover bij de verdachte onduidelijkheid heeft bestaan.
4.3.4.3 Vrijspraak (feit 4 I primair)
Met de verdediging is de rechtbank van oordeel dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder feit 4 I primair ten laste gelegde. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Verdachte wordt verweten dat hij heeft verhuld/verborgen dat hij de rechthebbende is op vier van de vijf in de tenlastelegging genoemde panden door deze op naam te zetten van zijn echtgenote of een van zijn kinderen en in het geval van de [straatnaam 1] te [plaats 1] op naam van [naam 10] .
Uit het dossier komt naar voren dat verdachte de in de tenlastelegging genoemde vier panden heeft aangekocht voor zijn echtgenote [naam echtgenote] en twee van zijn kinderen, aan wie de panden blijkens de notariële akten zijn geleverd en op wiens namen de panden zijn bijgeschreven in de openbare registers. Voorts blijkt uit het dossier dat verdachte met zijn familieleden beheersovereenkomsten heeft gesloten ter zake van activiteiten die verdachte verricht voor panden waarvan [naam echtgenote] en/of kinderen de juridische eigenaar zijn. Dit betreft onder andere de werkzaamheden rondom de verhuur van de panden en de administratie. Tevens blijkt dat de opbrengsten van de betreffende panden worden gestort op bankrekeningen op naam van [naam echtgenote] of de kinderen. Hoewel deze bankrekeningen geheel door verdachte worden beheerd, bevat het dossier geen aanwijzingen dat de opbrengsten of een deel daarvan, in werkelijkheid ten goede zijn gekomen aan verdachte. Het enkele feit dat de feitelijke handelingen met betrekking tot de aan- en verkoop en de exploitatie door verdachte worden verricht, acht de rechtbank onvoldoende voor de conclusie dat verdachte - anders dan juridisch eigenaar - de werkelijke rechthebbende was. De rechtbank is dan ook van oordeel dat niet kan worden gesproken van een door verdachte gecreëerde schijnconstructie, waarbij wordt verhuld dat hij de feitelijke eigenaar van de betreffende panden is.
Gelet op vorenstaande kan niet worden bewezen dat er sprake is van verbergen of verhullen van de rechthebbende, zodat verdachte dient te worden vrijgesproken van het (gewoonte)witwassen van deze vier panden.
Wat betreft de [straatnaam 1] overweegt de rechtbank dat verdachte via een ABC-constructie dit pand aan [naam 10] leverde en dat [naam 10] het slechts vijf minuten later voor een hogere koopsom op papier weer leverde aan een derde. Door deze hele korte periode kan nauwelijks worden gezegd dat verdachte heeft voorgewend dat [naam 10] de rechthebbende op het pand was waarbij wordt verhuld dat hij zelf de feitelijke eigenaar is. Bovendien werd met de ABC-constructie juist zwart geld gecreëerd en dus niet gewit. Immers werd de winst op papier genoten door [naam 10] die vervolgens onder aftrek van een vergoeding voor haar rol in het geheel de overwaarde contant heeft overhandigd aan verdachte. Zo bezien was er wel sprake van een constructie om geld (de overwaarde) buiten het zicht van de fiscus te houden, maar dat wordt verdachte hier niet ten laste gelegd.
4.3.4.4 Toetsingskader witwassen
Bij de beoordeling van de onder feit 4 I subsidiair en II ten laste gelegde feiten stelt de rechtbank het volgende voorop. Naar inmiddels bestendige jurisprudentie kan het in de tenlastelegging opgenomen onderdeel ‘afkomstig uit enig misdrijf’ bewezen worden geacht, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kán zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. Het is aan de officier van justitie om aan te geven waaruit deze feiten en omstandigheden kunnen worden afgeleid.
Daarbij moeten de volgende stappen worden doorlopen.
Allereerst moet worden vastgesteld of de aangedragen feiten en omstandigheden van zodanige aard zijn dat sprake is van een vermoeden van witwassen. Dit kunnen bijvoorbeeld witwastypologieën zijn.
Als dit het geval is, dan mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het geldbedrag. Zijn verklaring moet concreet, in enige mate verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk zijn.
Zodra de verklaring van verdachte daartoe aanleiding geeft, is het (eventueel) aan het openbaar ministerie om nader onderzoek te doen naar de door verdachte gestelde alternatieve herkomst van het geld.
Bij de uiteindelijke beoordeling gaat het erom of met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat het geldbedrag waarop de verdenking betrekking heeft een legale herkomst heeft en dat een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring overblijft.
De rechtbank zal de verwijten die verdachte worden gemaakt aan de hand van dit toetsingskader beoordelen.
4.3.4.5 Vrijspraak (feit 4 I subsidiair)
De rechtbank is van oordeel dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder feit 4 I subsidiair tenlastegelegde met uitzondering van het pand gelegen aan de [straatnaam 4] in [plaats 2] . Zij overweegt daartoe als volgt.
Aan verdachte wordt verweten dat de in de tenlastelegging genoemde panden geheel of gedeeltelijk van misdrijf afkomstig zijn. De panden zouden deels met zwart geld dan wel met de belofte om het restant zwart te betalen zijn aangekocht dan wel middels een ABC-constructie zijn verkocht, waardoor geld is witgewassen.
Vermoeden witwassen
Voor zover het openbaar ministerie bedoeld heeft te stellen dat de panden zijn witgewassen doordat er rondom de aankoop misdrijven zijn gepleegd (zwarte betalingen, oplichting, valse aktes) maakt die omstandigheid naar het oordeel van de rechtbank niet dat de panden als zodanig van misdrijf afkomstig zijn. Daarvoor dient gekeken te worden naar de herkomst van de gelden waarmee die panden betaald zijn.
De rechtbank kan op basis van het dossier niet vaststellen dat verdachte de betreffende panden heeft aangekocht met geld dat afkomstig is van enig misdrijf. Evenmin zijn er door het openbaar ministerie feiten en omstandigheden aangevoerd die een dergelijke vermoeden rechtvaardigen. Het enkele feit dat een deel van het aankoopbedrag contant is betaald of zou worden betaald is daartoe onvoldoende.
Voor zover het openbaar ministerie heeft bedoeld dat de panden zijn verkregen met vermogen dat uit het zicht van de Belastingdienst is gehouden, is de rechtbank van oordeel dat het feit dat een (relatief klein) deel van een pand is gefinancierd met geld afkomstig van enig misdrijf, niet betekent dat het pand als zodanig is witgewassen. Ditzelfde geldt mutatis mutandis voor de 500 euro biljetten waarmee [naam 11] is betaald.
Dit leidt er toe dat niet de conclusie kan worden getrokken dat het niet anders kan zijn dan dat de panden zijn aangeschaft met middelen die een criminele herkomst hebben.
Met betrekking tot de ABC-constructie rond de verkoop van de [straatnaam 1] merkte de rechtbank al op dat verdachte op die wijze juist zwart geld heeft gecreëerd en dus niet heeft gewit. Immers werd de winst op papier genoten door [naam 10] die vervolgens, onder aftrek van een vergoeding voor haar rol in het geheel, de overwaarde contant heeft overhandigd aan verdachte.
[straatnaam 4] [plaats 2]
In paragraaf 4.3.3.5 heeft de rechtbank bewezen geacht dat verdachte [voornaam 4] heeft opgelicht. Hij heeft [voornaam 4] immers bewogen tot afgifte van zijn pand aan de [straatnaam 4] door hem in strijd met de waarheid naast de bij de notaris vastgestelde koopprijs van 32.000 euro nog een extra bedrag van 23.000 euro contant toe te zeggen. Mede gezien de forse omvang van dit niet-betaalde bedrag in relatie tot de totale waarde van dit pand is de rechtbank van oordeel dat dit pand daarmee (gedeeltelijk) van misdrijf afkomstig is.
De rechtbank acht verder bewezen dat verdachte het pand verworven en ook voorhanden heeft gehad. Het kwam weliswaar juridisch in eigendom van zoon [voornaam 3] [naam 4] maar door middel van een beheersovereenkomst was verdachte degene die alle feitelijke handelingen ten aanzien van de exploitatie verrichtte. Daarmee had hij feitelijk zeggenschap en het pand dus voorhanden.
4.3.4.6 Partiële vrijspraak witwassen huuropbrengsten (feit 4 II sub C)
Verdachte wordt onder feit 4 II sub C verweten dat hij huuropbrengsten in de administratie heeft opgevoerd die hij nooit heeft ontvangen en dat hij op die manier geld heeft witgewassen.
De rechtbank is – anders dan het openbaar ministerie – van oordeel dat op basis van het dossier niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte meer huuropbrengsten in zijn administratie heeft geboekt dan dat hij daadwerkelijk heeft ontvangen. Verdachte heeft verklaard dat de contante huuropbrengsten die hij in de administratie heeft opgenomen, ook daadwerkelijk heeft ontvangen. Het enkele feit dat met betrekking tot enkele panden in de BRV of GBA niemand ingeschreven heeft gestaan, maakt naar het oordeel van de rechtbank niet dat verdachte geen huur met betrekking tot deze panden heeft kunnen ontvangen.
Het dossier bevat aanwijzingen dat verdachte heeft geschoven met de verantwoording van huuropbrengsten in die zin dat hij zijn eigen huren (die bij hem in box 1 vielen) naar beneden heeft bijgesteld en de ontvangen huren ten behoeve van zijn vrouw en kinderen (die in box 3 vielen) naar boven heeft bijgesteld. Doel hiervan was het ontlopen van belastingheffing in box 1.
Er is geen wettig en overtuigend bewijs dat verdachte gelden met criminele herkomst als door hem ontvangen huur heeft witgewassen. De omstandigheid dat er de nodige onvolkomenheden in zijn administratie zijn en dat enkele huurders verklaren dat zij minder huur hebben betaald dan door verdachte in zijn administratie is verantwoord, maakt dit niet anders.
Verdachte dient derhalve te worden vrijgesproken van het onder 4 II sub C ten laste gelegde.
4.3.4.7 Het geldbedrag van 250.110.43, euro (feit 4 II sub A)
Verdachte wordt verweten dat hij - al dan niet samen met anderen - een geldbedrag van 250.110,43 euro, verkregen door de verkoop van het pand aan de [straatnaam 2] [huisnummer 1] te [plaats 2] , heeft witgewassen.
De rechtbank stelt op basis van de in bijlage II onder 2 opgenomen bewijsmiddelen vast dat verdachte op 22 november 2004 het pand [straatnaam 2] [huisnummer 1] te [plaats 2] aan [naam 5] heeft geleverd en dat hij daar via de notaris op 24 november 2004 een bedrag van 250.110,43 euro voor heeft ontvangen. [naam 5] heeft het pand gefinancierd middels een hypothecaire geldlening van de [bank] , waarbij blijkens de verklaring van getuige [naam 9] onder andere de door [naam 5] overgelegde huurovereenkomsten van belang zijn geweest voor verstrekking van deze geldlening. Zoals hiervoor reeds overwogen onder 4.3.1.4 hebben verdachte en [naam 5] deze huurovereenkomsten valselijk opgemaakt. Dat betekent dat er sprake is geweest van frauduleus handelen bij het verkrijgen van de hypothecaire geldlening en dat het geld dat werd betaald bij de verkoop van het pand van misdrijf afkomstig was. Op basis van de inhoud van de weergeven tapgesprekken stelt de rechtbank vast dat verdachte wist dat deze huurovereenkomsten voor de [bank] een belangrijke factor c.q. voorwaarde waren voor de verstrekking van de hypothecaire geldlening aan [naam 5] en dat hij een essentiële bijdrage heeft geleverd aan deze fraude door de huurovereenkomsten valselijk op te maken.
Concluderend is de rechtbank van oordeel dat het geldbedrag dat verdachte heeft verkregen door de verkoop van het pand een criminele herkomst had, hetgeen verdachte ook wist.
500 euro biljetten (feit 4 II sub B)
De rechtbank stelt op basis van de in bijlage II onder 6 opgenomen bewijsmiddelen vast dat in de periode van 1 januari 2003 tot en met 8 mei 2009 op de Rabobankrekening op naam van verdachte in totaal 254 biljetten van 500 euro zijn gestort. De stortingsbewijzen zijn in nagenoeg alle gevallen ondertekend door verdachte.
Tevens heeft de rechtbank hiervoor onder 4.3.2.5 vastgesteld dat verdachte in oktober 2006 een contant bedrag van [huisnummer 2] .000 euro aan medeverdachte [naam 11] heeft betaald in verband met de aankoop van het pand aan de [straatnaam 5] te [plaats 3] . [naam 11] heeft daarover verklaard dat dit bedrag voor het grootste deel uit 500 euro biljetten bestond. In de Rabobankkluis van [naam 11] zijn nog 38 biljetten van 500 euro teruggevonden.
Gelet op bovenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in de periode van 1 januari 2003 tot en met 8 mei 2009 een groot aantal biljetten van 500 euro voorhanden heeft gehad.
De volgende vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of deze biljetten afkomstig zijn uit enig misdrijf. Voor de beantwoording van deze vraag zal de rechtbank het hiervoor onder 4.3.4.3 weergegeven toetsingskader toepassen.
Vermoeden van witwassen
De rechtbank stelt in dat kader vast dat verdachte een groot aantal 500 euro biljetten heeft gestort op zijn bankrekening alsmede als betaalmiddel heeft gebruikt bij de aankoop van een pand.
In dit verband overweegt de rechtbank dat de Nederlandse banken – na een kortstondige uitgifte in 2002 – geen coupures van 500 euro meer uitgeven. Het is een feit van algemene bekendheid dat diverse vormen van criminaliteit gepaard gaan met grote hoeveelheden contant geld in grote coupures, terwijl coupures van 500 euro in het normale betalingsverkeer een zeldzaamheid zijn. Daarbij komt dat het fysiek voorhanden hebben van grote contante geldbedragen door privépersonen hoogst ongebruikelijk is vanwege onder meer het risico van diefstal waarbij het geld niet verzekerd is.2.Een en ander rechtvaardigt naar het oordeel van de rechtbank het vermoeden dat de biljetten uit enig misdrijf afkomstig zijn.
De verklaring van verdachte
Nu er voldoende feiten en omstandigheden zijn om het vermoeden van witwassen te rechtvaardigen, mag van verdachte een verklaring worden verlangd voor de herkomst van het geld. Verdachte heeft verklaard dat de 500 euro biljetten afkomstig zijn van contant betaalde huur en het tegoed van 90.000 euro op een Belgische bankrekening.
De rechtbank schuift deze verklaring als ongeloofwaardig terzijde. Uit het dossier blijkt immers dat het overgrote deel van de huurders die de huur contant voldeden minder dan 500 euro per maand betaalden. De huurders die wel meer betaalden, hebben verklaard dat zij nooit met 500 euro biljetten hebben betaald. Voorts blijkt uit het dossier dat de Belgische bankrekeningen op 28 en 29 mei 2009 zijn opgeheven, waarbij de tegoeden in biljetten van 500 euro werden uitgekeerd. Omdat de laatste contante storting op de Raborekening van verdachte op 8 mei 2009 heeft plaatsgevonden en de opname in België van een latere datum is, kunnen de 500 euro biljetten afkomstig van de Belgische bankrekeningen de eerdere stortingen van 500 euro biljetten niet verklaren.
Conclusie
Verdachte heeft geen verklaring gegeven waaruit zou kunnen worden afgeleid dat de 500 euro biljetten - ondanks het vermoeden van witwassen - toch een legale herkomst kennen, waardoor het vermoeden van witwassen onvoldoende is ontzenuwd. Dat betekent dat de rechtbank van oordeel is dat het niet anders kan zijn dan dat deze biljetten – middellijk of onmiddellijk – uit enig misdrijf afkomstig zijn.
4.3.4.9 De banktegoeden bij de Belgische [Bank 2] (feit 4 II sub D)
Verdachte wordt verweten dat hij de tegoeden op Belgische bankrekeningen heeft witgewassen.
Uit het dossier blijkt dat verdachte en zijn familieleden verschillende rekeningen hadden bij de Belgische [Bank 2] , waarvan de tegoeden nooit zijn vermeld in de belastingaangiften.
De rechtbank overweegt dat het buiten het zicht houden van geld op rekeningen in het buitenland een gerechtvaardigd vermoeden van witwassen oplevert.
Verdachte heeft verklaard dat het geld op de Belgische rekeningen contant spaargeld betreft.
De rechtbank is van oordeel dat deze verklaring van verdachte onvoldoende concreet, verifieerbaar en op voorhand hoogst onwaarschijnlijk is.
Bij dit oordeel betrekt de rechtbank dat uit het dossier kan worden afgeleid dat het grootste deel van de tegoeden reeds is gestort bij of kort na de opening van de betreffende rekeningen in de periode van eind 1999-2001. Deze tegoeden (in 2009 in totaal meer dan 90.000 euro), zijn onder meer opgebouwd uit contante stortingen in Duitse Marken van meer dan 95.000 DM. Zonder nadere toelichting -die ontbreekt-, valt niet in te zien hoe verdachte, wiens handel in en exploitatie van vastgoed in Nederland plaatsvond, spaargeld kan opbouwen in Duitse Marken.
Gelet op voorstaande omstandigheden in onderling verband en samenhang bezien kan het niet anders dan dat de ten laste gelegde tegoeden uit enig misdrijf afkomstig zijn.
4.3.4.10 Met betrekking tot feit 4 I subsidiair ( [adres 14] ) en 4 II onder A, B en D overweegt de rechtbank voorts als volgt.
Uit eigen misdrijf verkregen/ontslag van alle rechtsvervolging
Op grond van artikel 420bis van het Wetboek van Strafrecht is sprake van witwassen indien van een voorwerp/geldbedrag dat afkomstig is uit enig misdrijf de werkelijke aard, de herkomst of de vindplaats wordt verborgen of verhuld (de a-variant van het artikel) of het voorwerp/geldbedrag door de verdachte wordt verworven, voorhanden wordt gehouden, overgedragen of omgezet (de b-variant van het artikel). Bij gelden die afkomstig zijn uit eigen misdrijf is volgens vaste jurisprudentie het enkele verwerven of voorhanden hebben van de gelden niet voldoende om van witwassen in de zin van 420bis van het Wetboek van Strafrecht te spreken. Er dient dan tevens sprake te zijn van verhullen/verbergen van de gelden om tot een witwasveroordeling te komen. Dit om te voorkomen dat automatische verdubbeling van de strafbaarheid optreedt doordat iemand een gestolen goed ook voorhanden heeft. Die nadere motiveringseis wordt door de Hoge Raad in beginsel niet gesteld als de gelden zijn gebruikt, omgezet of overgedragen. Dit is anders indien dat overdragen, omzetten of gebruikmaken van door eigen misdrijf verkregen voorwerpen plaatsvindt onder omstandigheden die niet wezenlijk verschillen van gevallen waarin een verdachte die een bepaald misdrijf heeft begaan en de daarmee door dat misdrijf verkregen voorwerpen verwerft of voorhanden heeft, zich automatisch ook schuldig zou maken aan het witwassen van die voorwerpen.
Gelet op de hiervoor beschreven rol van verdachte is het aannemelijk dat het frauduleus verkregen geldbedrag onmiddellijk afkomstig is uit eigen misdrijf, zoals bedoeld in de rechtspraak van de Hoge Raad. De rechtbank betrekt hierbij tevens het gegeven dat ook overigens het dossier geen aanwijzingen bevat dat deze gelden afkomstig zijn van andermans misdrijven. Ook wat betreft de [straatnaam 4] geldt dat het pand onmiddellijk afkomstig is uit eigen misdrijf.
Nu de rechtbank ten aanzien van het verwerven en voorhanden hebben van de geldbedragen en het pand niet kan vaststellen dat verdachte handelingen heeft verricht die ook (kennelijk) gericht zijn geweest op het daadwerkelijk verbergen of verhullen daarvan, kan het bewezenverklaarde in zoverre niet als (gewoonte)witwassen worden gekwalificeerd en dient verdachte te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
4.3.5
Belastingfraude (feit 5)
4.3.5.1 Verdenking
Aan verdachte is onder 5 ten laste gelegd dat hij - al dan niet samen met anderen -
primair: onjuist of onvolledig aangifte voor de Inkomensbelastingen Premie Volksverzekeringen over de jaren 2003 tot en met 2007 heeft gedaan door:
- a.
geen opgave te doen van banktegoeden bij een bank in België (op naam van hemzelf en/of zijn echtgenote, hun minderjarige zoon en meerderjarige dochters);
- b.
geen volledige opgave te doen van ontvangen huurinkomsten;
- c.
opgave te doen van valse of vervalste kostenfacturen;
subsidiair: onjuist of onvolledig aangifte voor de Inkomensbelastingen Premie Volks-verzekeringen over de jaren 2003 tot en met 2007 heeft gedaan door te lage of onjuiste bedragen aan belastbare winst uit onderneming, aan belastbaar inkomen uit werk en woning, aan voordeel uit sparen en beleggen en/of aan belastbaar inkomen uit sparen en beleggen te vermelden.
4.3.5.2 Tegoeden Belgische bank (feit 5 primair sub A)
Op basis van de in bijlage II onder 7 en 7.1 opgenomen bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte en medeverdachte [naam echtgenote] van november 1999 tot en met juli 2009 drie rekeningen bij de [Bank 2] in België hebben gehad. Voorts stonden er in de periode van november 1999 tot en met 28 mei 2009 bij de [Bank 2] in België twee rekeningen op naam van medeverdachte [voornaam 3] [naam 4] , die destijds minderjarig was.
In de ingediende aangifteformulieren Inkomstenbelasting over de periode van 2003 tot en met 2007 zijn deze rekeningen niet vermeld. Deze aangiften heeft verdachte samen met zijn echtgenote en fiscale partner ingediend, alsmede voor hun destijds minderjarige zoon [voornaam 3] [naam 4] .
Verdachte heeft erkend dat hij de tegoeden op de Belgische rekeningen niet kenbaar heeft gemaakt aan zijn boekhouder, getuige [getuige 5] , die de belastingaangiften opmaakte, en dat hij ook overigens deze rekeningen niet heeft gemeld bij de Belastingdienst.
Partiële vrijspraak
Uit het dossier komt naar voren dat ook de beide dochters van verdachte, [voornaam 2] [naam 4] en [voornaam 5] [naam 4] , rekeningen hadden op de [Bank 2] in België. Beiden waren destijds meerderjarig en hun eventuele vermogen hoefde dus niet meer verantwoord te worden in de aangifte van hun ouders. Uit het dossier kan worden afgeleid dat verdachte degene was die feitelijk - via zijn boekhouder- de belastingaangiften van zijn dochters verzorgde en dat zij deze blindelings tekenden. Ook in deze belastingaangiften zijn de tegoeden op de Belgische bankrekeningen niet vermeld, waardoor onjuist of onvolledig aangifte is gedaan.
Het openbaar ministerie heeft zich onder verwijzing naar de conclusie van de Advocaat-Generaal van 5 november 20193.op het standpunt gesteld dat het onjuist of onvolledig doen van belastingaangifte niet alleen kan worden gedaan door de aangifteplichtige, maar dat ook degene die voor een ander aangifte doet zich als pleger schuldig kan maken aan overtreding van artikel 69, tweede lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr). Gelet op het arrest van de Hoge Raad van 28 januari 20204.in de betreffende zaak, volgt de rechtbank deze stelling niet. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat buiten de aangifteplichtige of degene die uit hoofde van de artikelen 42 tot en met 44 Awr als vertegenwoordiger van de belasting- of betalingsplichtige kan optreden, geen sprake kan zijn van als pleger strafrechtelijk aansprakelijk zijn voor het onjuist of onvolledig doen van een bij de belastingwet voorziene aangifte als bedoeld in artikel 69 Awr.
Nu de beide dochters van verdachte meerderjarig en derhalve zelf belastingplichtig zijn en geen sprake is van vertegenwoordiging in de zin van de artikelen 42 tot en met 44 Awr, kan verdachte niet worden aangemerkt als pleger van het ten laste gelegde ten aanzien van de belastingaangiften van [voornaam 5] en [voornaam 2] [naam 4] .
Evenmin is de rechtbank van oordeel dat er sprake is van het medeplegen van het onjuist of onvolledig doen van aangifte. Daarvoor is immers vereist dat verdachte het delict in bewuste nauwe samenwerking met zijn aangifteplichtige dochters heeft begaan. Beide dochters hebben verklaard dat zij niet op de hoogte waren van het bestaan van de Belgische rekeningen, althans niet van de omvang van de saldi op deze rekeningen. Daarom kan niet worden vastgesteld dat zij (voorwaardelijk) opzet hebben gehad op het onjuist of onvolledig doen van de ten laste gelegde aangiften. Onder deze omstandigheden kan het medeplegen van verdachte niet worden bewezen.
Naar het oordeel van de rechtbank is in dit geval sprake van het doen plegen van het onjuist of onvolledig doen van belastingaangiften. Nu dit niet aan verdachte is ten laste gelegd, dient verdachte te worden vrijgesproken van de onderdelen betreffende de Belgische bankrekeningen op naam van [voornaam 2] [naam 4] en [voornaam 5] [naam 4] .
Conclusie
Gelet op vorenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte onjuiste of onvolledig belastingaangifte heeft gedaan door de Belgische rekeningen op naam van hemzelf en/of [naam echtgenote] en [voornaam 3] [naam 4] niet te vermelden in de aangifte. De rechtbank zal verdachte vrijspreken van het ten laste gelegde medeplegen. Uit het dossier komt naar voren dat medeverdachte [naam echtgenote] , de fiscaal partner van verdachte, het verzorgen van de aangifte in vertrouwen had overgedragen aan verdachte en aan de boekhouder. Niet blijkt dat het voor haar kenbaar was, dan wel had moeten zijn dat het saldo van de Belgische rekeningen niet verwerkt was in de aangifte.
4.3.5.3 Huurinkomsten (feit 5 primair sub B b)
De rechtbank stelt op basis van de in bijlage II onder 7.2 weergegeven bewijsmiddelen vast dat met betrekking tot tien panden in eigendom van verdachte de huuropbrengsten niet volledig zijn verwerkt in de administratie. Uit de verklaringen van de huurders van de onderzochte panden blijkt dat zij in vrijwel alle gevallen op verzoek van verdachte de huur contant betaalden. Verdachte kwam de huren elke maand bij hen innen en er was nauwelijks sprake van huurachterstanden.
Daarbij overweegt de rechtbank dat wanneer wordt gekeken naar de individuele panden het dossier in sommige gevallen alleen de verklaring van een getuige (huurder) over de huurbetalingen van een specifiek pand of appartement bevat, die telkens niet strookt met hetgeen verdachte heeft verantwoord in zijn administratie. De rechtbank is echter van oordeel dat de individuele getuigenverklaringen steun vinden in de overige bewijsmiddelen, zijnde de gelijksoortige verklaringen van andere huurders die verklaren over het betalen van contante huren, die ook niet zijn verantwoord in de administratie van verdachte.
Op basis van de vergelijkingen van de weergegeven verklaringen van de huurders over de huurperiode en de huurbetalingen, de inschrijving in de Gemeentelijke Basisadministratie en de huurovereenkomsten, met de administratie van verdachte stelt de rechtbank het volgende vast:
[adresgegevens 1] :
- in de administratie van verdachte zijn over het jaar 2006 drie maanden huur van 690 euro/maand, afkomstig van getuige [naam 99] , niet verantwoord.
[adresgegevens 2] :
- in de administratie van verdachte zijn over het jaar 2005 de twee contante huurontvangsten van 675 euro/maand afkomstig van getuige [Getuige 1] niet verantwoord.
[adresgegevens 3] te [plaats 2] :
- in de administratie van verdachte zijn over het jaar 2007 twee maanden huur van 508 euro/maand afkomstig van getuige [Getuige 2] niet verantwoord.
[adresgegevens 4] te [plaats 2]
- -
in de administratie van verdachte zijn over het jaar 2003 vijf maanden huur van 300 euro/maand afkomstig van getuige [naam getuige 1] niet verantwoord;
- -
in de administratie van verdachte zijn over het jaar 2004 acht maanden huur van 450 euro/maand afkomstig van getuige [naam getuige 2] , drie maanden huur van 200 euro/maand verminderd met 1.000 euro aan huurachterstand van getuige [naam getuige 3] en vier maanden huur van 400 euro/maand afkomstig van getuige [naam getuige 4] niet verantwoord;
- -
in de administratie van verdachte zijn over het jaar 2005 de contante huurontvangsten van 400 euro/maand afkomstig van getuige [naam getuige 4] (12 maanden) niet verantwoord;
- -
in de administratie van verdachte zijn over het jaar 2006 de contante huurontvangsten van 400 euro/maand afkomstig van getuige [naam getuige 4] (12 maanden) en de drie maanden huur van 250 euro/maand afkomstig van getuige [naam getuige 5] niet verantwoord;
- -
in de administratie van verdachte zijn over het jaar 2007 acht maanden huur van 400 euro/maand afkomstig van getuige [naam getuige 4] , zeven maanden van 250 euro/maand afkomstig van getuige [naam getuige 5] en vijf maanden huur van 450 euro/maand afkomstig van getuige [Getuige 3] niet verantwoord.
[adresgegevens 5] te [plaats 2] :
- -
in de administratie van verdachte zijn over het jaar 2003 vijf maanden huur van 567 euro/maand afkomstig van getuige [naam getuige 6] niet verantwoord;
- -
in de administratie van verdachte zijn over het jaar 2004 negen maanden huur van 567 euro/maand afkomstig van getuige [naam getuige 6] en twee maanden huur van 450 euro/maand afkomstig van getuige [Getuige 4] niet verantwoord;
- -
in de administratie van verdachte zijn over het jaar 2005 tien maanden huur van 567 euro/maand afkomstig van getuige [naam getuige 6] , zeven maanden huur van 595 euro/maand afkomstig van getuige [naam getuige 7] en twaalf maanden huur van 500 euro/maand afkomstig van getuige [naam getuige 8] niet verantwoord;
- -
in de administratie van verdachte zijn over het jaar 2006 elf maanden huur van 500 euro/maand afkomstig van getuige [naam getuige 8] niet verantwoord.
[adresgegevens 6] te [plaats 2]
- in de administratie van verdachte zijn over het jaar 2006 drie maanden huur van 300 euro/maand afkomstig van getuige [naam getuige 9] niet verantwoord.
[adresgegevens 7] te [plaats 2] :
- -
in de administratie van verdachte zijn over het jaar 2006 drie maanden huur van 800 euro/maand afkomstig van getuige [naam getuige 10] niet verantwoord;
- -
in de administratie van verdachte zijn over het jaar 2007 acht maanden huur van 800 euro/maand afkomstig van getuige [naam getuige 10] niet verantwoord.
[adresgegevens 8]
- -
in de administratie van verdachte zijn over het jaar 2004 acht maanden huur van 1.250 euro/maand afkomstig van getuige [naam getuige 11] niet volledig verantwoord. Er is slechts een bedrag van 5.000 euro vermeld;
- -
in de administratie van verdachte zijn over het jaar 2005 twaalf maanden huur van 1.250 euro/maand afkomstig van getuige [naam getuige 11] niet volledig verantwoord. Er is slechts een bedrag van 9.000 euro vermeld;
- -
in de administratie van verdachte zijn over het jaar 2006 twaalf maanden huur van 1.250 euro/maand afkomstig van getuige [naam getuige 11] en zes maanden huur van 1.000 euro/maand afkomstig van getuige [naam getuige 12] niet verantwoord;
- -
in de administratie van verdachte zijn over het jaar 2007 twee maanden huur van 1.000 euro/maand afkomstig van getuige [naam getuige 12] niet volledig verantwoord.
- Op de niet verantwoorde huren van [naam getuige 12] dient zijn huurachterstand van 2.200 euro, waarover hij bij de rechter-commissaris heeft verklaard, in mindering gebracht te worden.
[adresgegevens 9] te [plaats 2]
- -
in de administratie van verdachte is over het jaar 2005 één maand huur van 474 euro/maand afkomstig van getuige [naam getuige 13] niet verantwoord;
- -
in de administratie van verdachte zijn over het jaar 2006 drie maanden huur van 474 euro/maand afkomstig van getuige [naam getuige 13] niet verantwoord;
- -
in de administratie van verdachte zijn over het jaar 2007 twaalf maanden huur van 474 euro/maand afkomstig van getuige [naam getuige 13] niet verantwoord.
[adresgegevens 10] te [plaats 2]
- in de administratie van verdachte zijn over het jaar 2005 vijf maanden huur van 3.000 euro/maand afkomstig van getuige [naam getuige 14] niet volledig verantwoord. Er is slechts een bedrag van 2.250 euro vermeld.
Gelet op vorenstaande stelt de rechtbank vast dat door verdachte over de jaren 2003 tot en met 2007 te weinig aan huuropbrengsten is verantwoord:
Over het jaar 2003:
5 maanden x 300 euro per maand [straat 1] 1.500 euro
5 maanden x 567 euro per maand [straat 2] 2.835 euro
Totaal 4.335 euro
Over het jaar 2004:
8 maanden x 450 per maand [straat 1] 3.600 euro
3 x 200 per maand -/-100 euro [straat 1] 500 euro
4 maanden x 400 per maand [straat 1] 1.600 euro
9 maanden x 567 per maand [straat 2] 5.103 euro
2 maanden x 450 per maand [straat 2] 900 euro
8 maanden x 1.250 per maand -/- 5.000 euro [straat 3] 5.000 euro
Totaal 16.703 euro
Over het jaar 2005:
2 maanden x 675 euro per maand [straat 4] 81 1.350 euro
12 maanden x 400 euro per maand [straat 1] 4.800 euro
10 maanden x 567 euro per maand [straat 2] 5.670 euro
7 maanden x 595 euro per maand [straat 2] 4.165 euro
12 maanden x 500 euro per maand [straat 2] 6.000 euro
12 maanden x 1.250 euro per maand -/- 9.000 euro [straat 3] 6.000 euro
1. maand x 474 euro per maand [straat 5] 474 euro
5 maanden x 3.000 per maand -/- 2.250 euro [straat 6] 12.750 euro
Totaal 41.209 euro
Over het jaar 2006:
3 maanden x 690 euro per maand [straat 4] 55 2.070 euro
12 maanden x 400 euro per maand [straat 1] 4.800 euro
3 maanden x 250 euro per maand [straat 1] 750 euro
11 maanden x 500 euro per maand [straat 7] 5.500 euro
3 maanden x 300 euro per maand [straat 2] 900 euro
3 maanden x 800 euro per maand [straat 8] 2.400 euro
12 maanden x 1.250 euro per maand [straat 3] 15.000 euro
6 maanden x 1.000 euro per maand -/- 4.500 euro [straat 3] 1.500 euro
3 maanden x 474 euro per maand [straat 5] 1.422 euro
Totaal 34.342 euro
Over het jaar 2007:
2 maanden x 508 euro per maand [straat 9] 1.016 euro
8 maanden x 400 euro per maand [straat 1] 3.200 euro
7 maanden x 250 euro per maand [straat 1] 1.750 euro
5 maanden x 450 euro per maand [straat 1] 2.250 euro
8 maanden x 800 euro per maand [straat 8] 6.400 euro
2 maanden x 1.000 euro per maand [straat 3] 2.000 euro
12 maanden x 474 euro per maand [straat 5] 5.688 euro
Totaal 22.304 euro
In het voordeel van verdachte zal de rechtbank de huurachterstand van [naam 12] van 2.200 euro in mindering brengen op het hierboven berekende bedrag over 2007 zodat het bedrag aan huurinkomsten dat ten onrechte niet is opgegeven in de aangifte inkomstenbelasting over 2007 uitkomt op 20.104 euro.
Over de jaren 2003 tot en met 2007 is derhalve in totaal 116.910 euro, te weinig aan huuropbrengsten verantwoord in de administratie van [naam 4] en dus onjuiste aangifte inkomstenbelasting gedaan.
4.3.5.4 Valse of vervalste kostenfacturen (feit 5 primair sub C)
Verdachte wordt verweten dat hij in zijn administratie valse of vervalste kostenfacturen heeft verwerkt en deze heeft opgegeven in zijn aangiften Inkomensbelasting. Het zou gaan om enerzijds gefingeerde kosten van panden in bezit van verdachte en anderzijds om kosten die zijn gemaakt voor privépanden van zijn familieleden die zijn opgevoerd als kosten voor de panden van verdachte zelf.
4.3.5.4.1 Partiële vrijspraak
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat de handgeschreven verklaring betreffende de ontvangst van 6.750 euro voor achterstallig onderhoud vals of vervalst is.
Daartoe overweegt de rechtbank dat getuige [getuige 2] – in tegenstelling tot zijn aanvankelijke verklaring – bij de rechter-commissaris heeft aangegeven dat hij de betreffende verklaring heeft opgesteld en ondertekend in verband met herstelwerkzaamheden die verdachte heeft uitgevoerd aan zijn woning.
De rechtbank spreekt verdachte derhalve vrij voor het onderdeel met betrekking tot de factuur/kwitantie van [getuige 2] .
4.3.5.4.2 Gefingeerde kosten
De rechtbank stelt op basis van de in bijlage II 7.3 weergegeven bewijsmiddelen vast dat in de administratie van verdachte vijf uitgaven zijn opgenomen, die in werkelijkheid niet of niet voor het weergegeven bedrag zijn betaald en zijn gebaseerd op valse of vervalste facturen of kwitanties. Deze uitgaven zijn allen in mindering gebracht op de winst. Ook hierbij overweegt de rechtbank dat wanneer wordt gekeken naar de individuele uitgaven het dossier telkens alleen de verklaring van één getuige met betrekking tot een specifieke factuur of kwitantie bevat, die steeds niet strookt met hetgeen verdachte heeft verantwoord in zijn administratie. De rechtbank is echter van oordeel dat het gegeven dat alle getuigen verklaren over facturen of kwitanties die in strijd zijn met de waarheid, maakt dat een individuele getuigenverklaring steun vindt in de overige bewijsmiddelen, te weten in de diverse verklaringen over en weer.
Het betreft de volgende facturen/kwitanties:
Factuur van [naam 13]
In de administratie van verdachte is een factuur van Loodgietersbedrijf [naam 13] van 30 december 2002 ten bedrage van 5.406,57 euro inclusief btw aangetroffen. Op de factuur staat een handtekening met daarbij vermeld ‘per kas betaald 17 februari 2003’. In de kas-administratie van verdachte staat deze uitgave vermeld met als datum 28 februari 2003. Uit de verklaringen van de getuigen [getuige 3] en [naam 110] blijkt dat de betreffende factuur nooit door verdachte is voldaan. Getuige [naam 13] heeft bovendien verklaard dat de aantekening ‘per kas betaald’ niet zijn handschrift is en de handtekening slechts lijkt op zijn handtekening.
Kwitantie [naam 14]
In de administratie van verdachte is een handgeschreven overeenkomst van 14 april 2003 betreffende de verkoop van het pand aan [Adres] te [plaats 1] aangetroffen. In de getekende overeenkomst verklaren [naam 14] en [naam 14] dat zij van verdachte een vergoeding van 22.500 euro hebben ontvangen als ‘oprotpremie’. In de kasadministratie van verdachte staat op 30 april 2003 deze uitgave vermeld met als omschrijving ‘Fam [naam 14] oprotpremie’. Uit verklaringen van de getuigen [naam 14] en [naam 14] blijkt dat zij slechts een bedrag van 2.500 euro van verdachte hebben gekregen. Beide getuigen verklaren dat op het moment dat zij het bewijs van betaling ondertekenden daarop een bedrag van slechts 2.500 euro was vermeld.
Kwitantie [naam getuige 4]
In de administratie van verdachte is een kwitantie aangetroffen van 15 juli 2003 inzake de ontvangst van 15.000 euro van verdachte voor bemiddeling van het pand aan de [straatnaam 1] te [plaats 1] . De kwitantie is ondertekend door [naam 15] . In de kasadministratie van verdachte staat op 31 juli 2003deze uitgave vermeld met als omschrijving ‘ [straatnaam 1] ’. Uit de verklaring van [naam getuige 4] blijkt dat hij nooit 15.000 euro van verdachte heeft ontvangen. De getuige kent de kwitantie niet en de handtekening daaronder betreft niet zijn handtekening. Bovendien is zijn naam verkeerd geschreven. Uit de omstandigheid dat in de kwitantie wel het adres van de vader van [naam getuige 4] als woonadres van deze ‘ [naam getuige 4] ’ is opgenomen, op welk adres de getuige destijds verbleef, leidt de rechtbank af dat met de in de kwitantie genoemde [naam getuige 4] , [naam getuige 4] bedoeld werd.
Kwitantie [naam 16]
In de administratie van verdachte is een handgeschreven verklaring van 1 oktober 2003 betreffende de aankoop van het pand aan de [straatnaam 7] te [plaats 2] aangetroffen. In de verklaring is opgenomen dat [naam 16] van verdachte een bedrag van 14.000 euro heeft ontvangen, zoals was afgesproken bij de aankoop en voorlopige koopovereenkomst. In de kasadministratie van verdachte staat op 31 oktober 2003 deze uitgave vermeld met de omschrijving ‘Verg. schade [straatnaam 7] ’. Uit de verklaring van [naam 16] blijkt dat hij nooit het genoemde bedrag heeft ontvangen van verdachte. Voorts heeft hij verklaard dat zijn voornaam verkeerd is geschreven en het handschrift hem niet bekend is. Tevens kan uit het handschriftonderzoek worden afgeleid dat de tekst in de overeenkomst niet door [naam 16] is geschreven.
Kwitantie [naam 17]
In de administratie van verdachte is een handgeschreven nota van 5 augustus 2005 aangetroffen, waarin [naam 17] verklaart dat hij van verdachte 5.000 euro heeft ontvangen voor overname van diverse goederen bij de verkoop van het pand aan de [adres 1] . In de kasadministratie van verdachte staat op 31 augustus 2005 deze uitgave vermeld met de omschrijving ‘Uitkoop [adres 1] ’. Uit de verklaringen van de getuigen [naam 111] en zijn partner [naam partner] blijkt dat zij nooit geld van verdachte hebben ontvangen en dat zij de betreffende nota niet hebben ondertekend.
Conclusie
Gelet op vorenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte uitgaven in zijn administratie heeft vermeld, die hij in werkelijkheid niet heeft gedaan en die zijn onderbouwd met valse of vervalste facturen of kwitantie. Deze uitgaven zijn in mindering gebracht op de winst.
4.3.5.4.3 Kosten privépanden
De rechtbank stelt op basis van de in bijlage II onder 7 en 7.3 weergegeven bewijsmiddelen vast dat in de administratie van verdachte uitgaven gebaseerd op facturen van [naam bedrijf] zijn vermeld, die betrekking hebben op panden die in eigendom zijn van zijn familieleden.
Het betreft de volgende facturen en uitgaven:
Facturen met betrekking tot [straat 2] (dossier 418)
In het dossier bevinden zich twee facturen uit 2003 met betrekking tot ordernummer [Nummer] : een eerste termijn van 20 % ten bedrage van 627,97 euro inclusief btw (D-1137) en een tweede termijn van 80 % ten bedrage van 2.511,94 euro inclusief btw (D-1138).
De rechtbank stelt op basis van de in bijlage II onder 7.3.2 opgenomen bewijsmiddelen vast dat deze beide facturen betrekking hebben op het pand [straat 2] te [plaats 2] . Uit de administratie van verdachte blijkt dat het totaalbedrag van deze facturen 3.139,91 euro inclusief btw als onderhoudskosten in mindering zijn gebracht op de winst.
Blijkens de onderliggende offerte (D-1165) hebben deze facturen (met een totaalbedrag van 2.638,59 euro exclusief btw c.q. 3.139,91 euro inclusief btw) betrekking op een drietal elementen: twee kozijnen ad 1.215,26 euro en 1.206,13 euro en vervanging van een deurpaneel ad 217,20 euro exclusief btw.
Op de bijbehorende opnamestaat (D-1166) staat bij een van de kozijnen bijgeschreven ‘plaatsen [straat 10] [plaats 2] ’. De opleveringscontrolelijst VKG Keurmerk van ordernummer [Nummer] (D-1169), vermeldt eveneens als adres [straat 10] en twee stuks geleverde elementen.
Getuige [naam bedrijf] heeft over deze opdracht verklaard dat er twee kozijnen zijn geplaatst op de [straat 10] en dat deze onderdeel uitmaakten van een groter project betreffende de [straat 2] te [plaats 2] .
De rechtbank stelt op basis van voorgaande vast dat twee van de drie elementen van de facturen betreffende de [straat 2] te [plaats 2] betrekking hebben op de [straat 10] te [plaats 2] . Blijkens de offerte werd voor deze kozijnen 1.215,26 euro en 1.206,13 euro in rekening gebracht. De totaalprijs voor deze twee kozijnen bedraagt derhalve 2.421,39 euro exclusief btw, zijnde 2.881,45 euro inclusief btw.
Het pand [straat 10] te [plaats 2] is eigendom van medeverdachte [naam echtgenote] en de onderhoudskosten hiervan hadden dus niet in mindering gebracht mogen worden als onkosten van de onderneming van verdachte. Dit brengt met zich mee dat verdachte ten onrechte 2.881,45 euro in mindering heeft gebracht als onkosten en verdachte de op zijn naam staande aangifte inkomstenbelasting 2003 onjuist of onvolledig heeft gedaan.
Facturen met betrekking tot de [adresgegevens 4] te [plaats 2] (dossier 568)
Het dossier bevat twee facturen uit 2007 met betrekking tot ordernummer 018.278: een eerste termijn van 40 % ten bedrage van 15.600 euro inclusief btw (D-1163) en een tweede termijn van [huisnummer 2] % ten bedrage van 23.399,99 euro inclusief btw (D-1134).
De rechtbank stelt op basis van de in bijlage II onder 7.3.2 opgenomen bewijsmiddelen vast dat de beide facturen betrekking hebben op [adresgegevens 4] en [adresgegevens 10] te [plaats 2] . Uit de administratie van verdachte blijkt dat beide factuurbedragen als onderhoudskosten in mindering zijn gebracht op de winst.
Voorts is er sprake van twee onderliggende offerten voor het ordernummer 018.278, waarvan één offerte bestaat uit tien posities met een totaalbedrag van 15.730 euro exclusief btw (D-1170) en de tweede bestaande uit dertien posities met een totaalbedrag van 18.084,03 euro exclusief btw (D-1171). Het verschil tussen beide offerten bedraagt 2.354,03 euro.
Op basis van de vergelijking van de offerte D-1171 met de bijbehoren opnamenstaten stelt de rechtbank vast dat:
- -
positie 12 betrekking heeft op het pand aan de [straatnaam 5] te [plaats 2] , eigendom van [voornaam 2] [naam 4] ;
- -
positie 13 betrekking heeft op het pand aan de [straatnaam 8] te [plaats 2] , eigendom van [naam echtgenote] en [voornaam 5] [naam 4] .
Naast de hierboven genoemde posities 12 en 13 bevat offerte D-1171 ten opzichte van offerte D-1170 ook nog een positie 11. Omdat de rechtbank niet kan herleiden op welk pand deze positie betrekking heeft, zal zij deze in het voordeel van verdachte toerekenen aan een pand van verdachte. Omdat de offertes slechts een totaalprijs noemen en niet gespecifieerd zijn, zal de rechtbank het bedrag dat toe te rekenen is aan panden die niet van verdachte zijn berekenen door het verschil tussen beide offertes te delen door drie en vervolgens te vermenigvuldigen met twee. Het bedrag dat betrekking heeft op panden die van verdachte zijn bedraagt dus: 2.354,03 euro x 2/3 = 1.569,35 euro (zijnde 1.867,52 incl. btw).
Het pand aan de [straatnaam 5] te [plaats 2] is eigendom van [naam 4] en het pand aan de [straatnaam 8] te [plaats 2] is eigendom van [naam echtgenote] en [voornaam 5] [naam 4] . Omdat de betreffende panden te [plaats 2] geen eigendom zijn van verdachte, hadden de onderhoudskosten hiervan dus niet in mindering mogen worden gebracht als onkosten van de onderneming van verdachte. Dit brengt met zich mee dat verdachte ten onrechte 1.867,52 euro in mindering heeft gebracht als onkosten en verdachte de op zijn naam staande aangifte voor de inkomstenbelasting 2007 onjuist of onvolledig heeft gedaan.
Facturen met betrekking tot [straat 3] (dossier 581)
In de administratie van verdachte zijn facturen van [naam bedrijf] uit 2007 aangetroffen voor levering en montage kozijnen [straat 3] (D-1139, 1140 en 1141). Het betreft een totaalbedrag van € 46.945,50 incl. btw. Volgens zijn administratie is dit bedrag ook geboekt en betaald.
Op basis van de onderliggende administratie van [naam bedrijf] en de verklaringen van [naam bedrijf] en [naam 18] stelt de rechtbank vast dat de posities 17-20 uit de offerte betrekking hebben op de [adres 2] en de posities 21 -27 betrekking hebben op de [straatnaam 10] . Uit door [naam bedrijf] aangeleverde calculaties (D1271-1219) van de kostprijs per positie, zijn per adres de volgende bedragen berekend:
Adres Elementen Kostprijs % van totale kostprijs
[straat 3] (positie 1 - 16) € 22.802,- 56,8
[adres 2] 4 (positie 17 -20) € 8.257,- 20,6
[straat 12] (positie 21 - 27) € 9.083,- 22,6
Gelet op bovenstaande is het vermoeden gerezen dat van het totale factuurbedrag van 46.945,50 incl. btw betrekking heeft op het adres:
- -
[adres 2] : 9.437 euro incl. btw
- -
[straat 12] : 11.484 euro incl. btw
Het pand aan de [adres 2] te [plaats 2] is de woning van verdachte en [naam echtgenote] en als zodanig geen handelspand van verdachte. Het pand [straat 12] staat op naam van [voornaam 3] [naam 4] . Gelet hierop hadden de onderhoudskosten hiervan dus niet in mindering mogen worden gebracht als onkosten van de onderneming van verdachte. Dit brengt met zich mee dat verdachte ten onrechte 20.921 euro in mindering heeft gebracht als onkosten en verdachte de op zijn naam staande aangiftebelasting 2007 onjuist of onvolledig heeft gedaan
Conclusie
Gelet op vorenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de volgende uitgaven voor panden die in bezit waren van zijn familieleden, in zijn eigen administratie als onkosten heeft opgevoerd:
[straatnaam 5] / [straatnaam 8] 1.867 euro
[adres 2] 9.437 euro
[straat 12] 11.484 euro
Totaal 22.788 euro
Deze uitgaven zijn in mindering gebracht op de winst van zijn onderneming.
4.3.5.5 Het onjuist of onvolledig doen van aangiften Inkomstenbelasting
Uit onderzoek van de Belastingdienst is gebleken dat de ingediende belastingaangiften aansluiten op de administratie van [naam 4] . Ook getuige [getuige 5] , de boekhouder van verdachte, heeft verklaard dat hij de aangiften over de jaren 2003 tot en met 2007 heeft ingevuld op basis van de jaarstukken en andere relevante stukken. Indien hij van [naam 4] onjuiste informatie heeft ontvangen, dan is deze ook onjuist verwerkt in de belastingaangiften.
Voorts heeft verdachte met betrekking tot de tegoeden op de Belgische bankrekeningen erkend dat hij deze niet kenbaar heeft gemaakt aan zijn boekhouder en de Belastingdienst.
De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte onjuist of onvolledig aangifte Inkomstenbelasting Premie Volksverzekeringen heeft gedaan over de jaren 2003 tot en met 2007 door:
- a.
geen opgave te doen van tegoeden bij de [Bank 2] te België;
- b.
geen volledige opgave te doen van ontvangen huurinkomsten uit onroerend goed;
- c.
opgave te doen van valse of vervalste kostenfacturen.
Uit de door de Belastingdienst opgestelde nadeelberekening is gebleken dat deze feiten ertoe hebben geleid dat verdachte over de jaren 2003 tot en met 2007 in totaal 99.021 euro te weinig belasting heeft betaald.
4.3.5.6 Opzet van verdachte
De verdediging heeft onder verwijzing naar het arrest van de belastingkamer van het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch van 21 juni 2019, betreffende het hoger beroep van verdachte inzake de (navorderings)aanslagen van de Inspecteur van de Belastingdienst, bepleit dat verdachte geen opzet had op het doen van onjuiste belastingaangiften. Er was eerder sprake van bewuste schuld.
De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt dat verdachte zijn boekhouder een administratie heeft overhandigd waarin de Belgische banktegoeden waren verzwegen, een deel van de contante inkomsten niet waren vermeld en valselijk kosten waren opgevoerd. Deze administratie vormde vervolgens de basis voor de belastingaangiften. Een dergelijke aangifte is voor de inspecteur van de Belastingdienst een belangrijk hulpmiddel om tot vaststelling van de aanslag te komen.
Uit het bewezenverklaarde volgt dat de onjuiste aangiften van verdachte niet zijn veroorzaakt door slordigheid of nalatigheid, maar bewust in het vat zijn gegoten om het betalen van belasting te ontlopen.
Gelet op vorenstaande acht de rechtbank het onder feit 5 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
4.3.6
Medeplichtigheid hennepteelt (feit 6)
4.3.6.1 Verdenking
Aan verdachte is onder feit 6 ten laste gelegd dat hij medeplichtig is geweest aan het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken of aanwezig hebben van hennep door het ter beschikking stellen van twee panden.
4.3.6.2 Ontvankelijkheid openbaar ministerie
Het ten laste gelegde zou zich hebben voorgedaan in de periode van 1 januari 2006 tot en met 15 maart 2007. Artikel 3, eerste lid onder B van de Opiumwet kent ingevolge artikel 11, tweede lid van de Opiumwet een strafbedreiging van ten hoogste twee jaar.
Zoals de rechtbank reeds onder 3 heeft overwogen bedraagt de verjaringstermijn voor dit misdrijf zes jaren (artikel 70 van het Wetboek van Strafrecht) en na stuiting maximaal 12 jaren.
Inmiddels zijn sinds de genoemde ten laste gelegde periode meer dan 12 jaren verstreken, waardoor het recht tot strafvordering op grond van artikel 72 tweede lid van het Wetboek van Strafrecht is komen te vervallen. De rechtbank verklaart derhalve het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de strafvervolging met betrekking tot het onder feit 6 ten laste gelegde.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
1.
in de hierna onder a en b te noemen perioden in Nederland, telkens opzettelijk
a.
I. in de periode van 1 september 2004 tot en met 8 maart 2006 een factuur ten name van [bedrijf 2] met een totaalbedrag van euro 59.970,-, zijnde een geschrift dat bestemd was tot bewijs van enig feit te dienen, heeft vervalst door in strijd met de waarheid in deze factuur te vermelden dat [bedrijf 2] herstelwerkzaamheden had verricht ten behoeve van het pand [naam straat] te [plaats 2] en dat verdachte een geldbedrag ter hoogte van euro 59.970,- verschuldigd was aan [bedrijf 2] ,
II. in de periode van 1 september 2004 tot en met 8 maart 2006 gebruik heeft gemaakt van een vervalst geschrift, te weten een factuur ten name van [bedrijf 2] met een totaalbedrag van euro 59.790,- - zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - als ware dat geschrift echt en onvervalst, bestaande dat gebruikmaken hierin dat hij, verdachte, voornoemde factuur heeft ingediend bij [verzekeringsmaatschappij] ,
en
b.
in de periode van 1 juni 2004 tot en met 23 november 2004, tezamen en in vereniging met een ander, een huurovereenkomst van 30 september 2004 op naam van [naam 6] en een huurovereenkomst van 29 september 2004 op naam van [naam 7] en een huurovereenkomst van 25 september 2004 op naam van [naam 8] , telkens zijnde een geschrift dat bestemd was tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt door in strijd met de waarheid telkens in deze overeenkomsten te vermelden dat voornoemde [naam 6] en [naam 7] en [naam 8] een ruimte huurden in het pand [straatnaam 2] [huisnummer 1] te [plaats 2] ,
zulks telkens met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
2. subsidiair
hij op één of meer nader te noemen tijdstippen in Nederland met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door een samenweefsel van verdichtsels,
b.
in de periode van 1 september 2008 tot en met 7 oktober 2008 [voornaam 4] heeft bewogen tot de afgifte van het pand gelegen aan de [straatnaam 4] te [plaats 2] , hebbende verdachte toen aldaar met voren omschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - listiglijk en bedrieglijk en in strijd met de waarheid gezegd dat hij, verdachte, behoudens de in de leveringsakte bij de notaris vastgelegde koopprijs van euro 32.000 nog een extra bedrag van euro 23.000 contant zal betalen;
3.
hij op één of meer nader te noemen tijdstippen in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen
a. op 24 december 2002 in een notariële akte, te weten een leveringsakte van het pand gelegen aan de [straatnaam 3] te [plaats 3] opgemaakt door een notaris, te weten kandidaat-notaris [naam 38] , valselijk heeft doen opnemen dat de koopprijs van voornoemd pand euro 67.500 bedroeg, van de waarheid van welk feit die akte moest doen blijken, terwijl verdachte en zijn mededader wisten dat de werkelijke koopprijs hoger was,
en
op of omstreeks 7 oktober 2008 in een notariële akte, te weten een leveringsakte van het pand gelegen aan de [straatnaam 4] te [plaats 2] opgemaakt door een notaris, te weten [naam 33] , valselijk heeft doen opnemen dat de koopprijs van voornoemd pand euro 32.000 bedroeg, van de waarheid van welk feit die akte moest doen blijken, terwijl verdachte en zijn mededader wisten dat de werkelijke koopprijs hoger was,
en
c. op 15 december 2006 in een notariële akte, te weten een leveringsakte van het pand gelegen aan de [straatnaam 5] te [plaats 2] opgemaakt door een notaris, te weten [naam 32] , valselijk heeft doen opnemen dat de koopprijs van voornoemd pand euro 172.500 bedroeg, van de waarheid van welk feit die akte moest doen blijken, terwijl verdachte en zijn mededaders wisten dat de werkelijke koopprijs hoger was,
zulks telkens met het oogmerk om die akten of afschriften daarvan te gebruiken of door anderen te doen gebruiken als ware die opgave in overeenstemming met de waarheid;
4.
hij op één of meer nader te noemen tijdstippen in de periode van 1 oktober 2002 tot en met 16 juni 2009 in Nederland,
I.
het volgende pand heeft verworven en voorhanden gehad, te weten:
- in de periode van 1 september 2008 tot en met 16 juni 2009 een pand gelegen aan de [straatnaam 4] te [plaats 2] ,
terwijl hij, verdachte, wist dat dat pand geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf,
II.
één of meer van navolgende geldbedragen verworven of voorhanden gehad, te weten:
A. op 22 november 2004 het door verkoop verkregen bedrag van een pand gelegen aan de [straatnaam 2] [huisnummer 1] te [plaats 2] (euro 250.110,43), en
B. in de periode van 1 januari 2003 tot en met 16 juni 2009 een (groot) aantal biljetten van euro 500, en
D. in de periode van 1 januari 2003 tot en met 31 december 2007 tegoeden op bankrekeningen bij de Belgische [Bank 2] ten name van [naam 34] en/of [naam echtgenote] , te weten de nummers: [Rekeningnummer] , en
bankrekeningen bij de Belgische [Bank 2] ten name van [naam 28] , te
weten de nummers: [Rekeningnummer] en [Rekeningnummer] en
bankrekeningen bij de Belgische [Bank 2] ten name van [naam 4] ,
te weten de nummers [Rekeningnummer] en [Rekeningnummer] en
bankrekening bij de Belgische [Bank 2] ten name van [naam 29] ,
te weten de nummers [Rekeningnummer] en [Rekeningnummer] ,
zulks telkens terwijl hij, verdachte, wist dat die geldbedragen geheel of gedeeltelijk
- onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf;
5. primair
omstreeks 13 juli 2004 en 27 juli 2005 en 20 juli 2006 en 20 maart 2008 en 6 januari 2009 in Nederland, meermalen opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte, te weten aangiften voor de Inkomstenbelasting Premie Volksverzekeringen over de jaren 2003 en 2004 en 2005 en 2006 en 2007, telkens onjuist of onvolledig heeft gedaan, terwijl die feiten er telkens toe strekten dat te weinig belasting werd geheven, immers heeft verdachte opzettelijk op die bij de Inspecteur der belastingen ingediende aangiftebiljetten voor de inkomstenbelasting ten name van hem, verdachte:
a.
telkens geen opgave gedaan van banktegoeden bij een bank in België, te weten de bankrekeningnummers:
- -
[nummer 1] ten name van [naam 31] en/of [naam echtgenote] van de [Bank 2]
- -
, en
- -
[nummer 2] ten name van [naam 31] en/of [naam echtgenote] van de [Bank 2]
- -
, en
- -
[nummer 3] ten name van [naam 31] en/of [naam echtgenote] van de [Bank 2]
- -
, en
- -
[nummer 4] ten name van [naam 28] van de [Bank 2] , en
- -
[Rekeningnummer] ten name van [naam 28] van de [Bank 2]
en
b.
telkens geen volledige opgave gedaan van ontvangen huurinkomsten uit
onroerend goed, te weten:
- -
ten aanzien van de aangifte inkomstenbelasting over het jaar 2003: een totaal bedrag van minimaal euro 4.335, en
- -
ten aanzien van de aangifte inkomstenbelasting over het jaar 2004: een totaal bedrag van minimaal euro 16.703, en
- -
ten aanzien van de aangifte inkomstenbelasting over het jaar 2005: een totaal bedrag van minimaal euro 41.209, en
- -
ten aanzien van de aangifte inkomstenbelasting over het jaar 2006: een totaal bedrag van minimaal euro 34.342, en
- -
ten aanzien van de aangifte inkomstenbelasting over het jaar 2007: een totaal bedrag van minimaal euro 20.104,
en
c.
telkens opgave gedaan van valse of vervalste kostenfacturen,
te weten:
- -
een factuur d.d. 30 december 2002 ad euro 5406,57 van [naam 13] , Loodgietersbedrijf, en
- -
een kwitantie d.d. 14 april 2003 ad euro 22.500 van [naam 14] , en
- -
een kwitantie d.d. 15 juli 2003 ad euro 15.000 van [naam getuige 4] , en
- -
een kwitantie d.d. 1 oktober 2003 ad euro 14.000 van [naam 16] , en
- -
facturen met een totaalbedrag van 2.421,39 euro van [naam bedrijf] ., en
- -
een factuur of kwitantie, in elk geval een uitgave, d.d. 5 augustus 2005 ad euro 5000 van [naam 17] , en
- -
een factuur of kwitantie, in elk geval een uitgave, in 2007 (in totaal) ad euro 22.788 van [naam bedrijf]
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
feit 1 sub a I: een geschrift dat bestemd is om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk opmaken of vervalsen, met het oogmerk dit als echt en onvervalst te gebruiken,
feit 1 sub a II: opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift, als ware het echt en onvervalst;
feit 1 sub b: medeplegen van een geschrift dat bestemd is om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk opmaken, met het oogmerk dit als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken, meermalen gepleegd;
feit 2: oplichting;
feit 3: medeplegen van in een authentieke akte een valse opgave doen opnemen aangaande een feit van welks waarheid de akte moet doen blijken, met het oogmerk die akte te gebruiken of door anderen te doen gebruiken als ware zijn opgave in overeenstemming met de waarheid, meermalen gepleegd;
feit 5 primair: opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist en onvolledig doen, terwijl het feit er toe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
6. De strafbaarheid van de verdachte
De verdachte is strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.
7. De straf en/of de maatregel
7.1
De vordering van de officier van justitie
De officieren van justitie hebben, op grond van hetgeen zij bewezen hebben geacht, gevorderd aan de verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden voorwaardelijk en een geldboete van 648.750 euro, subsidiair 365 dagen hechtenis.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft in het kader van de strafoplegging gewezen op de forse overschrijding van de redelijke termijn en de schadelijke invloed die de media-aandacht in deze zaak voor de onderneming van verdachte heeft gehad. Gelet op de ouderdom van het tenlastegelegde en de leeftijd van verdachte, heeft de verdediging verzocht te volstaan met een geldboete, waarbij rekening dient te worden gehouden met het gegeven dat een deel van het tenlastegelegde voor 1 februari 2006 is gepleegd en destijds de vijfde categorie een geldboete van maximaal 45.000 euro bedroeg.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
In 2009 is het onderzoek Landlord gestart naar onder meer vermoedelijk gepleegde strafbare feiten in de vastgoedhandel van de familie [naam 4] en in het bijzonder de rol van [voornaam 1] [naam 4] .
In het kader van dit onderzoek is er op 16 juni 2009 een doorzoeking geweest in de woning van verdachte, die de rechtbank aanmerkt als eerste daad van vervolging. Het onderzoek heeft geresulteerd in een dossier van meer dan 30.000 pagina’s dat op 30 januari 2012 is gesloten en is ingezonden naar het openbaar ministerie. De zaak is voor het eerst op 5 april 2012 op zitting aangebracht. Na de beslissing tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie en de terugwijzing door het gerechtshof in verband met de gegrondverklaring van het hoger beroep bij arrest van 12 november 2015, heeft het vervolgens tot 1 november 2019 geduurd voordat deze zaak opnieuw op zitting is aangebracht. Het vonnis in deze zaak van
9 maart 2020 wordt gewezen bijna tien jaar en negen maanden jaar na de eerste daad van vervolging. De rechtbank is van oordeel dat hierdoor sprake is van een forse overschrijding van de in artikel 6 EVRM bedoelde redelijke termijn en zij zal hiermee in het voordeel van verdachte bij de strafoplegging rekening houden. Gelet hierop is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf naar het oordeel van de rechtbank niet meer aan de orde.
Bij de strafoplegging kan de rechtbank thans de volgende bewezenverklaarde feiten meewegen: oplichting, valsheid in geschrifte, het valselijk laten opmaken van notariële akten alsmede het plegen van belastingfraude door vermogen buiten het zicht van de fiscus te houden, geen volledige opgave te doen van huuropbrengsten en ten onrechte kosten op te voeren. Verdachte heeft deze misdrijven gepleegd in het kader van de uitvoering van zijn werkzaamheden in de vastgoedsector.
Deze gang van zaken benadeelt niet alleen de fiscus, maar heeft ook het vertrouwen ondermijnd dat in het maatschappelijke en economische verkeer wordt gesteld in de juistheid van bepaalde, voor dat verkeer essentiële, akten en geschriften.
De ten laste van verdachte bewezen verklaarde feiten zijn ernstig door de langdurige periode waarbinnen en de wijze en de schaal waarop de delicten hebben plaatsgevonden.
Uit de startinformatie van het onderzoek Landlord komt naar voren dat er indicaties waren dat verdachte een dikke vinger in de hennepteelt zou hebben en middels zijn handel in vastgoed deze illegale winsten zou witten. Deze indicaties zijn echter na onderzoek niet nader gesubstantieerd kunnen worden. Anderzijds is er sprake van een omvangrijke contante geldstroom en vele stortingen van 500 euro biljetten die niet verklaard kunnen worden uit de contante bedrijfsvoering van verdachte. Daarnaast is er sprake van zwarte betalingen bij de aankoop van panden.
Uit het dossier komt een beeld naar voren van een verdachte die op allerlei manieren tracht aan diverse vormen van belasting te ontkomen en waar mogelijk geldelijk voordeel te behalen. Of dit nu is door het schuiven van opbrengsten en kosten tussen hem (alwaar deze in Box 1 vallen) en zijn familieleden (alwaar deze in Box 3 vallen), het volledig fingeren van kosten, de oplichting van de verkoper bij de aankoop van een pand of verzekerings- of andersoortige fraude. Het fiscale nadeel alleen al op grond van de inkomstenbelasting was 99.021 euro. Als fiscaal nadeel komt daar de ten onrechte niet afgedragen overdrachtsbelasting nog bij.
Verdachte is in staat gebleken om een op het eerste gezicht min of meer kloppende administratie aan te leveren bij zijn boekhouder, die aan de hand daarvan de aangiften deed. Pas na diepgravend onderzoek van belastingdienst, FIOD en politie is deze fraude aan het licht gekomen.
Ook uit andere omstandigheden komt naar voren dat verdachte zich boven de wet verheven voelde. Zo vond hij het niet nodig om bij wanbetaling van een huurder zich tot de rechter te wenden voor een ontruimingsvonnis, maar verving hij sloten en zette hij huurders gewoon, al dan niet met behulp van anderen, fysiek op straat.
Alles overwegend acht de rechtbank een geldboete van 200.000 euro, subsidiair 365 dagen hechtenis, alsmede een gevangenisstraf voor de duur van 1 jaar voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar passend. De rechtbank komt daarmee tot een lagere geldboete dan door de officieren van justitie is gevorderd, aangezien zij minder feiten heeft bewezenverklaard dan aan deze eis ten grondslag lagen.
8. Het beslag
8.1
Teruggave
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat voorts de volgende voorwerpen in beslag zijn genomen:
- -
onroerende registergoederen sectie O nr. 529 [straatnaam 3] , [postcode 1] (nummer147);
- -
onroerende registergoederen sectie K nr. 632 [straatnaam 6] , [postcode 2] (nummer 154).
Nu met betrekking tot deze voorwerpen niet meer wordt voldaan aan de voorwaarden van artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering, dienen deze te worden teruggegeven aan de rechthebbende.
8.2
Onttrekking aan het verkeer
De rechtbank is van oordeel dat de volgende inbeslaggenomen goederen dienen te worden onttrokken aan het verkeer:
- -
1659747 nepwapen voorzien van laserpoint (nummer 166);
- -
1659750 handwapen (nummer 167);
- -
1659752 handwapen (nummer 168).
Deze voorwerpen behoren verdachte toe en zijn aangetroffen bij gelegenheid van het onderzoek naar de door hem begane feiten, terwijl het ongecontroleerde bezit van voormelde in beslag genomen voorwerpen in strijd met de wet.
8.3
Opheffing beslag
De rechtbank is van oordeel dat met betrekking tot volgende inbeslaggenomen goederen het beslag ex artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering dient te worden opgeheven:
- -
onroerende registergoederen sectie K nr. 1325 [adres 3] [plaats 3] (nummer 142);
- -
onroerende registergoederen sectie O nr. 1321 [straat 8] [adres 4] [plaats 3] (nummer 143);
- -
onroerende registergoederen sectie E nr. 4558 [adresgegevens 10] , [adres 5] [plaats 2] (nummer 144);
- -
onroerende registergoederen sectie H nr. 1533 [straat 2] [adres 6] [plaats 2] (nummer 145);
- -
onroerende registergoederen sectie M nr. 99 De [adresgegevens 6] , [adres 9] [plaats 2] (nummer 146);
- -
onroerende registergoederen sectie A nr. 5841 [adres 10] [plaats 2] (nummer 148);
- -
onroerende registergoederen sectie E nr. 2804 [adres 11] [plaats 2] (nummer 149);
- -
onroerende registergoederen sectie E nr. 4710 [adres 12] [plaats 2] (nummer 150);
- -
onroerende registergoederen sectie E nr. 5523 [adres 13] te [plaats 2] (nummer 151);
- -
onroerende registergoederen sectie F nr. 4893 [adres 13] [plaats 2] (nummer 152);
- -
onroerende registergoederen sectie K nr. 2299 A1 [adres 14] [plaats 2] (nummer 155);
- -
onroerende registergoederen sectie M nr. 335 [straat 7] [huisnummer 2] , [adres 9] [plaats 2] (nummer 156);
9. De wettelijke voorschriften
10. De beslissing
De rechtbank:
Ontvankelijkheid
- verklaart het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de vervolging van verdachte ten aanzien van het ten laste gelegde onder:
o 1 (oplichting [verzekeringsmaatschappij] en [bank] )
o 2 primair onder a en subsidiair onder a (oplichting [naam 112] [straatnaam 3] ) en
o 6 (medeplichtigheid hennepteelt)
Vrijspraak
- spreekt de verdachte vrij van het onder 2 primair, 2 subsidiair onder sub c, 3 sub d,
4 I primair, 4I subsidiair m.u.v. de [adres 14] , 4 II sub C ten laste gelegde;
Bewezenverklaring
- -
verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder 4.4 is omschreven;
- -
spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- -
ontslaat verdachte van alle rechtsvervolging met betrekking tot het onder 4 I subsidiair ( [straat 16] ), 4 II sub A, B en D bewezenverklaarde;
- -
verklaart dat het bewezenverklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 5 is omschreven;
- -
verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
- -
veroordeelt de verdachte tot een geldboete van 200.000 euro;
- -
beveelt dat, indien noch volledige betaling noch volledig verhaal volgt, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 365 dagen;
- -
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van deze geldboete in mindering zal worden gebracht, naar rato van € 50,00 per dag;
- -
veroordeelt de verdachte tevens tot een gevangenisstraf van 1 jaar, voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar;
- -
bepaalt dat niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van de proeftijd zich heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit;
Beslag
- onttrekt aan het verkeer de volgende in beslag genomen voorwerpen:
- -
1659747 nepwapen voorzien van laserpoint (nummer 166);
- -
1659750 handwapen (nummer 167);
- -
1659752 handwapen (nummer 168).
- gelast de teruggave van de volgende in beslag genomen voorwerpen aan rechthebbende:
- -
onroerende registergoederen sectie O nr. 529 [straatnaam 3] , [postcode 3] (nummer147);
- -
onroerende registergoederen sectie K nr. 632 De [straatnaam 6] , [postcode 4] [plaats 2] (nummer 154);
- heft op het beslag ex artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering met betrekking tot de volgende in beslag genomen voorwerpen:
- -
onroerende registergoederen sectie K nr. 1325 [adres 3] [plaats 3] (nummer 142);
- -
onroerende registergoederen sectie O nr. 1321 [straat 8] [adres 4] [plaats 3] (nummer 143);
- -
onroerende registergoederen sectie E nr. 4558 [adresgegevens 10] , [adres 5] [plaats 2] (nummer 144);
- -
onroerende registergoederen sectie H nr. 1533 [straat 2] [adres 6] [plaats 2] (nummer 145);
- -
onroerende registergoederen sectie M nr.99 De [adresgegevens 6] , [adres 9] [plaats 2] (nummer 146);
- -
onroerende registergoederen sectie A nr. 5841 [adres 10] [plaats 2] (nummer 148);
- -
onroerende registergoederen sectie E nr. 2804 [adres 11] [plaats 2] (nummer 149);
- -
onroerende registergoederen sectie E nr. 4710 [adres 12] [plaats 2] (nummer 150);
- -
onroerende registergoederen sectie E nr. 5523 [adres 13] te [plaats 2] (nummer 151);
- -
onroerende registergoederen sectie F nr. 4893 [adres 13] [plaats 2] (nummer 152);
- -
onroerende registergoederen sectie K nr. 2299 A1 [adres 14] [plaats 2] (nummer 155);
- -
onroerende registergoederen sectie M nr. 335 [straat 7] [huisnummer 2] , [adres 9] [plaats 2] (nummer 156).
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J.A.G. van Baal, voorzitter, mr. A.K. Kleine en
mr. L. Feuth, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H.M.E. de Beukelaer, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 9 maart 2020.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is – na wijziging tenlastelegging – ten laste gelegd dat
1.
hij in of omstreeks de hierna onder a en/of b te noemen periode(n) in de gemeente [plaats 2] en/of in de gemeente Maastricht, althans in het arrondissement Maastricht, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk
a.
I. in of omstreeks de periode van 1 september 2004 tot en met 8 maart 2006 een factuur ten name van [bedrijf 2] met een totaalbedrag van euro 59.970,-, zijnde een geschrift dat bestemd was tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt of vervalst door in strijd met de waarheid in deze factuur te vermelden dat [bedrijf 2] herstelwerkzaamheden had verricht ten behoeve van het pand [naam straat] te [plaats 2] en/of dat verdachte en/of (één van) zijn mededader(s) een geldbedrag ter hoogte van euro 59.970,- verschuldigd was/waren aan [bedrijf 2] ,
II.in of omstreeks de periode van 1 september 2004 tot en met 8 maart 2006 gebruik
heeft gemaakt van een vals of vervalst geschrift, te weten een factuur ten name van [bedrijf 2] met een totaalbedrag van euro 59.790,- - zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - als ware dat geschrift echt en onvervalst, bestaande dat gebruikmaken hierin dat hij, verdachte en/of (één van) zijn mededader(s) voornoemde factuur heeft/hebben ingediend bij [verzekeringsmaatschappij] ,
en/of
b.
in of omstreeks de periode van 1 juni 2004 tot en met 23 november 2004 een huurovereenkomst van 30 september 2004 op naam van [naam 6] en/of een huurovereenkomst van 29 september 2004 op naam van [naam 7] en/of een huurovereenkomst van 25 september 2004 op naam van [naam 8] , (telkens) zijnde (een) geschrift(en) dat/die bestemd was/waren tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt of vervalst door in strijd met de waarheid (telkens) in deze overeenkomst(en) te vermelde dat voornoemde [naam 6] en/of [naam 7] en/of [naam 8] een kamer, althans een ruimte huurde(n) in het pand [straatnaam 2] [huisnummer 1] te [plaats 2] ,
zulks (telkens) met het oogmerk om dat/die geschrift(en) als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
(Zie Zaakdossier 4, subzaakdossiers [naam straat] + [straatnaam 2] [huisnummer 1] )
en/of
hij in of omstreeks de hierna onder a en/of b te noemen periode(n) in de gemeente [plaats 2] , althans in het arrondissement Maastricht, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen (telkens) door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels,
a.
in of omstreeks de periode van 1 september 2004 tot en met 8 maart 2006 [verzekeringsmaatschappij] heeft/hebben bewogen tot de afgifte van een geldbedrag van 59.970,-, althans 24.000, -hebbende verdachte en/of zijn mededader(s) toen aldaar (telkens) met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid een valse factuur van [bedrijf 2] verstrekt waaruit kosten voor herstelwerkzaamheden van het pand [naam straat] te [plaats 2] zouden moeten blijken, zulks terwijl deze herstelwerkzaamheden niet waren verricht,
en/of
b.
in of omstreeks de periode van 1 juni 2004 tot en met 23 november 2004 de [bank] te Kerkade heeft/hebben bewogen tot de afgifte van een hypothecaire lening van 285.000, in elk geval een geldbedrag, hebbende verdachte en/of zijn mededader(s) toen aldaar (telkens) met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid ten behoeve van die hypothecaire lening (een) valse huurovereenkomst(en) verstrekt, waaruit zou moeten blijken dat verdachtes mededader(s) inkomsten uit verhuur zou ontvangen, zulks terwijl verdachtes mededader(s) deze huurinkomsten niet zou ontvangen,
waardoor voornoemde bedrijven (telkens) (mede) werd(en) bewogen tot bovenomschreven afgifte;
(Zie Zaakdossier 4, subzaakdossiers [naam straat] + [straatnaam 2] [huisnummer 1] )
2.
hij in of omstreeks de hierna onder a en/of b en/of c nader te noemen periode(n) in de gemeente [plaats 2] en/of in de gemeente [plaats 3] , althans in het arrondissement Maastricht, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een beroep of gewoonte heeft gemaakt van het kopen van onroerende goederen met het oogmerk om zonder volledige betaling zich en/of (een) ander(en) de beschikking over die panden te verzekeren, hebbende verdachte en/of zijn mededader(s), telkens met voormeld oogmerk, de navolgende panden - op tijd en plaats daarbij vermeld - gekocht, te weten:
a.in of omstreeks de periode van 1 oktober 2002 tot en met 24 december 2002 het pand gelegen aan de [straatnaam 3] te [plaats 3] , en/of
b.in of omstreeks de periode van 1 september 2008 tot en met 7 oktober 2008 het pand gelegen aan de [straatnaam 4] te [plaats 2] , en/of
c.in of omstreeks de periode van 1 februari 2008 tot en met 20 maart 2008 het pand gelegen aan de [straatnaam 6] te [plaats 2] ;
(zie Zaakdossier 2, subzaakdossiers: [straatnaam 3] , [straatnaam 4] en [straatnaam 6] )
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij op één of meer nader te noemen tijdstippen in de gemeente [plaats 2] en/of in de gemeente [plaats 3] , althans in het arrondissement Maastricht, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen (telkens) door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels,
a.in of omstreeks de periode van 1 oktober 2002 tot en met 24 december 2002, [naam 35] en/of [naam 1] heeft/hebben bewogen tot de afgifte van het pand gelegen aan de [straatnaam 3] te [plaats 3] , in elk geval van een pand, hebbende verdachte en/of zijn mededader(s) toen aldaar (telkens) met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid gezegd dat hij, verdachte, behoudens de in de leveringsakte bij de notaris vastgelegde koopprijs van euro 67.500 nog een extra bedrag van euro 15.000 contant zal betalen en/of (vervolgens) heeft hij, verdachte bij het ondertekenen van de koopovereenkomst euro 5000 contant (aan)betaald, en/of
b.in of omstreeks de periode van 1 september 2008 tot en met 7 oktober 2008 [naam 36] heeft/hebben bewogen tot de afgifte van het pand gelegen aan de [straatnaam 4] te [plaats 2] , in elk geval van een pand, hebbende verdachte en/of zijn mededader(s) toen aldaar (telkens) met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid gezegd dat hij, verdachte, behoudens de in de leveringsakte bij de notaris vastgelegde koopprijs van euro 32.000 nog een extra bedrag van euro 23.000 contant zal betalen, en/of
c.in of omstreeks de periode van 1 februari 2008 tot en met 20 maart 2008 [naam 3] heeft/hebben bewogen tot de afgifte van het pand gelegen aan [straatnaam 6] te [plaats 2] , in elk geval van een pand, hebbende verdachte en/of zijn mededader(s) toen aldaar (telkens) met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid gezegd dat hij, verdachte, behoudens de in de leveringsakte bij de notaris vastgelegde koopprijs van euro 172.500 nog een extra bedrag van 10 % van de vastgelegde koopprijs, te weten euro 17.250, contant zal betalen,
waardoor voornoemde perso(o)n(en) (telkens) werd(en) bewogen tot bovenomschreven afgifte;
Artikel 326 Wetboek van Strafrecht;
(zie Zaakdossier 2, subzaakdossiers: [straatnaam 3] , [straatnaam 4] en [straatnaam 6] )
3.
hij op één of meer nader te noemen tijdstippen in de gemeente [plaats 2] en/of in de gemeente [plaats 3] , in elk geval in het arrondissement Maastricht, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
a. op of omstreeks 24 december 2002 in (een) notariële akte(n), te weten (een) leveringsakte(n) van het pand gelegen aan de [straatnaam 3] te [plaats 3] opgemaakt door een notaris, te weten kandidaat-notaris [naam 38] , valselijk heeft doen opnemen dat de koopprijs van voornoemd pand euro 67.500 bedroeg, van de waarheid van welk(e) feit(en) die akte moest doen blijken, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) (telkens) wist(en) dat de werkelijke en/of de te betalen koopprijs hoger was, en/of
b. op of omstreeks 7 oktober 2008 in (een) notariële akte(n), te weten (een) leveringsakte(n) van het pand gelegen aan de [straatnaam 4] te [plaats 2] opgemaakt door een notaris, te weten [naam 33] , valselijk heeft doen opnemen dat de koopprijs van voornoemd pand euro 32.000 bedroeg, van de waarheid van welk(e) feit(en) die akte moest doen blijken, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) (telkens) wist(en) dat de werkelijke en/of de te betalen koopprijs hoger was, en/of
c. op of omstreeks 15 december 2006 in (een) notariële akte(n), te weten (een) leveringsakte(n) van het pand gelegen aan de [straatnaam 5] te [plaats 2] opgemaakt door een notaris, te weten [naam 32] , valselijk heeft doen opnemen dat de koopprijs van voornoemd pand euro 172.500 bedroeg, van de waarheid van welk(e) feit(en) die akte moest doen blijken, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) (telkens) wist(en) dat de werkelijke en/of de te betalen koopprijs hoger was, en/of
d. op of omstreeks 20 maart 2008 in (een) notariële akte(n), te weten (een) leveringsakte(n) van het pand gelegen aan [straatnaam 6] te [plaats 2] , opgemaakt door een notaris, te weten notaris [naam 37] , valselijk heeft doen opnemen dat de koopprijs van voornoemd pand euro 172.500 bedroeg, van de waarheid van welk(e) feit(en) die akte moest doen blijken, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) (telkens) wist(en) dat de werkelijke en/of de te betalen koopprijs hoger was,
zulks (telkens) met het oogmerk om die akte(n) of (een) afschrift(en) daarvan te gebruiken of door anderen te doen gebruiken als ware die opgave(n) in overeenstemming met de waarheid;
(Zie Zaakdossier 2, subzaakdossiers [straatnaam 3] , [straatnaam 4] , [straatnaam 5] en [straatnaam 6] )
4.
hij op één of meer nader te noemen tijstippen in of omstreeks de periode van 1 oktober 2002 tot en met 16 juni 2009 in de gemeente [plaats 2] en/of in de gemeente [plaats 3] en/of in de gemeente [plaats 1] , althans in het arrondissement Maastricht, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, althans zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen, althans zich schuldig heeft gemaakt aan schuldwitwassen, immers heeft/hebben hij, verdachte en/of (één of meer van) zijn mededader(s)
I.
verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op de navolgende panden was en/of wie die panden voorhanden had, te weten
- -
door in of omstreeks de periode van 1 oktober 2002 tot en met 16 juni 2009 voor te wenden dat [naam echtgenote] rechthebbende was op het pand [straatnaam 3] te [plaats 3] , en/of
- -
door op of omstreeks 5 juni 2003 voor te wenden dat [naam 113] rechthebbende was op het pand [straatnaam 1] te [plaats 1] , en/of
- -
door in of omstreeks de periode van 1 februari 2008 tot en met 16 juni 2009 voor te wenden dat [naam echtgenote] rechthebbende was op het pand [straatnaam 6] te [plaats 2] , en/of
- -
door in of omstreeks de periode van 1 september 2008 tot en met 16 juni 2009 voor te wenden dat [naam 28] rechthebbende was op het pand [straatnaam 4] te [plaats 2] , en/of
- -
door in of omstreeks de periode van 1 april 2004 tot en met 16 juni 2009 voor te wenden dat [naam 29] rechthebbende was op het pand [adres 36] te [plaats 2] ,
terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden, dat die/dat pand(en) geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf,
althans, subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling leidt,
één of meer van navolgende panden verworven en/of voorhanden gehad, te weten:
- -
in of omstreeks de periode van 1 oktober 2002 tot en met 16 juni 2009 een pand gelegen aan de [straatnaam 3] te [plaats 3] , en/of
- -
in of omstreeks de periode van 1 januari 2003 tot en met 16 juni 2009 een pand gelegen aan de [straatnaam 1] te [plaats 1] , en/of
- -
in of omstreeks de periode van 1 oktober 2006 tot en met 16 juni 2009 een pand gelegen aan de [straatnaam 5] te [plaats 3] , en/of
- -
in of omstreeks de periode van 1 september 2008 tot en met 16 juni 2009 een pand gelegen aan de [straatnaam 4] te [plaats 2] , en/of
- -
in of omstreeks de periode van 1 februari 2008 tot en met 16 juni 2009 een pand gelegen aan [straatnaam 6] te [plaats 2] ,
terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden, dat die/dat pand(en) geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf,
en/of
II.
één of meer van navolgende geldbedragen en/of goederen en/of tegoeden op bankrekeningen verworven en/of voorhanden gehad, te weten:
A.in of omstreeks de periode van 1 november 2004 tot en met 16 juni 2009 het door verkoop verkregen bedrag van een pand gelegen aan de [straatnaam 2] [huisnummer 1] te [plaats 2] (euro 250.110,43), en/of
B.(meermalen) in de periode van 1 januari 2003 tot en met 16 juni 2009 een (groot) aantal biljetten van euro 500, en/of
C.(meermalen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2003 tot en met 31 december 2007 ten onrechte als (reguliere) huuropbrengsten van een of meerdere panden in zijn, verdachtes, administratie verantwoorde geldbedragen, en/of
D. in of omstreeks de periode van 1januari 2003 tot en met 31 december 2007
(een) tegoed(en) op een (of meer) bankrekening(en) bij de Belgische CBC
Bank ten name van [naam 31] en/of [naam echtgenote] , te weten de nummers:
[nummer 5] en/of [nummer 6] en/of [nummer 7] , en/of (een)
bankrekening(en) bij de Belgische [Bank 2] ten name van [naam 31] , te
weten de/het nummer(s): [Rekeningnummer] en/of [Rekeningnummer] en/of (een)
bankrekening(en) bij de Belgische [Bank 2] ten name van [naam 4] ,
te weten de/het nummer(s) [Rekeningnummer] en/of [Rekeningnummer] en/of en/of (een)
bankrekening(en) bij de Belgische [Bank 2] ten name van [naam 29] ,
te weten de/het nummer(s) [Rekeningnummer] en/of [Rekeningnummer] , en/of
zulks (telkens) terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden, dat de opbrengst van die/dat pand(en) en/of die geldbedragen en/of die huuropbrengsten geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
(Zie Zaakdossier 5)
5.
hij op of omstreeks 13 juli 2004 en/of 27 juli 2005 en/of 20 juli 2006 en/of 20 maart 2008 en/of 6 januari 2009, in elk geval in of omstreeks de periode van 1 juli 2004 tot en met 31 januari 2009, in de gemeente Maastricht en/of in de gemeente [plaats 3] en/of in de gemeente Apeldoorn, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte, te weten (een) aangifte(n) voor de Inkomstenbelasting Premie Volksverzekeringen over de/het jaar/jaren 2003 en/of 2004 en/of 2005 en/of 2006 en/of 2007, (telkens) onjuist of onvolledig heeft gedaan, terwijl dat/die feit(en) er (telkens) toe strekte(n) dat te weinig belasting werd geheven, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededaders opzettelijk op dat/die bij de Inspecteur der belastingen ingediende aangiftebiljet(ten) voor de inkomstenbelasting ten name van hem, verdachte:
a.
(telkens) geen opgave gedaan van banktegoeden bij een bank in België, te weten de bankrekeningnummers:
- -
[nummer 1] ten name van [naam 31] en/of [naam echtgenote] van de [Bank 2]
- -
en/of
- -
[nummer 2] ten name van [naam 31] en/of [naam echtgenote] van de [Bank 2]
- -
en/of
- -
[nummer 3] ten name van [naam 31] en/of [naam echtgenote] van de [Bank 2]
- -
en/of
- -
[nummer 4] ten name van [naam 28] van de [Bank 2] en/of
- -
[Rekeningnummer] ten name van [naam 28] van de [Bank 2] en/of
- -
[Rekeningnummer] ten name van [naam 4] van de [Bank 2] en/of
- -
[nummer 8] ten name van [naam 4] van de [Bank 2] en/of
- -
[Rekeningnummer] ten name van [naam 29] van de [Bank 2] en/of
- -
[nummer 9] ten name van [naam 29] van de [Bank 2] en/of
b.
(telkens) geen volledige opgave gedaan van ontvangen huurinkomsten uit
onroerend goed, te weten:
- -
ten aanzien van de aangifte inkomstenbelasting over het jaar 2003: een
- -
totaal bedrag van minimaal euro 5235, in elk geval een geldbedrag, en/of
- -
ten aanzien van de aangifte inkomstenbelasting over het jaar 2004: een
- -
totaal bedrag van minimaal euro 17.270, in elk geval een geldbedrag, en/of
- -
ten aanzien van de aangifte inkomstenbelasting over het jaar 2005: een
- -
totaal bedrag van minimaal euro 41.209, in elk geval een geldbedrag, en/of
- -
ten aanzien van de aangifte inkomstenbelasting over het jaar 2006: een
- -
totaal bedrag van minimaal euro 34.342, in elk geval een geldbedrag, en/of
- -
ten aanzien van de aangifte inkomstenbelasting over het jaar 2007: een
- -
totaal bedrag van minimaal euro 21.054, in elk geval een geldbedrag, en/of
c.
(telkens) opgave gedaan van valse of vervalste kostenfacturen,
te weten:
- -
een factuur of kwitantie, in elk geval een uitgave, d.d. 30 december 2002 ad euro 5406,57 van [naam 39] , Loodgietersbedrijf, en/of
- -
een factuur of kwitantie, in elk geval een uitgave, d.d. 14 april 2003 ad euro 22.500 van [naam 14] , en/of
- -
een factuur of kwitantie, in elk geval een uitgave, d.d. 19 juni 2003 ad euro 6750 van [naam 41] , en/of
- -
een factuur of kwitantie, in elk geval een uitgave, d.d. 15 juli 2003 ad euro 15.000 van [naam getuige 4] , en/of
- -
een factuur of kwitantie, in elk geval een uitgave, d.d. 1 oktober 2003 ad euro 14.000 van [naam 42] , en/of
- -
een factuur of kwitantie, in elk geval een uitgave, d.d. 9 december 2003 ad euro 3.139 van [naam 43] ., en/of
- -
een factuur of kwitantie, in elk geval een uitgave, d.d. 5 augustus 2005 ad euro 5000 van [naam 17] , en/of
- -
een factuur of kwitantie, in elk geval een uitgave, in 2007 (in totaal) ad euro 22.788 van [naam 43] ;
(Zie Zaakdossier 3)
althans:
dat hij op vijf, althans een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 13 juli 2004 tot en met 6januari 2009, in elk geval in of omstreeks de periode van de maand juli 2004 tot en met de maand januari 2009, in de gemeente(n) Maastricht en/of [plaats 3] en/of Apeldoorn, in elk geval in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk (een) bij de belastingwet voorziene aangifte(n), te weten (een) aangifte(n) voor de Inkomstenbelasting Premie Volksverzekeringen over de/het jaar/jaren 2003 (D-1363) en/of 2004 (D-1 133) en/of 2005 (D-1 134) en/of 2006 (D- 1135) en/of 2007 (D- 1736) ten name van hem, verdachte (telkens) onjuist of onvolledig heeft gedaan, terwijl dat/die feit(en) er (telkens) toe strekte(n) dat te weinig belasting werd geheven, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meet van) zijn medeverdachte(n) (telkens) opzettelijk op dat/die bij de Inspecteur der belastingen, althans de Belastingdienst ingediende aangifte(n) voor de inkomstenbelasting Premie Volksverzekeringen ten name van hem, verdachte voornoemd -zakelijk weergegeven- (telkens) (een) te la(a)g(e), althans onjuist(e) bedragen) aan belastbate winst uit onderneming en/of aan belastbaar inkomen uit werk en woning en/of aan voordeel uit sparen en beleggen en/of aan belastbaar inkomen uit sparen en beleggen vermeld (D-1360):
(Zie zaaksdossier 3)
Artikel 69 lid 2 Algemene wet inzake Rijksbelastingen”
6.
[naam 44] en/of [naam 45] en/of een of meer onbekend gebleven personen op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2006 tot en met 15 maart 2007 in de gemeente [plaats 2] en/of in de gemeente [plaats 3] , althans in het arrondissement Maastricht, in elk geval in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, (telkens) opzettelijk heeft/hebben geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft/hebben gehad in een (aantal) pand(en) (telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, tot en/of bij het plegen van welk(e) misdrijf/misdrijven verdachte op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2006 tot en met 15 maart 2007 in de gemeente [plaats 2] en/of in de gemeente [plaats 3] , althans in het arrondissement Maastricht, in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest, door aan die [naam 12] en/of die [naam getuige 14] en/of die onbekend gebleven persoon/personen (telkens) een pand, te weten een pand gelegen aan het [straat 3] te [plaats 4] en/of een pand gelegen aan de [straat 6] te [plaats 2] , voor de teelt/het kweken van hennepplanten ter beschikking te stellen;
(Zie Zaakdossier 1)
BIJLAGE II: De bewijsmiddelen
Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van de Belastingdienst/FIOD, SIOD en de politie Limburg-Zuid, proces-verbaalnummer 44693, gesloten d.d. 30 januari 2012, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 83009. Daarbij wordt telkens als eerste naar de pagina van de papieren versie verwezen, gevolgd door het paginanummer in de digitale versie met een kleine ‘d’ ervoor.
11. Het pand aan de [naam straat] te [plaats 2] (feit 1 sub A)
Het pand aan de [naam straat] te [plaats 2] is eigendom van [naam 46] .5.
In de aangifte door [naam 47] , namens [verzekeringsmaatschappij] N.V., staat vermeld dat [verzekeringsmaatschappij] omstreeks 3 januari 2004 een brandmelding ontving betreffende het pand [naam straat] te [plaats 2] . Op 1 oktober 2004 werd de definitieve herstelnota van de firma [bedrijf 2] te Roosendaal ontvangen met een totaalbedrag van 59.790 euro inclusief specificaties van de uitgevoerde werkzaamheden.6.
In een aanvullend verhoor heeft [naam 47] verklaard dat hij uit de stukken van het door [verzekeringsmaatschappij] ingeschakelde expertisebedrijf [naam 124] kan opmaken dat bij een herbouwcontrole op voornoemd schadeadres op 29 juni 2004 was gebleken dat de schade was hersteld doch dat deze werkzaamheden volgens [naam 124] niet door een professioneel bedrijf waren verricht. De vader van de verzekerde [naam 48] , zijnde [naam 31] , had zich bij deze controle versproken door te zeggen dat het schilderwerk door de bewoner was verricht. Dit verbeterde hij later door te stellen dat ook dit door de aannemer was uitgevoerd. Eveneens bleek uit de stukken van [naam 124] dat [naam 31] tijdens de herbouwcontrole op 29 juni 2004 zou hebben gezegd: “Ik kan zelf een rekening maken en die naar mijn dochter (verzekerde) sturen, dan heeft [verzekeringsmaatschappij] een factuur.” [verzekeringsmaatschappij] heeft op 31 augustus 2004 per brief de verzekerde geïnformeerd dat men naar aanleiding van een ingesteld onderzoek reden heeft te veronderstellen dat de schade geheel of gedeeltelijk in eigen beheer is hersteld en dat voorts de verzekerde wordt verzocht een schriftelijke opgave te doen van de door hem/haar aan de herbouw bestede herstelkosten, onderbouwd met alle herstelnota's en alle verdere documenten welke deel uit maken van de claim. Indien hieraan door de verzekerde niet zou worden voldaan, zal de geschatte schade worden geraamd op 25.000 euro. Vervolgens werd op 1 oktober 2004 per brief van de [bank] [plaats 2] een factuur, aangaande de herstelwerkzaamheden, ontvangen. De factuur is
afkomstig van [bedrijf 2] . Het totaalbedrag van de herstelwerkzaamheden op de factuur is € 59.790 euro.7.
Op 8 maart 2006 heeft [naam 49] , eigenaar van het schilder- en timmerbedrijf [bedrijf 2] , aangifte gedaan ter zake van valsheid in geschrift en oplichting contra [naam 50] . In de aangifte heeft [getuige 1] verklaard dat hij op 8 maart 2006 van een verzekeringsmaatschappij [naam 124] een rekening8.had ontvangen ten bedrage van 59.790 euro. Deze rekening was voorzien van zijn firmalogo en zijn gegevens en betrof werkzaamheden uitgevoerd bij [naam 50] , [adres 15] . [getuige 1] had echter nooit werkzaamheden bij [naam 50] laten uitvoeren. Volgens [getuige 1] was sprake van oplichting en valsheid in geschrift omdat [naam 50] met zijn briefhoofd en handtekening een valselijk opgemaakte rekening naar haar verzekeringsmaatschappij heeft gestuurd.9.
Uit telefonische contacten met [naam 124] en [verzekeringsmaatschappij] N.V. bleek dat het schadeadres niet [adres 15] betrof, maar de [naam straat] te [plaats 2] .10.
[getuige 1] werd aanvullend verhoord en verklaarde dat hij nooit op de [naam straat] te [plaats 2] is geweest of werkzaamheden heeft verricht.11.
Ter terechtzitting van 27 januari 2020 heeft getuige [getuige 1] aanvullend verklaard dat hij zich kan herinneren dat hij is benaderd door een uitzendbureau in Voerendaal, met de vraag of hij een offerte kon maken voor herstelwerkzaamheden. Het ging om een verzekeringskwestie betreffende brandschade. Zij wilden geld innen zonder dat de werkzaamheden werden uitgevoerd. [getuige 1] had geweigerd om mee te werken. Omdat hij vaker via dit uitzendbureau werkzaamheden verrichtte, beschikte dit uitzendbureau over al zijn gegevens, waaronder facturen voor eerdere klussen. Desgevraagd heeft [getuige 1] aangegeven dat hij het in de factuur genoemde bedrag nooit heeft ontvangen.
[naam 50] heeft verklaard dat het pand aan de [naam straat] te [plaats 2] haar eigendom is, maar dat dit wordt beheerd door haar vader [voornaam 1] [naam 4] .12.
In de kasadministratie van de eenmanszaak van [voornaam 1] [naam 4] is een nota aangetroffen d.d. 27 september 2004 van [bedrijf 2] Schilder en Afttimmerbedrijf ad 59.790 euro met betrekking tot brandschade aan het pand [naam straat] te [plaats 2] . In oktober 2004 heeft [voornaam 1] [naam 4] deze factuur in het kasboek als uitgaafpost geboekt.13.
12. Het pand aan de [straatnaam 2] [huisnummer 1] te [plaats 2] (feit 1 sub B en feit 4 II sub A)
Het pand aan de [straatnaam 2] [huisnummer 1] te [plaats 2] betreft een vrijstaand horecapand met twee woningen. [voornaam 1] [naam 4] heeft het pand op 9 oktober 2003 gekocht.14.Het pand werd op 22 november 2004 weer verkocht aan [naam 51] voor een bedrag van 250.000 euro.15.Op 24 november 2004 werd door het notariskantoor in verband met de verkoop van het pand een bedrag van 250.110,43 euro gestort op de rekening van [voornaam 1] [naam 4] .16.[naam 5] heeft daarvoor financiering gevraagd bij de [bank] .17.
Getuige [naam 52] , relatiemanager [bank] , heeft daarover - zakelijk weergegeven - verklaard dat [voornaam 1] [naam 4] hem heeft benaderd in verband met de verkoop van het pand aan de [straatnaam 2] [huisnummer 1] te [plaats 2] . [voornaam 1] [naam 4] vroeg [naam 9] om de hypotheek te regelen van de koper. Er was eerst een kennismakingsgesprek met de koper en [voornaam 1] [naam 4] . De koper gaf aan dat hij de benedenverdieping van het pand wilde verhuren als sportschool en boven wilde de koper de woningen verhuren. Tijdens het volgende gesprek met de koper werden door hem drie huurovereenkomsten overgelegd. [naam 9] geeft tevens aan dat de drie huurcontracten en de daarbij behorende huurinkomsten, het looninkomen en de terugkoopverklaring hem ertoe hebben bewogen om een positief advies over de hypothecaire geldlening te geven. Dit heeft uiteindelijk ook tot het verstrekken van hypothecaire geldlening geleid.18.
In het hypotheekdossier van de [bank] betreffende dit pand werden drie huurovereenkomsten aangetroffen, te weten:
- een huurovereenkomst op naam van [naam 6] , geboren [geboortegegevens 2] , opgemaakt op 30 september 2004 in [plaats 2] , met daarbij gevoegd een kopie van een Duits paspoort met nummer: [nummer 10] . Ingangsdatum 15 oktober 2004, huurprijs 800 euro per maand. Als verhuurder stond vermeld [naam 53] , [adres 2] , [postcode 5] [plaats 2] , welke de overeenkomst ook heeft ondertekend;19.
- een huurovereenkomst op naam van [naam 7] , [geboortegegevens 3] te [plaats 2] , opgemaakt 29 september 2004 te [plaats 2] , met daarbij gevoegd een kopie van een Nederlands paspoort met nummer [nummer 11] . Ingangsdatum 1 november 2004, huurprijs 775 euro per maand. Als verhuurder stond vermeld [naam 53] , [adres 2] , [postcode 6] [plaats 2] , welke de overeenkomst ook heeft ondertekend;20.
- een huurovereenkomst op naam van [naam 8] , geboren [geboortegegevens 4] , opgemaakt d.d. 25 september 2004 te [plaats 2] , met daarbij gevoegd een kopie van een Zweeds paspoort met nummer [nummer 12] . Ingangsdatum 1 januari 2005, huurprijs 2.000 euro per maand. Als verhuurder stond vermeld [naam 53] , [adres 2] , [postcode 7] [plaats 2] , welke de overeenkomst ook heeft ondertekend.21.
Uit raadpleging van het GBA vanaf 1 oktober 2003 tot en met 2006 blijkt dat bovengenoemde personen niet in het GBA ingeschreven hebben gestaan op het adres [straatnaam 2] [huisnummer 1] te [plaats 2] .22.
De in de huurovereenkomst genoemde personen zijn als getuigen gehoord en geconfronteerd met de betreffende huurovereenkomsten.
Getuige [naam 6] heeft - zakelijk weergegeven - verklaard dat hij de huurovereenkomst heeft getekend als dienst voor [naam 5] . [naam 5] zei dat hij een huurcontract nodig had voor de financiering van de aankoop van de woning aan de [straatnaam 2] [huisnummer 1] te [plaats 2] . Het contract was al ingevuld. [naam 6] wist dat hij daar niet ging wonen.23.
Getuige [naam 7] heeft - zakelijk weergegeven - verklaard dat zij nooit persoonlijk contact heeft gehad met [voornaam 1] [naam 4] . Zij herkent noch het contract, noch de huurovereenkomst, noch de handtekening die in deze overeenkomst staat vermeld. Zij herkent [naam 5] van een getoonde foto (D533) als [naam 125] die op de [straatnaam 2] [huisnummer 1] te [plaats 2] woonde. Zij heeft hem haar paspoort gegeven, omdat zij voor hem zou gaan werken in een horecagelegenheid.24.
Getuige [naam 8] heeft - zakelijk weergegeven - verklaard dat hij geen overeenkomst getekend heeft. De handtekening op de getoonde overeenkomst is niet van hem.25.
[naam 51] heeft - zakelijk weergegeven - verklaard dat het betreffende pand leeg was en er geen huurders in zaten toen hij het kocht. Met betrekking tot de huurovereenkomst van [naam 6] heeft [naam 5] verklaard dat hij de naam van de huurder herkent, maar dat deze nooit op het adres [straatnaam 2] [huisnummer 1] heeft gewoond. Ten aanzien van de huurovereenkomst van [naam 7] heeft [naam 5] eveneens verklaard dat zij daar nooit heeft gewoond. Het pand was leeg toen hij het kocht in november 2004. Deze mensen hebben daar nooit gewoond dus die contracten deugen niet.26.
Verdachte heeft - zakelijk weergegeven - verklaard dat op het moment dat hij het pand aan [naam 5] verkocht, hij er geen huurders in had zitten. Met betrekking tot de huurovereenkomst van [naam 6] heeft hij verklaard dat hij deze inderdaad heeft opgemaakt en aan [naam 5] heeft gegeven. Op dat moment was de huurovereenkomst echter nog niet door de huurder ondertekend, maar wel door verdachte zelf.27.Met betrekking tot de huurovereenkomst van [naam 7] heeft verdachte verklaard dat hij deze nooit heeft gezien. Hij heeft wel een overeenkomst opgemaakt voor de nieuwe eigenaar [naam 5] . Deze huurder is hem aangereikt door [naam 5] . [naam 5] heeft verdachte alle gegevens voor die huurder aangereikt. Hetzelfde geldt voor de huurovereenkomst van [naam 8] . Verdachte heeft verder verklaard dat hij zich kon herinneren dat het pand helemaal niet verhuurd kon worden, omdat alles kapot was. De gegevens van de huurovereenkomsten werden door [naam 5] aangeleverd en verdachte heeft daarmee de overeenkomsten opgemaakt en ondertekend.28.
In een ander opsporingsonderzoek (TGO-04-13) werden mobiele telefoons afgeluisterd van onder anderen [naam 5] . Bij het beluisteren van de gevoerde gesprekken kwam naar voren dat er telefoon-gesprekken werden gevoerd over de aankoop van het pand gelegen aan de [straatnaam 2] [huisnummer 1] te [plaats 2] . Uit de gesprekken kwam tevens naar voren dat [voornaam 1] [naam 4] zichzelf als ‘ [roepnaam] ’ dan wel ‘ [voornaam 1] ’ voorstelde en [naam 5] werd ‘ [naam 125] ’ genoemd.29.
Ter terechtzitting heeft verdachte hierover verklaard dat hij inderdaad dit soort telefoongesprekken met [naam 5] heeft gevoerd.
Gesprek 14 september 2004, 19.09 uur:
[naam 5] : Wij zijn even gaan kijken enzo. Hij was alleen een beetje aan het zeuren over eh… ja niet aan het zeuren. (…) Hij vroeg mij dat. Hij zei kun je niet alvast de woningen verhuren dat we zien dat er huurders zijn.
[voornaam 1] : Dat moet je anders doen jongen. Je moet nu even oppassen. Jij moet huurcontracten maken die niet bestaan. Weet je wat ik bedoel he? Ja?
[naam 5] : Ja ja ik heb toen gezegd en met hem uitgesproken en toen zegt ie “Ja is goed je zal wel van mij horen dezer dagen”.
[voornaam 1] : Ja goed, dan maak je huurcontracten aan twee keer een broer van jou.
[naam 5] : Nee, ik heb tegen hem gezegd. Luister ik wil eerst alles klaarmaken. Ik ga eerst nog twee maanden renoveren en zo en dan gaan we pas open en dan kan ik ook pas de zaal verhuren. Als eenmaal gerenoveerd is heb ik gezegd.
[voornaam 1] : Ja nee klopt. Maar ik zou als ik jou was alvast een huurcontract maken. Het maakt toch niets uit. Het hoeft toch niet echt waar te zijn.
[naam 5] : Ja ja dan doe ik dat.
[voornaam 1] : Dan heb je dat alvast. Dan maakt hij die financiering voor jou rond. Snap je?
(…)
[naam 5] : Ja perfect dan doe ik dat. Maar komt ie dan niet checken of het klopt?
[voornaam 1] : Ach wat dat is gewoon papier... dat is formaliteit jong. Dan moet je hem binnen twee dagen bellen en dan zeg je: “Ik heb die woningen verhuurd. Ik heb die huurcontracten gemaakt en die zaal heb ik ook al verhuurd achterdoor”. Doe je dat met een kennis van jou. Dat maakt toch niets uit! Alleen op papier.
[naam 5] : Ja, ik heb ook tegen hem gezegd. Weet je wel. Ik heb ook iemand die alles wilt huren. Dus gewoon voor één persoon.
[voornaam 1] : Nee, je kunt beter…
[naam 5] : Of kan ik dat beter niet doen?
[voornaam 1] : Nee, doe dat gewoon apart Gewoon alles apart Ja?
[naam 5] : Ja oke is goed dan doe ik dat.
[voornaam 1] : Heey dat hoeft alleen maar op papier he. Dan heb je tenminste die financiering. Dan is dat opgelost.30.
Gesprek 24 september 2004 13.33 uur:
[naam 5] : Ja, ik was bij de bank geweest
[voornaam 1] : O, en?
[naam 5] : Hij was een beetje moeilijk aan het doen.
[voornaam 1] : Meen je dat?
[naam 5] : Ja hij zegt… eh en daarna heb ik met hem afgesproken dat ik huurcontracten zou maken met jou. Dus hij vroeg aan mij of ik de huurcontracten van jou zou gebruiken, die zijn standaard.
[voornaam 1] : Ja, dat is toch geen probleem jong. Wij maken wel iets daarvan.
[naam 5] : En eh dat ik van de woningen en van de zaal alvast huurcontracten opstel voor in januari en voor de zaal eventueel voor in april en daar moest ik kopieën van afgeven. Moeten we dat even doen.
[voornaam 1] : Dan doen we dat toch. Komt goed jong.
[naam 5] : Dan breng ik gewoon twee, drie pasje eh paspoorten mee doen we gewoon contracten daarvan opstellen.
[voornaam 1] : Ja, dat is geen probleem.
[naam 5] : En dan lever ik de kopieën in want ik wil dat echt rond hebben.
[voornaam 1] : Ja, logisch dat moet ook rond.
(…)
[voornaam 1] : Nee, maar dat heb toen ook gezegd. Ik wil gewoon garant staan. Ik wil ook in de hypotheekakte staan dat maakt mij niets uit, voor jou.
[naam 5] : O ja ja daar heeft hij niets over gezegd hij wilde gewoon eh… Hij zegt: “Ja, wat ik op papier heb daar kan ik wat mee”. Ik zeg: “Dat is geen probleem joh”. Ik zei ook nog tegen hem: “Ik kan ook een afspraak met jou maken voor die man die de zaal komt huren. Die komt uit Zweden dan kun je zo met hem afspraken maken”. Hij zegt: “Nee, contracten zijn genoeg”.
[voornaam 1] : Die zijn genoeg ja. We moeten gewoon een paar leuke contracten maken. Kijk, als dat ook niet klopt als je maar contracten hebt en die personen kloppen. Als die dat ook niet krijgen dat maakt niets uit hoor.
[naam 5] : Nee, ik neem gewoon geldige pasjes mee.
[voornaam 1] : Ja, dat is toch geen probleem jong.
[naam 5] : En dan moeten we dat deze week even opstellen die contracten.
[voornaam 1] : Ja, we moeten dat even doen. Zal ik ervoor zorgen voor die contractjes?
Al Ja: Ja, graag hij zei tegen mij dat jij die standaardcontracten had.
(…)
[voornaam 1] : Ja, die haal ik altijd in de winkel jong.
[naam 5] : Dan regel ik gewoon… eh… pasjes eventueel ook die echte meneer die daar gaat huren doe ik gewoon zijn contract alvast opstellen.
[voornaam 1] : We moeten gewoon op papier alles leuk bij elkaar hebben en als jij maar die financiering hebt. Meer hoeven we niet. Snap je?
Al Ja: Precies! Daarna kunnen we alles veranderen, he?31.
Gesprek 29 september 2004 15.18 uur:
[voornaam 1] : Ik heb die papieren van jou gevonden. Dat maak ik een dezer even klaar.
[naam 5] : O…
[voornaam 1] : Dan weetje dat he?
[naam 5] : Ik had normaal gesproken tegen [naam 126] gezegd dat ik dat deze week zou inleveren.
[voornaam 1] : Nou dat is toch geen probleem.
[naam 5] : Heb je ze dan al af?
[voornaam 1] : Uhhhhh… Wat zijn we vandaag? Woensdag! Voor vrijdag heb ik ze klaar jong. Daar zorg ik voor.
[naam 5] : Dan geef ik ze vrijdag af.
[voornaam 1] : Geen probleem jong. Dat moeten we oplossen he.
[naam 5] : Ja, ik denk dat het dan wel goed is. Of niet?
[voornaam 1] : Wat zeg je? Ja, ik denk het ook Hey we doen het zo lang totdat het goed is.
[naam 5] : Haha ja we hebben geen anderen oplossing he?
[voornaam 1] : Zo is dat.32.
Gesprek 30 september 2004 15.49 uur:
[voornaam 1] : Ahummmmmmm ja. Ik heb sowieso die huurcontracten klaar voor de bank.
[naam 5] : Heb jij ze al afgegeven?
[voornaam 1] : Nee, ik heb niets afgegeven. Dat laat ik jou doen. We moeten het koopcontract veranderen ‘in verhuurde staat’. Snap je?
[naam 5] : Ja, moeten we even op die akte.
[voornaam 1] : Ja, dat is geen probleem. Maar jij hebt toch nog niets afgegeven van die akte he?
[naam 5] : Nee nee nee dat heb ik niet.
[voornaam 1] : Schrijven wij dat erbij. Komt allemaal goed jong.33.
Gesprek 5 oktober 2004 16.06 uur:
[naam 5] : Jij krijgt van mij nog de huur he en een fotokopie?
[voornaam 1] : Ja, dat is belangrijk.
[naam 5] : Ik heb vandaag die huurcontracten laten ondertekenen, die wij hebben gemaakt. Die ga ik dadelijk bij [naam 126] inleveren.
[voornaam 1] : Jazeker, moet je doen jong.
[naam 5] : Ik hoop dat het echt snel rond komt nou he.
[voornaam 1] : Ja, dat komt zeker rond. We moeten alleen geduld hebben he.34.
Gesprek 16 oktober 2004 15.59 uur:
[voornaam 1] en [naam 5] begroeten elkaar.
[naam 5] : Ik heb eh de bank had mij gebeld he. Hij zegt: “Het komt wel goed maar je moet nog een paar punten hebben”. Ik heb eh… ik heb je toch toen die kopieën gegeven? Van de huurders zogenaamd, kopieën van de paspoorten, twee stuks?35.
13. Het pand aan de [straatnaam 3] te [plaats 2] (feit 3 sub A)
Het pand aan de [straatnaam 3] te [plaats 3] betreft een café met woongedeelte dat in 2002 eigendom was van [naam 54] en haar zoon. [naam 54] heeft medio 2002 het pand via makelaar [naam 114] [naam 127] te koop aangeboden voor 158.823 euro.36.
Op 14 oktober 2002 werd een koopovereenkomst opgemaakt waarin het pand door [naam 54] werd verkocht aan [voornaam 1] [naam 4] voor een bedrag van 67.500 euro.37.Het pand werd op 24 december 2002 door [naam 54] aan [naam echtgenote] geleverd. [naam echtgenote] had daartoe een medewerkster van het notariskantoor gemachtigd. In de leveringsakte, opgemaakt door kandidaat notaris [naam 38] , staat een koopprijs van 67.500 euro vermeld.38.
Medeverdachte [naam 54] heeft - zakelijk weergegeven - verklaard dat zij via makelaar [naam 114] in contact is gekomen met [voornaam 1] [naam 4] . Bij het ondertekenen van het koopcontract heeft [naam 54] enige duizenden euro’s van [voornaam 1] [naam 4] gekregen. Haar huisgenoot [naam 55] was daarbij aanwezig. Het restant, enige tienduizenden euro’s, zou [naam 54] van [naam 4] krijgen in de hal van het notaris-kantoor in [plaats 2] bij het passeren van de akte. [naam 4] is toen niet meer komen opdagen. [naam 54] geeft aan dat zij zich er van bewust is dat de notariële akte ter zake van de verkoop van het pand aan de [straatnaam 3] te [plaats 3] vals is opgemaakt. Het initiatief om zo te handelen en geld contant naast het bedrag genoemd in de akte te krijgen, ging uit van [voornaam 1] [naam 4] . In het notariskantoor bij het passeren van de akte kwam [naam 4] niet opdagen. [voornaam 1] [naam 4] had haar beloofd dat zij voor het passeren van de akte een bedrag contant in een enveloppe zou krijgen.39.[naam 54] heeft aanvullend verklaard dat [naam 114] namens haar heeft onderhandeld. [naam 114] zei dat [voornaam 1] [naam 4] nog wel een bedrag zou geven van 20.000 euro, maar uiteindelijk bleek het een bedrag van 15.000 euro. [naam 54] is met dat bedrag akkoord gegaan.40.
Door getuige [naam 55] wordt deze gang van zaken bevestigd. [naam 55] heeft
- zakelijk weergegeven - verklaard dat het pand in 2002 bij [naam 114] te koop stond voor 150.000 euro, maar [naam 114] zei dat het moeilijk zou zijn om dat bedrag voor het pand te krijgen. Op een gegeven moment kwam [voornaam 1] [naam 4] , die uiteindelijk 90.000 euro voor het pand bood, waarvan 15.000 euro zwart. [naam 54] zou 5.000 euro contant krijgen bij de ondertekening van de koopovereenkomst en 10.000 euro contant als zij de akte ondertekende bij de notaris. [voornaam 1] [naam 4] zei verder dat als hij niet aanwezig zou zijn, zijn vrouw in zijn plaats aanwezig zou zijn en als die er ook niet was dan zou een enveloppe met geld klaar liggen bij de notaris, die deze dan aan haar zou overhandigen. Verder verklaarde [naam 55] dat [naam 4] tijdens de onderhandeling bij de aankoop vroeg of het mogelijk was dat hij een bedrag onder tafel voor het pand kon betalen, aangezien hij in het bezit was van zwart geld. Hij deed dat vaker bij het kopen en verkopen van huizen.41.
Makelaar [naam 114] heeft - zakelijk weergegeven - verklaard dat [naam 54] hem had benaderd voor de verkoop van het pand [straatnaam 3] te [plaats 3] . [naam 114] had het pand getaxeerd en geadverteerd met een verkoopprijs van 158.823 euro. Via een kennis was [naam 114] er op gewezen dat hij voor de verkoop van het pand contact moest opnemen met [voornaam 1] [naam 4] . [naam 114] vond 100.000 euro een reëlere prijs. Toen hij geconfronteerd werd met de koopprijs van 67.500 euro begon hij te lachen. Hij vond die prijs te laag voor dat pand en vermoedde dat een gedeelte van de koopprijs zwart betaald was. Het verschil tussen de vraagprijs in de advertentie en de verkoopprijs is wel erg groot.42.
Verdachte heeft ter terechtzitting van 6 november 2019 verklaard dat hij [naam 54] bij het tekenen van de koopovereenkomst een contant geldbedrag heeft gegeven.
14 Het appartement aan de [straatnaam 4] te [plaats 2] (feit 2 sub B, feit 3 sub B, feit 4 onder I subsidiair)
Op 3 oktober 2007 heeft [naam 2] het appartement [straatnaam 4] te [plaats 2] gekocht voor het aankoopbedrag van 59.750 euro.43.Op 23 september 2008 verkocht [voornaam 4] het aan [voornaam 3] [naam 4] voor een bedrag van 32.000 euro. [voornaam 1] [naam 4] trad daarbij op als gevolmachtigde voor zijn zoon [voornaam 3] [naam 4] .44.Het pand werd op 7 oktober 2008 door [voornaam 4] aan [naam 28] geleverd. In de leveringsakte, opgemaakt door notaris [naam 33] , staat een koopprijs van 32.000 euro vermeld. [voornaam 4] had voor de levering een medewerker van het notariskantoor gemachtigd.45.
[voornaam 4] heeft vervolgens op 14 oktober 2008 contact opgenomen met een advocaat,
mr. H.E.P van Geelkerken, over de verkoop van het appartement en de afspraak dat hij nog 23.000 euro contant zou krijgen.46.Mr. van Geelkerken heeft namens [voornaam 4] een civiele procedure gestart tegen [voornaam 1] [naam 4] en [voornaam 3] [naam 4] met betrekking tot de verkoop van het appartement.47.
Op 7 november 2008 deed [naam 2] aangifte van vernieling en diefstal, waarin hij
- zakelijk weergegeven - heeft verklaard dat hij zijn appartement verkocht had aan [voornaam 1] [naam 4] uit [plaats 2] . Met [voornaam 1] [naam 4] werd de koop en verkoop van het appartement geregeld. Hierbij zou [naam 4] hem een bedrag van 23.000 onder de tafel betalen, dus buiten de notaris om. De overdracht vond vervolgens plaats op of omstreeks 7 oktober 2008 bij notaris [naam 56] . Verder heeft [voornaam 4] verklaard dat hij met [voornaam 1] [naam 4] had geregeld dat hij tot ongeveer januari 2009 in het appartement kon blijven wonen. Op 3 november 2008, omstreeks 08:30 uur, kwam [naam 4] in het bijzijn van twee grote mannen naar het appartement. [naam 4] deelde [voornaam 4] mede dat hij niet met zich liet sollen. Hij zei letterlijk: “Wij komen u buiten zetten”. [voornaam 4] werd vervolgens hardhandig uit de woning gewerkt. [naam 4] pakte tevens [voornaam 4] zijn huissleutels af. Hierna droegen [voornaam 1] [naam 4] en de beide grote mannen al zijn huisraad en spullen uit de woning. De gehele huisraad van [voornaam 4] lag over twee verdiepingen verdeeld.48.
Getuige [naam 57] , die in hetzelfde appartementencomplex als [voornaam 4] woont, heeft - zakelijk weergegeven - verklaard dat de betreffende dag voor het middaguur de voordeurbel van zijn woning ging. Voor de deur stond de gehandicapte man die woont op nummer [nummer 13] . De man was overstuur en zenuwachtig en vroeg of hij mocht telefoneren. Hij vertelde dat hij uit zijn huis was gezet en dat mensen zijn meubels uit zijn huis hadden gezet zonder zijn toestemming. Later die dag zag de getuige dat de spullen van de gehandicapte man gewoon uit zijn huis waren gegooid en verspreid lagen over de galerij en het trappenhuis.49.
Getuige [naam 58] , begeleidster en vertrouwenspersoon van [voornaam 4] , heeft met betrekking tot de verkoop van het appartement - zakelijk weergegeven verklaard - dat [voornaam 1] [naam 4] de eerste keer met zijn zoon kwam. Bij de volgende afspraak was [naam 59] aanwezig. [voornaam 1] [naam 4] zei dat hij het pand wilde kopen, maar als hij het niet verkocht kreeg, zou het voor zijn zoon zijn. Er werd een prijs van 55.000 euro overeengekomen. [naam 59] heeft ook met [naam 4] besproken dat [voornaam 4] geen woonruimte had. [voornaam 1] [naam 4] zei dat dat geen probleem was en hij gerust tot 1 januari 2009 kon blijven zitten. [voornaam 1] [naam 4] begon toen over de constructie te praten om 23.000 euro zwart te betalen. [naam 4] zei dat het beter was voor zijn zoon om maar 32.000 euro op papier te betalen.50.
Met betrekking tot de persoon van [voornaam 4] wordt gerelateerd dat diverse getuigen over hem spreken als een geestelijk gehandicapte man. Verbalisant [Naam] heeft gerelateerd dat aan de hand van gesprekken en het uiterlijk van [voornaam 4] duidelijk was dat deze persoon een beperking had. [voornaam 4] lijdt voorts aan het ‘Di George syndroom’. Naast een aantal lichamelijke kenmerken heeft 45% van de personen met dit syndroom een IQ beneden 70 en ontwikkelt een belangrijk deel van hen in de adolescentie of volwassenheid psychiatrische problemen.51.Bij de stichting ‘MEE Zuid-Limburg’ werd [voornaam 4] psychologisch onderzocht. Hieruit volgt -kort samengevat- dat [voornaam 4] een IQ heeft dat gelegen is tussen 61 en 69. Daarmee kan gesproken worden van een functioneren op licht verstandelijk beperkt niveau.52.
Verdachte heeft - zakelijk weergegeven - verklaard dat hij de woning aan de [straatnaam 4] te [plaats 2] voor zijn zoon [voornaam 3] heeft gekocht. Verdachte heeft namens [voornaam 3] de onderhandelingen gevoerd met [voornaam 4] .53.
15. Het pand aan de [straatnaam 5] te [plaats 2] (feit 3 sub C en feit 4 II sub B)
Het pand aan de [straatnaam 5] te [plaats 2] betreft een woonhuis met opslagplaats. De woning werd op 25 oktober 2006 door [naam 60] verkocht aan [voornaam 2] [naam 4] voor een bedrag van 172.500 euro.54.Het pand werd op 15 december 2006 door [naam 11] geleverd aan [voornaam 2] [naam 4] . In de leveringsakte, opgemaakt door notaris [naam 32] , staat een koopprijs van 172.500 euro vermeld.55.
Medeverdachte [naam 60] heeft –zakelijk weergegeven – verklaard dat zij bij de verkoop van pand [straatnaam 5] te [plaats 2] een contant bedrag van 60 .000 euro van [voornaam 1] [naam 4] heeft gekregen. Dit bedrag heeft zij van [voornaam 1] [naam 4] gekregen op het kantoor van haar adviseur [naam 115] . Dit bedrag kwam bovenop de koopprijs zoals vermeld in het koopcontract en de akte van levering. [voornaam 1] [naam 4] overhandigde [naam 11] het geld in aanwezigheid van [voornaam 2] [naam 4] . Verder heeft [naam 11] met betrekking tot de leveringsakte van 15 december 2006 verklaard dat het bedrag van 172.500 euro niet de werkelijke kooprijs betreft. Deze was 60 .000 euro hoger. Zij heeft hierover bij de notaris geen opmerkingen gemaakt, terwijl zij wist dat hetgeen in de akte werd vermeld met betrekking tot de koopprijs niet juist was.56.Met betrekking tot het geldbedrag heeft [naam 11] verder verklaard dat het grootste gedeelte van dit bedrag uit briefjes van 500 euro bestond. Het geld dat de politie in haar kluis bij de [bank] heeft aangetroffen is allemaal afkomstig van [naam 4] . Desgevraagd geeft [naam 11] aan dat zij met betrekking tot verkoop alleen maar zaken heeft gedaan met [voornaam 1] [naam 4] .57.Voorts heeft zij aanvullend verklaard dat zij op weg naar de [bank] tegen [naam 116] heeft verteld dat zij een bedrag van 60 .000 euro contant van [naam 4] had gekregen en dat zij nu naar de kluis bij de [bank] gingen om het geld te deponeren.58.
Op 28 april 2010 vond er een doorzoeking plaats in een kluis (nummer 040046) van de [bank] te [plaats 1] , welke werd gehuurd door [naam 11] . In deze kluis werd een geldgedrag van 36.790 euro aangetroffen. Het merendeel van de aangetroffen biljetten waren nagenoeg nieuwe biljetten van 100, 200 en 500 euro. Voorts blijkt uit informatie van de [bank] dat [naam 11] in 2004 en 2005 slechts eenmaal in deze kluis is geweest, maar in 2006 komt zij zowel op de dag van het sluiten van de koopovereenkomst (25 oktober 2006) alsmede op 27 oktober 2006 en 14 november 2006. In de jaren daarna bezoekt zij de kluis meerdere malen per jaar.59.
Getuige [naam 61] heeft - zakelijk weergegeven – verklaard dat [naam 11] de woning had verkocht aan [voornaam 1] [naam 4] . [naam 61] is met [naam 11] mee is geweest naar [naam 62] , waar het koopcontract van de woning werd getekend. Vervolgens is hij met [naam 11] naar de [bank] in [plaats 1] gereden. [naam 11] ging naar de kluis. Later heeft [naam 11] hem verteld dat zij wel geld van [naam 4] had ontvangen, zwart.60.
16. 500 euro biljetten (feit 4 II sub B)
Er is onderzoek gedaan naar de contante stortingen op rekeningnummer 1484.97.314 op naam van [voornaam 1] [naam 4] en/of [naam echtgenote] . Met betrekking tot dit onderzoek wordt gerelateerd dat in de periode tussen 1 januari 2003 en 15 juni 2009 op deze Rabobankrekening contante stortingen zijn gedaan tot een bedrag van 1.900.065 euro waarvoor stortingsbewijzen in de administratie van [voornaam 1] [naam 4] aanwezig zijn. Op de stortingsbewijzen staat in nagenoeg alle gevallen de naam en handtekening van [voornaam 1] [naam 4] . In deze periode zijn in totaal 254 biljetten van 500 euro gestort. De laatste storting vond plaats op 8 mei 2009.61.
17. Belastingsfraude (feit 5)
Het dossier bevat de volgende aangiften Inkomstenbelasting Premie Volksverzekeringen ten name van [naam 31] met als fiscaal partner [naam echtgenote] :
- het aangifteformulier Inkomstenbelasting over het jaar 2003, ondertekend door [naam 4] en [naam echtgenote] op 8 juli 2004, met daarop handgeschreven de aantekening ‘ingekomen op 13 juli 2004’;62.
- het elektronisch aangifteformulier Inkomstenbelasting over het jaar 2004;63.
- het elektronisch aangifteformulier Inkomstenbelasting over het jaar 2005;64.
- het elektronisch aangifteformulier Inkomstenbelasting over het jaar 2006;65.
- het elektronisch aangifteformulier Inkomstenbelasting over het jaar 2007.66.
De aangifte over het jaar 2003 is ingevuld en ondertekend door de Belastingdienst terug ontvangen op 13 juli 2004.67.Met betrekking tot de elektronische aangiften ver de jaren 2004 tot en met 2007 is verklaard dat deze elektronisch zijn binnen gekomen bij de Belastingdienst. De aangiften zijn door de Belastingdienst opvangen op de volgende data:
- -
over het jaar 2004: ontvangen op 27 juli 2005;
- -
over het jaar 2005: ontvangen op 20 juli 2006;
- -
over het jaar 2006: ontvangen op 20 maart 2008;
- -
over het jaar 2007: ontvangen op 6 januari 2009.68.
Getuige [naam 63] heeft - zakelijk weergegeven - verklaard dat zolang [voornaam 1] [naam 4] een onderneming heeft, hij de administratie heeft verzorgd. Daaronder viel ook het doen van de aangiften omzet- en inkomstenbelasting. [voornaam 1] [naam 4] hield de kasstukken en bankafschriften bij en gaf daarop aan op welk pand een bepaalde uitgave of ontvangst betrekking had. Deze informatie werd vervolgens door [getuige 5] verwerkt in een boekhoudprogramma. Op basis daarvan verzorgde hij vervolgens de jaarstukken en de belastingaangiften. Met betrekking tot de aangiften over de jaren 2003 tot en met 2007 heeft [getuige 5] verklaard dat hij deze heeft ingevuld op basis van de jaarstukken en andere relevante stukken. Dit werd vervolgens met [voornaam 1] [naam 4] besproken. De aangiften zijn gebaseerd op de door [getuige 5] ingevoerde administratie en de door [voornaam 1] [naam 4] verstrekte gegevens. Indien hij van [voornaam 1] [naam 4] onjuiste informatie heeft ontvangen, dan is deze ook onjuist verwerkt in de administratie en heeft dat het resultaat van de onderneming beïnvloed.69.
17.1
Banktegoeden Belgische rekeningen (feit 5 primair sub A feit 4 II sub D)
Tijdens een doorzoeking op 16 juni 2009 op het woonadres van [voornaam 1] [naam 4] werden twee bankpassen van de Belgische [Bank 2] aangetroffen op naam van [naam 117] en [naam echtgenote] .70.
Uit informatie van de [Bank 2] is gebleken dat de volgende rekeningen op naam van [naam 31] en/of [naam echtgenote] stonden:
- -
een rekening-courant [nummer 1] , geopend op 30 november 1999;
- -
een spaarrekening [nummer 2] , geopend op 30 november 1999;
- -
een effectenrekening [nummer 3] , geopend op 30 april 2002.
De twee laatstgenoemde rekeningen zijn opgeheven op 27 juli 2009.
Tevens stonden er bij de [Bank 2] rekeningen op naam van de kinderen, te weten:
- -
een spaarrekening [nummer 4] , geopend op 30 november 1999 op naam van [naam 28] ;
- -
een effectenrekening [Rekeningnummer] , geopend op 27 juli 2001 op naam van [naam 28] ;
- -
een spaarrekening [Rekeningnummer] , geopend op 30 november 1999 op naam van [naam 101] ;
- -
een effecten rekening [Rekeningnummer] , geopend op 27 juli 2001 op naam van [naam 101] ;
- -
een spaarrekening [nummer 14] , geopend op 30 november 1999 op naam van [naam 102] ;
- -
een effectenrekening [nummer 8] , geopend op 27 februari 2001 op naam van [naam 103] .
Deze rekeningen zijn opgeheven op 28 mei 2009 of 27 juli 2009.71.
Uit nader onderzoek door de Belastingdienst is gebleken dat met betrekking tot de jaren 2003 tot en met 2007:
- in de aangiften Inkomstenbelasting van [naam 31] de saldi van de CBC-rekeningen niet zijn vermeld;72.
- in de aangiften Inkomstenbelasting van [naam 100] - [naam echtgenote] de saldi van de CBC-rekeningen niet zijn vermeld;73.
- er in die periode van [naam 28] vooralsnog geen buitenlands vermogen bekend is.74.
Verdachte heeft - zakelijk weergegeven - verklaard dat hij in het verleden een rekening heeft gehad in België bij de [Bank 2] in Gemmenich. Die rekening bestond uit een saldo van 90.000 euro. Dat geld was bestemd voor de kinderen, ieder 20.000 euro en 30.000 euro voor verdachte en [naam echtgenote] . Dit geld had hij gespaard. Hij heeft deze rekeningen nooit kenbaar gemaakt aan zijn boekhouder. Verdachte is vergeten om het bij de Belastingdienst te melden en dat is fout.75.
17.2
Huuropbrengsten (feit 5 primair sub b)
Bij nader onderzoek door de Belastingdienst zijn over de jaren 2003 tot en met 2007 genoemde ingediende aangiftebiljetten inkomstenbelasting vergeleken met de grootboeken uit de financiële administratie van [voornaam 1] [naam 4] . Daarbij is geconstateerd dat:
- -
over het jaar 2003 geen aansluiting is tussen de grootboeken en de ingediende aangifte, maar dit heeft geen gevolgen voor de ingediende aangifte inkomensbelasting;
- -
over de jaren 2004, 2005 en 2007 er aansluiting is tussen de grootboeken en de ingediende aangiften;
- -
over het jaar 2006 geen aansluiting is tussen de grootboeken en de ingediende aangifte. Dit heeft wel gevolgen voor de ingediende aangifte inkomensbelasting. Het privégebruik (3.400 euro) is verkeerd verwerkt. De aangegeven belastbare winst zou moeten worden verhoogd met 3.400 euro.
In de aangiften en grootboeken zijn de volgende bedragen als belastbare winst genoemd:
- -
over het jaar 2003: 42.447 euro (37.317 euro in grootboek), waaronder opbrengst huren ad 69.667 euro;
- -
over het jaar 2004: - 82.920 euro, waaronder opbrengst huren ad 83.930 euro;
- -
over het jaar 2005: 2.805 euro, waaronder opbrengst huren ad 110.036 euro;
- -
over het jaar 2006: 15.781 euro, waaronder opbrengst huren ad 115.014 euro;
- -
over het jaar 2007: 58.621 euro, waaronder opbrengst huren ad 89.937 euro.76.
In het dossier zijn tien panden onderzocht met betrekking tot de opgave van huuropbrengsten.
[adresgegevens 1]
Het pand aan de [adresgegevens 1] stond [voornaam 1] [naam 4] ter beschikking ten behoeve van verhuur vanaf 21 juli 2005.
[naam 99] stond op het betreffende adres ingeschreven van 20 maart 2006 tot en met 20 april 2010.77.
Getuige [naam 99] heeft – zakelijk weergegeven – verklaard dat zij het pand heeft gehuurd en bewoond vanaf maart 2006. Zij heeft het pand gehuurd van [voornaam 1] [naam 4] voor 690 euro per maand. Het geld van de huur kwam [voornaam 1] [naam 4] altijd zelf, per maand, ophalen. Zij betaalde altijd contant. Zij kreeg niet altijd een kwitantie, maar [voornaam 1] [naam 4] wist precies wat hij wel of niet gekregen had aan huur.78.
In het rekeningoverzicht grootboek van [naam 4] [naam 65] Beheer Onroerend Goed over 2006 zijn met betrekking tot de huurontvangsten van [adresgegevens 1] zeven boekingen van 690 euro contant in de maanden juni tot en met december 2006 vermeld.79.
Nu de eerste boeking van huur in de administratie van [voornaam 1] [naam 4] de maand juni 2006 betreft, is vermoedelijk over de maanden maart tot en met mei 2006 de huur van het pand [adres 28] niet verantwoord. Over het jaar 2006 is vermoedelijk te weinig aan huuropbrengsten verantwoord:
3 maanden x 690 per maand = 2.070 euro.80.
[adresgegevens 2]
Het pand [adres 29] te [plaats 2] stond [voornaam 1] [naam 4] ter beschikking ten behoeve van verhuur
vanaf 26 januari 2005.
[naam 66] stond op het betreffende adres ingeschreven van 12 september 2005 tot en met 20 oktober 2005.81.Vanaf 26 oktober 2005 stond [naam 64] ingeschreven op het adres.82.
Getuige [naam 66] heeft verklaard dat zij het pand ongeveer zes weken heeft gehuurd en bewoond in de periode september tot en met oktober 2005. Zij heeft twee keer contant de huur betaald.83.
Getuige [naam 67] heeft verklaard dat zij vanaf oktober 2005 in de woning aan de [adresgegevens 2] heeft gewoond, Zij betaalde 633 euro huur per maand en betaalde via de [bank] .84.
Volgens de huurovereenkomst tussen [voornaam 1] [naam 4] en [naam 66] aangaande het appartement bedroeg de huur 675 euro per maand. De huurovereenkomst ging in op 1 september 2005. De eerste betalingstermijn verviel op 1 oktober 2005.85.
In het rekeningoverzicht grootboek van [naam 4] [naam 65] Beheer Onroerend Goed over 2005 zijn met betrekking tot de huurontvangsten van [adresgegevens 2] twee boekingen per bank van 633 euro in de maanden november en december vermeld.86.
Nu in de administratie van [voornaam 1] [naam 4] met betrekking tot dit pand slechts huren zijn verantwoord afkomstig van huurder [naam 68] is vermoedelijk over de maanden september en oktober 2005 de huur van het pand [adres 29] niet verantwoord. Over het jaar 2005 is derhalve vermoedelijk te weinig aan huuropbrengsten verantwoord:
2 maanden x 675 euro per maand = 1.350 euro.87.
[straat 9] 6 te [plaats 2]
Het pand [straat 9] 6 te [plaats 2] stond [voornaam 1] [naam 4] ter beschikking ten behoeve van verhuur
vanaf 30 mei 2006.
[naam 69] stond op het betreffende adres ingeschreven van 16 juli 2007 tot en met 8 september
2008.88.
Getuige [naam 69] heeft verklaard dat zij het pand heeft gehuurd en bewoond in de periode juli 2007 tot en met begin 2008. Zij heeft de eerste paar maanden de huur contant betaald aan [voornaam 1] [naam 4] . Ook is de huur wel eens contant door haar zus betaald. De laatste maanden heeft zij de huur per bank betaald.89.
Volgens de huurovereenkomst tussen [voornaam 1] Jansen en [adres 29] bedroeg de huur 508 euro per maand.90.
In het rekeningoverzicht grootboek van [naam 4] [naam 65] Beheer Onroerend Goed over 2007 zijn met betrekking tot de huurontvangsten van [adres 30] te [plaats 2] twee boekingen per bank van 258 euro en 500 euro in de maanden juli en november 2007 vermeld.91.
In de administratie van [voornaam 1] [naam 4] met betrekking tot dit pand zijn slechts huren ontvangen per bank verantwoord, waardoor vermoedelijk in de periode juli 2007 tot en met december 2007 minimaal de huur van twee maanden van het pand [adres 30] niet is verantwoord. Over het jaar 2007 is vermoedelijk te weinig aan huuropbrengsten verantwoord:
2 maanden x 508 euro per maand = 1.016 euro.92.
[adresgegevens 4] te [plaats 2]
Het pand [adresgegevens 4] te [plaats 2] stond [voornaam 1] [naam 4] ter beschikking ten behoeve van
verhuur in de periode van 1 januari 2003 tot en met 30 augustus 2007. Het betreft een frituur en vier wooneenheden (49 a t/m 49d).
2003
[naam 70] stond op het betreffende adres ingeschreven van 5 juli 2001 tot en met 8 juni 2004.93.
Getuige [naam 70] heeft verklaard dat hij een kamer had gehuurd in het pand aan de [adresgegevens 4] te [plaats 2] vanaf 5 juli 2001 tot met 8 juni 2004. Hij betaalde 300 à 350 euro contant per maand aan [voornaam 1] [naam 4] .94.Bij de rechter-commissaris heeft hij aanvullend verklaard dat het niet klopt dat hij in de maanden januari tot en met mei 2003 geen huur heeft betaald.95.
Getuige [naam 71] heeft verklaard dat hij vanaf 2 juni 2003 tot en met 26 februari 2004 de eerste en tweede etage van het betreffende pand heeft gehuurd van [voornaam 1] [naam 4] met recht op onderverhuur. De huur bedroeg 1.250 euro per maand. [naam 21] betaalde de huur altijd contant aan [voornaam 1] [naam 4] . De onderhuurders betaalden hun huur aan [naam 21] .96.
In het rekeningoverzicht grootboek van [naam 4] [naam 65] Beheer Onroerend Goed over 2003 zijn met betrekking tot de huurontvangsten van de [adresgegevens 4] te [plaats 2] 27 boekingen vermeld. Deze betreffen – met uitzondering van twee contante boekingen in november en december – betalingen per bank.97.
Nu in de administratie van [voornaam 1] [naam 4] met betrekking tot dit pand over de periode januari tot en
met mei 2003 slechts huren zijn verantwoord ontvangen per bank, zijn vermoedelijk de huurpenningen betaald door [naam getuige 1] , over de maanden januari tot en met mei, niet verantwoord. Over het jaar 2003 is vermoedelijk te weinig aan huuropbrengsten verantwoord:
5 maanden x 300 euro per maand =1.500 euro met betrekking tot huurder [naam getuige 1] .
In totaal 1.500 euro.98.
2004
Volgens een brief van [naam 21] aan [voornaam 1] [naam 4] eindigde kennelijk de huur van het pand op 1 mei 2004.99.[naam 21] heeft voorts verklaard dat de onderhuurders automatisch door [voornaam 1] [naam 4] zijn overgenomen.100.
In 2004 stonden de volgende personen ingeschreven op het betreffende adres:
- [naam 19] van 2 oktober 2003 tot en met 14 december 2004;101.
- [naam 20] van 17 november 2003 tot en met 14 december 2004;102.
- [naam getuige 3] van 13 juli 2004 tot en met 8 juni 2006;103.
- [naam getuige 4] van 22 juli 2004 tot en met 1 september 2007.104.
Getuige [naam 19] heeft verklaard dat hij tot 14 december 2014 een kamer en appartement heeft gehuurd in het pand aan de [adresgegevens 4] te [plaats 2] . Eerst heeft hij een kamer gehuurd op de eerste verdieping. Na drie à vier maanden is hij verhuisd naar een appartement op de tweede verdieping, waar hij samenwoonde met [naam getuige 2] . De huurcontracten zijn opgemaakt met [naam 21] . Na het vertrek van [naam 21] heeft [naam 22] geen nieuwe huurovereenkomst opgemaakt met [voornaam 1] [naam 4] . Wel werd daarna het huurbedrag aan [voornaam 1] [naam 4] betaald.105.
Getuige [naam getuige 2] heeft verklaard dat zij het huurcontract heeft getekend toen zij naar de tweede verdieping zijn verhuisd.106.
Volgens een huurovereenkomst tussen [naam 21] en [naam getuige 2] , aangaande het appartement bedroeg de huur 450 euro per maand, te voldoen vanaf 22 april 2004.107.
Getuige [naam getuige 3] heeft verklaard dat hij van 13 juli 2004 tot en met 8 juni 2006 een kamer in het pand huurde van [voornaam 1] [naam 4] . De huur bedroeg 200 euro per maand en werd contant aan [voornaam 1] [naam 4] betaald. Volgens [naam getuige 3] had hij misschien 100 euro achterstand met het betalen van huur, maar hij betaalde altijd terug.108.
Volgens de huurovereenkomst tussen [voornaam 1] [naam 4] en [naam getuige 3] bedroeg de huur 200 euro per maand, te voldoen vanaf 9 juli 2004.109.
Getuige [naam getuige 4] heeft verklaard dat hij een appartement in het betreffende pand had gehuurd van 22 juli 2004 tot 1 september 2007 Hij betaalde rond de 400 of 500 euro huur per maand. Dit betaalde hij contant aan [voornaam 1] [naam 4] .110.
In het rekeningoverzicht grootboek van [naam 4] [naam 65] . Beheer Onroerend Goed over 2004, zijn met betrekking tot de huurontvangsten van de [adresgegevens 4] te [plaats 2] de volgende boekingen vermeld:
- -
07-01-2004: januari, per bank 453,78 euro;
- -
31-01-2004: januari (Franc 49 frituur), contant 1.250 euro;
- -
11-02-2004: februari, per bank 453,78 euro;
- -
29-02-2004: februari (Franc 49 frituur), contant 1.250 euro;
- -
31-03-2004: maart (Franc 49 frituur), contant 1.250 euro;
- -
15-04-2004: april, per bank 453,78 euro;
- -
31-08-2004: augustus, per bank 300 euro;
- -
10-09-2004: september, per bank 150 euro;
- -
22-09-2004: oktober, per bank 150 euro;
- -
01-10-2004: september, per bank 300 euro;
- -
15-10-2004: per bank 61,14 euro;
- -
28-10-2004: oktober, per bank 300 euro;
- -
31-10-2004 oktober (Franc 49 wo 1), contant 225 euro;
- -
31-10-2004 oktober (Franc 49 wo 2), contant 200 euro;
- -
30-11-2004: november, per bank 300 euro;
- -
30-11-2004: november (Franc 49 wo 1), contant 225 euro;
- -
30-11-2004: november (Franc 49 wo 2), contant 200 euro;
- -
21-12-2004: per bank100 euro;
- -
31-12-2004: december (Franc 49 frituur), contant 400 euro;
- -
31-12-2004: december (Franc 49 wo 1), contant 225 euro;
- -
31-12-2004: december (Franc 49 wo 2), contant 200 euro.111.
Nu in de administratie van [voornaam 1] [naam 4] met betrekking tot dit pand over de periode mei tot en met
december slechts contant ontvangen huren zijn verantwoord vermoedelijk afkomstig van [naam 118] , [naam getuige 3] en [naam getuige 4] (over een kortere periode) zijn de huurpenningen betaald door [naam 22] / [naam getuige 2] , over de maanden april tot en met november, door [naam getuige 3] , over de maanden juni, juli en augustus, en door [naam getuige 4] , over de maanden augustus tot en met november, niet volledig verantwoord. Over het jaar 2004 is te weinig aan huuropbrengsten verantwoord
8 maanden x 450 euro per maand ( [naam 22] / [naam getuige 2] ) = 3.600 euro
3 maanden x 200 euro per maand -/- 1000 achterstand ( [naam getuige 3] ) = 500 euro
4 maanden x 400 per maand ( [naam getuige 4] ) = 1.600 euro
In totaal: 5.700 euro.112.
2005
Getuige [naam getuige 4] heeft ook gedurende heel het jaar 2005 een appartement in het pand gehuurd en bewoond.
In het rekeningoverzicht grootboek van [naam 121] Beheer Onroerend Goed over 2005, zijn met betrekking tot de huurontvangsten van de [adresgegevens 4] te [plaats 2] 48 boekingen vermeld. Deze betreffen zowel ontvangsten per bank als contante ontvangsten van bedragen van 1.250, 800, 450, 350, 300, 225, 200 en 50 euro.113.
Nu in de administratie van [voornaam 1] [naam 4] met betrekking tot dit pand over het jaar 2005 geen contant ontvangen huren zijn verantwoord in de grootte van 400 of 500 euro die mogelijk van [naam getuige 4] afkomstig zijn, zijn de huurpenningen betaald door [naam getuige 4] over 2005 niet verantwoord. Over het jaar 2005 is te weinig aan huuropbrengsten verantwoord:
12 maanden x 400 euro per maand = 4.800 euro.114.
2006
Getuige [naam getuige 4] heeft ook gedurende heel het jaar 2006 een appartement in het pand gehuurd en bewoond.
Voorst stond [naam getuige 5] op het betreffende adres ingeschreven van 21 augustus 2006 tot en met 27 april 2009.115.
Getuige [naam getuige 5] heeft verklaard dat zij van 21 augustus 2006 tot en met 27 april 2009 een kamer had gehuurd van [voornaam 1] [naam 4] . Zij heeft steeds 250 euro huur contant aan [voornaam 1] [naam 4] betaald.116.Bij de rechter-commissaris heeft [naam getuige 5] aanvullend verklaard dat zij bij [voornaam 1] [naam 4] geen huurachterstand had.117.
In de administratie van [naam 31] zijn met betrekking tot dit pand over het jaar 2006 geen contant ontvangen huren verantwoord in de grootte van 400 of 500 euro die mogelijk van [naam getuige 4] afkomstig zijn, en slechts contant ontvangen huren vermoedelijk afkomstig van [naam getuige 5] over een kortere periode. Hieruit volg dat de huurpenningen betaald door [naam getuige 4] over 2006 en [naam getuige 5] over de maanden augustus tot en met oktober niet zijn verantwoord. Over het jaar 2006 is vermoedelijk te weinig aan huuropbrengsten verantwoord:
12 maanden x 400 euro per maand ( [naam getuige 4] ) = 4.800 euro
3 maanden x 250 euro per maand ( [naam getuige 5] ) = 750 euro.
Totaal 5.550 euro.118.
2007
Getuige [naam getuige 4] heeft tot september 2007 een appartement in het pand gehuurd en bewoond en getuige [naam getuige 5] heeft gedurende het hele jaar 2007 een kamer gehuurd en bewoond.
Voorts stond [naam 23] op het betreffende adres ingeschreven van 2 april 2007 tot en met 16 maart 2009.119.
Getuige [naam 23] heeft verklaard dat hij een studio/appartement op de bovenste etage
had gehuurd van [naam 4] van 2 april 2007 tot en met 16 maart 2009. De huur bedroeg 450 euro per maand. Hij betaalde de huur altijd contant aan [voornaam 1] [naam 4] .120.Bij de rechter-commissaris heeft [naam 23] aanvullend verklaard dat hij bij [voornaam 1] [naam 4] geen huurachterstand had.121.
In het rekeningoverzicht grootboek van [naam 4] J.J.H. Beheer Onroerend Goed over 2007, zijn met betrekking tot de huurontvangsten van de [adresgegevens 4] te [plaats 2] 22 boekingen vermeld. Deze betreffen zowel ontvangsten per bank als contante ontvangsten van bedragen van 5.000, 850, 543, 450, 300, en 250 euro.122.
Nu in de administratie van [voornaam 1] [naam 4] met betrekking tot dit pand over het jaar 2007 geen contant ontvangen huren zijn verantwoord in de grootte van 400 of 500 euro, die mogelijk van
[naam getuige 4] of [naam 23] afkomstig zijn en slechts contant ontvangen huren zijn verantwoord
vermoedelijk afkomstig van [naam getuige 5] over een kortere periode, zijn vermoedelijk de huurpenningen
betaald door [naam getuige 4] over 2006, [naam getuige 5] over de maanden februari tot en met augustus en
[naam 23] over de maanden april tot en met augustus niet verantwoord. Over het jaar 2007 is vermoedelijk te weinig aan huuropbrengsten verantwoord:
8 maanden x 400 euro per maand ( [naam getuige 4] ) = 3.200 euro.
7 maanden x 250 euro per maand ( [naam getuige 5] ) = 1.750 euro.
5 maanden x 450 euro per maand ( [naam 119] ) = 2.250 euro.
Totaal 7.200 euro.123.
[adresgegevens 5] te [plaats 2]
Het pand [straat 2] te [plaats 2] stond [voornaam 1] [naam 4] ter beschikking ten behoeve van verhuur
vanaf 1 januari 2003. In de administratie van [naam 31] wordt melding gemaakt van zeven te verhuren eenheden, namelijk [straat 2] en [straat 2] .
2003
[naam getuige 6] stond op het betreffende adres ingeschreven van 10 januari 2002 tot en met 1 februari 2005.124.
Getuige [naam getuige 6] heeft verklaard dat hij een bovenwoning op de [adres 31] te [plaats 2] heeft gehuurd van [voornaam 1] [naam 4] . Hij betaalde de huur van 567,23 euro per maand contant aan [voornaam 1] [naam 4] . Hij had geen betalingsachterstand met betrekking tot de huur.125.
Volgens de huurovereenkomst tussen [voornaam 1] [naam 4] en [naam getuige 6] bedroeg de huurprijs 567,23 euro per maand.126.
In het rekeningoverzicht grootboek van [naam 4] J.J.H. Beheer Onroerend Goed over 2003 zijn met betrekking tot de huurontvangsten van de [adres 31] te [plaats 2] de boekingen per bank afkomstig van [naam getuige 6] vermeld over de maanden januari tot en met april, november en december.127.
Nu in de administratie van [voornaam 1] [naam 4] met betrekking tot dit pand ( [adres 31] ) over 2003,
slechts huren zijn verantwoord ontvangen van [naam getuige 6] per bank, zijn de contant betaalde huurpenningen betaald door [naam getuige 6] over de maanden juni tot en met oktober, niet verantwoord. Over het jaar 2003 is te weinig aan huuropbrengsten verantwoord:
5 maanden x 567 euro per maand = 2.835 euro.128.
2004
Getuige [naam getuige 6] heeft het appartement [straat 2] te [plaats 2] ook het gehele jaar 2004 gehuurd en bewoond.
In het rekeningoverzicht grootboek van [naam 4] J.J.H. Beheer Onroerend Goed over 2004 zijn met betrekking tot de huurontvangsten van de [adres 31] te [plaats 2] de boekingen per bank afkomstig van [naam getuige 6] vermeld over de maanden maart en april.129.
Nu in de administratie van [naam 31] met betrekking tot dit pand ( [adres 31] ) over 2004 slechts huren zijn verantwoord ontvangen van [naam getuige 6] per bank zijn de contant betaalde huur-penningen betaald door [naam getuige 6] over de maand februari en over de maanden mei tot en met december, niet verantwoord.130.
Tevens stonden [namen] op het adres [adres 32] te [plaats 2] ingeschreven van 6 september 2004 tot en met 14 november 2005.131.
Getuige [naam 24] heeft verklaard dat zij, met haar vriend [naam 25] , in het betreffende pand een kamer had gehuurd van [voornaam 1] [naam 4] . Zij heeft altijd de huur van 450 euro per maand contant betaald aan [voornaam 1] [naam 4] .132.
Volgens de huurovereenkomst tussen [voornaam 1] [naam 4] en [naam 25] , bedroeg de huur 450 euro per maand.133.
In het rekeningoverzicht grootboek van [naam 4] J.J.H. Beheer Onroerend Goed over 2004 is met betrekking tot de huurontvangsten van de [straat 2] te [plaats 2] één boeking van 900 euro contant in de maand oktober 2004 vermeld.134.
Nu in de administratie van [voornaam 1] [naam 4] met betrekking tot dit pand ( [straat 2] ) over 2004 vanaf 1 augustus slecht drie maanden huur zijn verantwoord, zijn vermoedelijk de contant
betaalde huurpenningen betaald door [Getuige 4] over de maanden november en december,
niet verantwoord.
Over het jaar 2004 is vermoedelijk te weinig aan huuropbrengsten verantwoord:
10 maanden x 567 euro per maand ( [naam getuige 6] ) = 5.103 euro.
2 maanden x 450 euro per maand ( [Getuige 4] )= 900 euro.
Totaal 6.003 euro.135.
2005
Getuige [naam 24] heeft tot en met 14 november 2005 de kamer aan de [adres 32] te [plaats 2] gehuurd.
In het rekeningoverzicht grootboek van [naam 4] J.J.H. Beheer Onroerend Goed over 2005 is met betrekking tot de huurontvangsten van de [adres 32] te [plaats 2] één boeking van 450 euro contant over de maanden juni tot en met december 2005 vermeld.136.
Nu in de administratie van [voornaam 1] [naam 4] met betrekking tot dit pand ( [adres 32] over 2005137.
slechts huur is verantwoord over de maanden juni tot en met september, zijn vermoedelijk de
contant betaalde huurpenningen betaald door [namen] over de maanden januari tot en met
mei, niet verantwoord.138.
Tevens stond [naam getuige 7] op het betreffende adres ingeschreven van 2 maart tot en met 30 augustus 2005.139.
Getuige [naam getuige 7] heeft verklaard dat zij een appartement [adres 31] te [plaats 2] heeft gehuurd van [voornaam 1] [naam 4] . Zij heeft de huur altijd contant betaald aan [voornaam 1] [naam 4] .140.Bij de rechter-commissaris heeft [naam getuige 7] aanvullend verklaard dat zij geen huurachterstand had.141.
Volgens de huurovereenkomst tussen [voornaam 1] [naam 4] en [naam getuige 7] bedroeg de huur 595 euro per maand.142.
Nu in de administratie van [voornaam 1] [naam 4] met betrekking tot dit pand (lndustriestraat 46d) over 2005 in het geheel geen huur is verantwoord, zijn de contant betaalde huurpenningen betaald door [naam getuige 7] over de maanden februari tot en met augustus, niet verantwoord.143.
Getuige [naam getuige 8] heeft op 7 december 2006 verklaard dat hij al ongeveer twee jaar
een woning aan de [straat 2] te [plaats 2] op zijn naam heeft staan en de huur ook door hem werd betaald. De huur bedroeg 500 euro per maand.144.
Nu in de administratie van [voornaam 1] [naam 4] met betrekking tot dit pand ( [straat 2] ) over 2005 in het geheel geen huur is verantwoord, zijn de contant betaalde huurpenningen betaald door [naam getuige 8] over 2005, niet verantwoord.
Over het jaar 2005 is te weinig aan huuropbrengsten verantwoord:
10 maanden x 567 euro per maand ( [naam getuige 6] ) = 5.670 euro
7 maanden x 595 euro per maand ( [naam getuige 7] ) = 4.165 euro
12 maanden x 500 euro per maand ( [naam getuige 8] ) = 6.000 euro145.
2006
Getuige [naam getuige 8] heeft de betreffende woning tot december 2006 gehuurd.
Nu in de administratie van [naam 4] met betrekking tot dit pand [adres 33] te [plaats 2] over 2006146.in het geheel geen huur is verantwoord, zijn de contant betaalde huurpenningen betaald door [naam getuige 8] over de maanden januari tot en met november, niet verantwoord. Over het jaar 2006 is te weinig aan huuropbrengsten verantwoord:
11 maanden x 500 euro per maand ( [naam getuige 8] ) = 5.500 euro.147.
[adresgegevens 6] te [plaats 2]
Het pand [adresgegevens 6] te [plaats 2] stond [voornaam 1] [naam 4] ter beschikking ten behoeve van verhuur vanaf
20 januari 2006.
[naam getuige 9] stond op het betreffende adres ingeschreven van 1 juli 2002 tot en met 22 april 2007.148.
Getuige [naam getuige 9] heeft verklaard dat hij een kamer in het pand heeft gehuurd en bewoond in de periode van mei 2005 tot en met mei 2006. De huurprijs bedroeg 300 euro per maand. Hij heeft de huurovereenkomst gesloten met [voornaam 1] [naam 4] . Er werd afgesproken dat hij de huur elke maand contant betaalde en dat gebeurde ook.149.
Nu in de administratie van [voornaam 1] [naam 4] met betrekking tot dit pand in het geheel geen huren zijn
verantwoord is in de periode 20 januari tot en met mei 2006 minimaal de huur van drie
maanden van het pand [adresgegevens 6] te [plaats 2] niet verantwoord. Over het jaar 2006 is te weinig aan huuropbrengsten verantwoord (3 maanden x 300 euro per maand =) 900 euro.150.
[adresgegevens 7] te [plaats 3]
Het pand [adresgegevens 7] te [plaats 3] stond [voornaam 1] [naam 4] ter beschikking ten behoeve van verhuur vanaf 22 juni 2004.
Verdachte heeft verklaard dat hij het pand vanaf 28 september 2006 tot en met september 2007 heeft verhuurd aan [naam partner] . [naam 26] vroeg hem of een vriendin/kennis van hem er de laatste maanden mocht verblijven. [voornaam 1] [naam 4] had daar geen moeite mee als de huur maar werd betaald. [naam 128] betaalde de huur en dat is altijd gebeurd.151.
Getuige [naam 26] heeft verklaard dat hij in december 2007 reeds zeven maanden in België woont. Daarvoor heeft hij enkele maanden op het adres [adresgegevens 7] in [plaats 3] gewoond. Zijn huurbaas was [voornaam 1] [naam 4] .152.
Volgens de huurovereenkomst tussen [voornaam 1] Jansen en [naam 26] bedroeg de huur 800 euro per maand.153.
Nu in de administratie van [voornaam 1] [naam 4] met betrekking tot dit pand in het geheel geen huren zijn
verantwoord over de jaren 2004 tot en met 2007, is in 2006 de huur van minimaal drie
maanden niet verantwoord en in 2007 de huur van minimaal acht maanden niet verantwoord.
Over het jaar 2006 is te weinig aan huuropbrengsten verantwoord:
3 maanden x 800 euro per maand = 2.400 euro.
Over het jaar 2007 is te weinig aan huuropbrengsten verantwoord:
8 maanden x 800 euro per maand = 6.400 euro.154.
[straat 3]
Het pand [straat 3] stond [naam 4] ter beschikking ten behoeve van verhuur vanaf 1 januari 2003.
Getuige [naam getuige 11] heeft verklaard dat hij van [voornaam 1] [naam 4] een bedrijfsruimte heeft gehuurd in het pand aan het [straat 3] ten behoeve van zijn bedrijf in de periode van 2004 tot en met eind 2006. Hij heeft de huur een aantal keren per bank betaald en de resterende keren contant. De huur bedroeg 1.250 euro per maand, welke aan [voornaam 1] [naam 4] werd betaald.155.
Tevens stond [naam 12] op het betreffende adres ingeschreven van 14 juli 2006 tot en met 25 april 2007.156.
Getuige [naam 12] heeft verklaard dat dat hij de woning boven de garage in het pand aan het [straat 3] heeft gehuurd van [voornaam 1] [naam 4] . De huur bedroeg 1.000 euro per maand. Op verzoek van [voornaam 1] [naam 4] werd de huur altijd contant betaald aan [naam 4] of een andere man.157.Verder heeft [naam 12] verklaard dat hij een huurachterstand had van 2.200 euro158.
Volgens de huurovereenkomst tussen [naam 4] en [naam 12] , bedroeg de huur 1.000 euro per maand.159.
In het rekeningoverzicht grootboek van [naam 4] J.J.H. Beheer Onroerend Goed over 2004, 2005 en 2006 zijn met betrekking tot de huurontvangsten van de [adresgegevens 8] de volgende boekingen vermeld:
- in het jaar 2004 zijn vijf boekingen vermeld van 1.000 euro contant over de maanden augustus tot en met december 2004. Het totaalbedrag betreft 5.000 euro;160.
- in het jaar 2005 zijn negen boekingen vermeld van 1.000 euro contant over de maanden januari tot en met september 2005. Het totaalbedrag betreft 9.000 euro. Voorts staat er één boeking per bank vermeld van 450 euro met betrekking tot [straat 3] 16a;161.
- in het jaar 2006 zijn zes boekingen per bank vermeld over de maanden juli tot en met oktober 2006 alsmede ‘achterstand tot en met januari 2007’ ten bedrage van 2.000 euro. Het totaalbedrag betreft 4.500 euro. Er zijn geen contante huuropbrengsten geboekt met betrekking tot de bovenwoning;162.
- in het jaar 2007 is met betrekking tot dit pand één boeking per bank vermeld over de maand januari 2007 van 400 euro alsmede ‘inboedel overname’ ten bedrage van 500 euro. Het totaalbedrag betreft 900 euro.163.
Nu in de administratie van [voornaam 1] [naam 4] met betrekking tot de garage slechts contante ontvangsten
ten bedrage van 1.250 euro per maand zijn verantwoord over de periode van augustus 2004 tot en met
september 2005 is vermoedelijk in 2004, 2005 en 2006 de huur van het pand [straat 3] niet juist en volledig verantwoord
Nu tevens in de administratie van [voornaam 1] [naam 4] met betrekking tot de bovenwoning slechts ontvangsten per bank zijn verantwoord is vermoedelijk over de jaren 2006 en 2007 de huur van het pand niet juist en volledig verantwoord.
Over het jaar 2004 is te weinig aan huuropbrengsten verantwoord:
8 maanden x 1.250 euro per maand -/- 5.000 euro verantwoorde huur ( [naam getuige 11] ) = 5.000 euro
Over het jaar 2005 is te weinig aan huuropbrengsten verantwoord:
12 maanden x 1.250 euro per maand -/- 9.000 euro verantwoorde huur ( [naam getuige 11] ) = 6.000 euro
Over het jaar 2006 is te weinig aan huuropbrengsten verantwoord:
12 maanden x 1.250 euro per maand = 15.000 euro ( [naam getuige 11] )
6 maanden x 1.000 euro per maand -/- 4.500 euro verantwoordde huur ( [naam 12] ) = 1.500 euro
Over het jaar 2007 is te weinig aan huuropbrengsten verantwoord.
2 maanden x 1.000 euro per maand -/- 900 euro verantwoorde huur ( [naam 12] ) = 1100 euro.164.
[adresgegevens 9] te [plaats 2]
Het pand [adresgegevens 9] te [plaats 2] stond [voornaam 1] [naam 4] ter beschikking ten behoeve van verhuur
vanaf 12 april 2005.
[naam getuige 13] stond op het betreffende adres ingeschreven van 10 november 2005 tot en met 19 maart 2008.165.
Getuige [naam getuige 13] heeft verklaard dat zij het pand heeft gehuurd van [voornaam 1] [naam 4] voor een
periode van ongeveer 2,5 half jaar. Zij betaalde de huur van 500 à 600 euro meestal contant aan [voornaam 1] [naam 4] . [naam getuige 13] heeft alles betaald wat zij verschuldigd was.166.
In het rekeningoverzicht grootboek van [naam 4] J.J.H. Beheer Onroerend Goed over 2005, 2006 en 2007 zijn met betrekking tot de huurontvangsten van de [adresgegevens 9] te [plaats 2] in het jaar 2006 negen boekingen vermeld van 474 euro contant over de maanden januari tot en met september 2006. Het totaalbedrag betreft 4.266 euro.167.Er zijn geen huuropbrengsten geboekt met betrekking tot dit pand over de jaren 2005 en 2007.168.
Nu in de administratie van [voornaam 1] [naam 4] met betrekking tot dit pand in het geheel geen huren zijn
verantwoord over de jaren 2005 en 2007 en over 2006 slechts contante ontvangsten ten bedrage van 474 euro per maand in de periode januari tot en met september, is vermoedelijk in 2005 minimaal de
huur van één maand niet verantwoord, in 2006 de huur van drie maanden niet verantwoord en in 2007 de huur van twaalf maanden niet verantwoord.
Over het jaar 2005 is te weinig aan huuropbrengsten verantwoord:
1. maand x 474 euro per maand = 474 euro.
Over het jaar 2006 is te weinig aan huuropbrengsten verantwoord:
3 maanden x 474 euro per maand = 1.422 euro.
Over het jaar 2007 is te weinig aan huuropbrengsten verantwoord:
12 maanden x 474 euro per maand = 5.688 euro.169.
[adresgegevens 10] te [plaats 2]
Het pand [adresgegevens 10] te [plaats 2] stond [voornaam 1] [naam 4] ter beschikking ten behoeve van verhuur vanaf 21 oktober 2004.
Getuige [naam getuige 14] heeft verklaard dat hij het pand van [voornaam 1] [naam 4] heeft gehuurd in de periode augustus 2005 tot en met januari 2006. Hij betaalde 3.000 euro contant per maand aan [voornaam 1] [naam 4] .170.
In het rekeningoverzicht grootboek van [naam 4] J.J.H. Beheer Onroerend Goed over 2005 zijn met betrekking tot de huurontvangsten van de [adresgegevens 10] te [plaats 2] drie boekingen vermeld van 750 euro contant over de maanden oktober tot en met december 2005. Het totaalbedrag betreft 2.250 euro.171.
Nu in de administratie van [voornaam 1] [naam 4] met betrekking tot dit pand over 2005 slechts contante
ontvangsten ten bedrage van 750 per maand in de periode oktober tot en met december zijn
verantwoord, is in 2005 de huur over de periode augustus tot en met december niet correct en volledig verantwoord. Over het jaar 2005 is te weinig aan huuropbrengsten verantwoord: 5 maanden x 3.000 euro per maand -/- 2.250 geboekte huur = 12.750 euro.172.
17.3
Kostenfacturen (feit 5 primair sub c)
Er is onderzoek gedaan naar de geldstromen van [voornaam 1] [naam 4] en medeverdachte [naam echtgenote] over de periode 1996 tot juni 2009. In het betreffende proces-verbaal wordt het volgende gerelateerd:
[voornaam 1] [naam 4] beheert en exploiteert zowel de panden die hij zelf in eigendom heeft, als de panden die zijn echtgenote en kinderen in eigendom hebben. Opmerkelijk is dat [voornaam 1] [naam 4] bij de panden die hij in eigendom heeft - de zakelijke panden - een negatief exploitatieresultaat realiseert van 847.685 euro. Zijn echtgenote en zijn drie kinderen realiseren daarentegen op hun (privé-)panden een positief exploitatieresultaat van 3.012.297 euro (echtgenote), 446.429 euro ( [naam 4] ), 397.335 euro ( [naam 29] ) en 196.975 euro ( [naam 28] ). Omdat de panden in eigendom van [voornaam 1] [naam 4] vallen onder het zakelijk vermogen, wordt de exploitatiewinst op deze panden belast in box 1 als winst
uit onderneming, tegen progressief tarief (maximaal 52%). De panden in eigendom van echtgenote en kinderen vallen in het privévermogen in box 3. De exploitatiewinst die op deze panden wordt gerealiseerd is onbelast.
Daarbij is gebleken dat [voornaam 1] [naam 4] bij de panden die hij zelf in eigendom heeft - de zakelijke panden - een negatief exploitatieresultaat van 847.685 euro heeft gerealiseerd. Zijn echtgenote en kinderen realiseerden daarentegen op hun privé-panden een positief exploitatieresultaat van 3.012.297 euro ( [naam echtgenote] ), 446.429 euro ( [voornaam 2] [naam 4] ), 397.335 euro ( [voornaam 5] [naam 4] ) en 196.975 euro ( [voornaam 3] [naam 4] ). Bij [voornaam 1] [naam 4] waren de pandkosten 1,8 keer zo groot dan de huuropbrengsten. Bij zijn echtgenote en kinderen zijn de pandkosten daarentegen gemiddeld maar 20% van de huuropbrengsten. De panden die bij [naam 4] in eigendom zijn, vallen onder het zakelijk vermogen. De exploitatiewinst van deze panden werd belast in box 1 als winst uit onderneming tegen progressief tarief, maximaal 52%. De panden die in eigendom zijn van zijn echtgenote en kinderen vielen in het privévermogen in box 3. De exploitatiewinst die op deze panden wordt gerealiseerd is onbelast. Verder bleek dat bij verkoop op de panden van [voornaam 1] [naam 4] een gemiddelde winstmarge van 14 % is gerealiseerd terwijl op de panden van [naam echtgenote] en [voornaam 2] [naam 4] een winstmarge van gemiddeld respectievelijk 100% en 86% is gerealiseerd. Ook hier geldt dat de handelswinst op de panden in eigendom van [naam 4] veel zwaarder belast wordt dan op de panden van de echtgenote en de kinderen.173.
Dit heeft geleid tot het vermoeden dat [voornaam 1] [naam 4] kosten betreffende de panden die hij zelf in eigendom heeft (de zakelijk panden) heeft gefingeerd dan wel dat hij de kosten betreffende de panden van zijn echtgenote en kinderen (privépanden) heeft verantwoord als kosten van zijn eigen panden. Er is derhalve nader onderzoek gedaan in de administratie van [voornaam 1] [naam 4] , waarbij in de administratie een selectie is gemaakt van gemaakte kosten en leveranciers in verband met de panden van [voornaam 1] [naam 4] (box 1 panden) en de panden van zijn gezinsleden (box 3 panden). Daarbij zijn de volgende facturen en uitgaven onderzocht.174.
17.3.1
Gefingeerde kosten
De factuur van [naam 13] Loodgietersbedrijf
Het dossier bevat een factuur van Loodgietersbedrijf [naam 13] van 30 december 2002 en ten bedrage van 5.406,57 euro inclusief 863,23 euro Btw. De factuur is gericht aan [verdachte] [adres 2] te [plaats 2] en betreft dakwerkzaamheden aan diverse panden, waaronder [straatnaam 6] , [straat 1] , [straat 13] en [straat 14] . Op de factuur staat een handtekening met daarbij vermeld per kas betaald 17 februari 2003.175.
In de kasadministratie van [voornaam 1] [naam 4] staat een uitgave vermeld in de maand februari 2003 van 5.406,57 euro met omschrijving ‘ [naam 13] dak’. In het dagboek Kas staat deze uitgave vermeld met datum 28 februari 2003 en met als tegenrekening 905 onderhoud. Door deze boeking is de belastbare winst zoals vermeld in de aangiften verlaagd met een bedrag van 5.406,57 euro.176.
Loodgietersbedrijf [naam 13] betreft een eenmanszaak van [naam 120] , die in december 2002 is overleden.177.
Getuige [getuige 3] , de weduwe van [naam 72] , heeft verklaard dat na het overlijden van haar man een zwager van haar de facturen heeft gemaakt van openstaande rekeningen. De betreffende factuur is aangetekend verzonden, maar deze is niet geaccepteerd door [voornaam 1] [naam 4] . Op enig moment is [naam 30] naar de woning van [voornaam 1] [naam 4] gegaan om betaling van de factuur te verzoeken. [voornaam 1] [naam 4] deelde haar heeft mede dat hij deze reeds in november 2002 contant aan haar man had betaald. Zij confronteerde [voornaam 1] [naam 4] met het feit dat dit niet mogelijk kon zijn vanwege het verblijf van haar man op dat tijdstip in een kliniek in Aken vanaf 17 november 2002. Hierop reageerde [voornaam 1] [naam 4] niet inhoudelijk. Voor 17 november 2002 was haar man niet meer met de administratie bezig. Vanaf half oktober 2002 was haar man überhaupt niet meer in staat om zich met de zaak bezig te houden. De factuur is nooit voldaan.178.
Getuige [naam 75] , de zoon van [naam 72] , heeft verklaard dat hij [voornaam 1] [naam 4] nooit heeft ontmoet. De handtekening op de betreffende factuur lijkt op zijn handtekening, maar de aantekening ‘per kas betaald’ betreft niet zijn handschrift. Indien iemand medio februari 2003 een bedrag van 5.406,47 euro betaald zou hebben, per kas, dan zou hij dat hebben geweten.179.
Kwitantie van [naam 14]
Het dossier bevat een handgeschreven overeenkomst van 14 april 2003 betreffende de verkoop van [Adres] aan de familie [naam 129] . In de overeenkomst staat het volgende vermeld:
“Als volgt overeengekomen mevrouw [naam 73] en meneer [naam 74] , beide wonende te [plaats 1] [straat 17] , en [naam 76] , eigenaar van dat pand, een vergoeding voor verhuizing van het woonhuis, en als eerder overeengekomen bij aankoop op 03-01-03 van [straat 17] (oprotpremie) een bedrag van 22.500 euro, zegge tweeëntwintig-duizendvijfhonderd euro, dan wel uiterlijk op 1 mei 2003 het pand geheel ontruimt en bezem schoon achter te laten en sleutel in te leveren.”
De overeenkomst is op 14 april 2003 getekend voor ontvangst van een bedrag van 22.500 euro door [naam 73] , [naam 74] en [voornaam 1] [naam 4] .180.
In de kasadministratie van [voornaam 1] [naam 4] staat een uitgave vermeld in de maand april 2003 van 22.500 euro met omschrijving ‘Fam [naam 14] oprotpremie’. In het dagboek Kas staat deze uitgave vermeld met datum 30 april 2003 en met als tegenrekening 7100 Inkoop panden. Door deze boeking is de belastbare winst zoals vermeld in de aangiften verlaagd met een bedrag van 22.500 euro.181.
Getuige [naam 77] heeft verklaard dat bij de verkoop tussen [voornaam 1] [naam 4] en hen werd geregeld dat zij na de verkoop nog enkele maanden in de woning mochten blijven wonen om op zoek te gaan naar andere woonruimte. Bovendien beloofde [voornaam 1] [naam 4] hen een geldbedrag nadat hij de woning zou hebben doorverkocht. [voornaam 1] [naam 4] zei dat dit ongeveer 10.000 euro zou zijn. Met betrekking tot de handgeschreven overeenkomst heeft [naam 14] verklaard dat dit het papier is dat hij heeft ondertekend toen zij 2.500 euro van [voornaam 1] [naam 4] kregen. Hij zag echter dat op deze kopie een bedrag van 22.500 euro vermeld staat. Dit bedrag stond er niet op toen zijn vrouw en hij dit papier ondertekenden. [naam 14] meende te zien dat er een cijfer 2 voor de bedragen van 2.500 euro zijn gezet.182.
Getuige [naam 78] heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat de afspraak was dat zij buiten de officiële koopsom nog 13.500 euro van [voornaam 1] [naam 4] zouden krijgen. Zij hebben slechts 2.500 euro gekregen. [naam 78] herkende het getoonde ontvangstbewijs (D1146). Zij heeft daarover verklaard dat toen zij dit bewijs tekende daarop een bedrag van 2.500 euro stond. De genoemde 22.500 euro hebben zij niet gekregen.183.
Kwitantie [naam getuige 4]
Het dossier bevat een kwitantie van 15 juli 2003, waarop het volgende staat vermeld:
“Ontvangen van [naam 79] voor bemiddeling van het woonhuis [adres 16] [plaats 1] 15.000 euro, zegge vijftienduizend euro”.
De kwitantie is ondertekend door [naam 80] , [adres 17] te [plaats 2] .184.
In de kasadministratie van [voornaam 1] [naam 4] staat een uitgave vermeld in de maand juli 2003 van 15.000 euro met omschrijving [adres 34] . In het dagboek Kas staat deze uitgave vermeld met datum 31 juli 2003 en met als tegenrekening 7100 Inkoop panden. Door deze boeking is de belastbare winst zoals vermeld in de aangiften verlaagd met een bedrag van 15.000 euro.185.
Getuige [naam 81] heeft met betrekking tot de kwitantie afkomstig uit de administratie van [voornaam 1] [naam 4] verklaard dat hij deze kwitantie niet kent. Hij heeft nooit bemiddelingskosten ontvangen van [naam 121] . [naam getuige 4] heeft aangegeven dat hij de woning aan de [straatnaam 1] te [plaats 1] ook niet kent. De handtekening onder de kwitantie betreft niet zijn handtekening en zijn naam is verkeerd geschreven. Het op de kwitantie vermelde adres [adres 18] te [plaats 2] is het adres van zijn vader. Mogelijk dat hij daar destijds ingeschreven stond.186.
Kwitantie [naam 16]
Het dossier bevat een handgeschreven verklaring van 1 oktober 2003, waarin staat weergegeven:
Hierbij verklaar ik [naam 82] , wonende [straatnaam 7] [plaats 2] , terug ontvangen te hebben, vermindering van aankoop woonhuis [straatnaam 7] , een bedrag van 14.000 euro, zegge veertienduizend euro, zoals reeds was afgesproken bij aankoop en voorlopig koopovereenkomst.
De verklaring is ondertekend door [naam 84] en [naam 85] .187.
In de kasadministratie van [voornaam 1] [naam 4] staat een uitgave vermeld in de maand oktober 2003 van 14.000 euro met omschrijving ‘Verg. schade [adres 19] ’. In het dagboek Kas staat deze uitgave vermeld met datum 31 oktober 2003 en met als tegenrekening 8191 ‘Opbrengst verkoop panden’ (een negatieve opbrengst). Door deze boeking is de belastbare winst zoals vermeld in de aangiften verlaagd met een bedrag van 14.000 euro.188.
Getuige [naam 83] heeft met betrekking tot de kwitantie verklaard dat hij dit stuk nog nooit heeft gezien. Hij heeft nooit het genoemde bedrag ontvangen van [voornaam 1] [naam 4] . Hier is ook nooit sprake van geweest. Ook het handschrift is hem niet bekend. Het viel [naam 16] op dat zijn voornaam op dit stuk verkeerd geschreven is.189.
Bij handschriftonderzoek betreffende een vergelijking tussen het handschrift in de handgeschreven verklaring (D-1130) en het handschrift van getuige [naam 16] is door het Nederlands Forensisch Instituut geconcludeerd dat, gelet op de geconstateerde verschillen, het zeer veel waarschijnlijker is dat de tekst van de overeenkomst door iemand anders is geschreven dan dat de tekst is geschreven door [naam 16] .190.
Kwitantie [naam 17]
Het dossier bevat een handgeschreven nota van 5 augustus 2005 voor [naam 4] / [naam 86] , inhoudende:
Hiermede verklaart de heer [naam 122] , [naam 17] , ontvangen te hebben van [naam 87] te [plaats 2] , als overname in het bovengenoemd pand, keukeninrichting, smeedwerk, marmerzuilen en tegels en tevens ontruimd en leeg te aanvaarden, zowel woning en loods, als vergoeding betaald [naam 121] 5.000 euro, zegge vijfduizend euro.
De nota is getekend voor ontvangst.191.
In de kasadministratie van [voornaam 1] [naam 4] staat een uitgave vermeld in de maand augustus 2005 van 5.000 euro met omschrijving ‘ [adres 21] ’. In het dagboek Kas staat deze uitgave vermeld met datum 31 augustus 2005 en met als tegenrekening 7100 Inkoop panden. Door deze boeking is de belastbare winst zoals vermeld in de aangiften verlaagd met een bedrag van 5.000 euro.192.
Getuige [naam 86] heeft met betrekking tot de betreffende nota verklaard dat hij nooit geld heeft ontvangen voor overname van goederen.193.Bij de rechter-commissaris heeft [naam 17] verklaard dat hij het briefje wel heeft gelezen, maar de handtekening niet heeft gezet. [voornaam 1] [naam 4] heeft hem wel gevraagd om dat briefje te ondertekenen maar dat heeft hij geweigerd.194.
Getuige [naam partner] , echtgenote van [naam 17] , heeft met betrekking tot de nota verklaard dat zij nooit een nota ondertekend hebben waarvoor zij geld zouden ontvangen. Zij hebben nooit geld ontvangen en er zijn ook nooit afspraken gemaakt aangaande de overname van goederen.195.
17.3.2
Kosten betreffende privépanden
In de administratie van [voornaam 1] [naam 4] zijn over de jaren 2003 tot en met 2007 17 facturen verantwoord van [naam bedrijf] dan wel [naam bedrijf] . Het betreft onder andere de volgende facturen:
- -
factuurnummer 31430 d.d. 31 oktober 2003 ten bedrage van 527, 71 euro exclusief Btw (627,97 euro inclusief Btw) betreffende het pand [adres 20] te [plaats 2] ;
- -
factuurnummer 31599 d.d. 28 november 2003 ten bedrage van 2.110,87 exclusief Btw (2.511,94 inclusief Btw) betreffende het pand aan de [adres 20] te [plaats 2] ;
- -
factuurnummer 70285 d.d. 7 maart 2007 ten bedrage van 13.109,24 exclusief Btw ( 15.6000 euro inclusief Btw) betreffende de panden aan de [adresgegevens 10] en de [adresgegevens 4] ;
- -
factuurnummer 70943 d.d. 10 augustus 2007 ten bedrag van 15.400 euro exclusief Btw (18.326 euro inclusief Btw) betreffende het pand aan het [adresgegevens 8] ;
- -
factuurnummer 71021 d.d. 28 augustus 2007 ten bedrag van 11.550 euro exclusief Btw (13.744,50 euro inclusief Btw) betreffende het pand aan het [adresgegevens 8] ;
- -
factuurnummer 71170 d.d. 21 september 2007 ten bedrag van 12.500 euro exclusief Btw (14.875 euro inclusief Btw) betreffende het pand aan het [adresgegevens 8] .
Genoemde facturen zijn per bank betaald en betreffen leveringen en montagewerkzaamheden aan de panden op naam van [voornaam 1] [naam 4] , de box 1 panden. De factuurbedragen zijn als kosten (rekening 4705 onderhoud panden) ten laste van de winst van de onderscheidenlijke jaren gebracht.196.
Facturen met betrekking tot [straat 2] 46 te [plaats 2] (dossier 418)
Het dossier bevat de volgende documenten:
- de factuur van [naam bedrijf] ., factuurnummer 31430 van 31 oktober 2003, ordernummer [Nummer] , ten bedrage van 527,71 exclusief btw (627,97 euro inclusief Btw), zijnde de eerste termijn van 20% van een aanneemsom van 2.638,59 exclusief btw. De factuur is gericht aan [naam 121] , [adres 2] te [plaats 2] en betreft het leveren en monteren van diverse kunststof gevelelementen voorzien van isoglas voor het pand [adres 20] te [plaats 2] ;197.
- de factuur van [naam bedrijf] ., factuurnummer 31599 van 28 november 2003, ordernummer [Nummer] , ten bedrage van 2.110,87 exclusief btw (2.511,94 euro inclusief btw), zijnde de tweede termijn van 80%. De factuur is gericht aan [naam 88] , [adres 2] te [plaats 2] en betreft het leveren en monteren van diverse kunststof gevelelementen voorzien van isoglas voor het pand [straat 2] te [plaats 2] .198.
- een getekende offerte van [naam bedrijf] . van 16 september 2003 met als opdrachtnummer [Nummer] en betreffende het project [straat 15] . De offerte is gericht aan [naam 88] , [adres 2] te [plaats 2] en heeft betrekking op een drietal elementen: twee kozijnen ad 1.215,26 euro en 1.206,13 euro en vervanging van een deurpaneel ad 217,20 euro exclusief Btw. De totaalprijs van de offerte bedraagt 2.638,59 exclusief btw (3.139,91 euro inclusief btw);199.
- een opnamestaat betreffende ordernummer [Nummer] betreffende een kozijn met als handgeschreven opmerking ‘plaatsen [straat 10] [plaats 2] ;200.
- de opleveringscontrolelijst VGK Keurmerk van 27 november 2003 betreffende ordernummer [Nummer] met betrekking tot twee kozijnen op het adres [straat 10] te [plaats 2] .201.
Het pand aan de [straat 10] te [plaats 2] is sinds 1997 eigendom van medeverdachte [naam echtgenote] .202.
In de administratie van [voornaam 1] [naam 4] staat een uitgave per bank vermeld op 9 december 2003 van 3.139,91 euro met omschrijving ‘ [naam 89] ’. De tegenrekening van deze boeking betreft de grootboek-rekening met nummer 4705 ‘onderhoud panden’. Door deze boeking is de belastbare winst zoals vermeld in de aangiften verlaagd met een bedrag van 3.139,91 euro.203.
Getuige [naam 90] heeft met betrekking tot de betreffende facturen verklaard dat de kozijnen zijn geplaatst op de [straat 10] en onderdeel uitmaken van een grotere opdracht. De opdracht betrof de [straat 15] . Er zijn maar twee kozijnen op de [straat 10] geplaatst.204.
Facturen met betrekking tot [adresgegevens 4] te [plaats 2] (dossier 568)
Het dossier bevat de volgende facturen:
- de factuur van [naam bedrijf] ., factuurnummer 70285 van 7 maart 2007, ordernummer 018278/018255, ten bedrage van 15.600 euro inclusief btw, zijnde de eerste termijn van 40%. De factuur is gericht aan [naam 121] , [adres 2] te [plaats 2] en betreft het leveren en monteren van diverse kunststof gevelelementen voor de panden [adresgegevens 10] en [adresgegevens 4] ;205.
- de factuur van [bedrijf 1] ., factuurnummer 70390 van 23 maart 2007, ordernummer 018255, ten bedrage van 23.399,99 euro inclusief btw, zijnde de tweede termijn van 60 %. De factuur is gericht aan [naam 121] , [adres 2] te [plaats 2] en betreft het leveren en monteren van diverse kunststof gevelelementen voor de panden [adresgegevens 10] .206.
In de kasadministratie van [voornaam 1] [naam 4] zijn twee uitgaven per bank vermeld: op 19 maart 2007 van 15.600 euro en een op 2 april 2007 van 23.399,99 beide met de omschrijving ‘ [naam bedrijf] ’.
De tegenrekening van deze beide boekingen is de grootboekrekening met nummer 4705 onderhoud panden. Door deze boekingen is de belastbare winst zoals vermeld in de aangiften, verlaagd met
een bedrag van € 38.999,99.207.
Voorts bevat het dossier met betrekking tot de [adresgegevens 4] te [plaats 2] de volgende documenten:
- een getekende offerte van [naam bedrijf] . van 26 februari 2007 met als opdrachtnummer 018278 en betreffende het project [adresgegevens 4] . De offerte is gericht aan [naam 91] , [adres 2] te [plaats 2] en betreft tien posities met een totaalprijs van de offerte van 15.730 euro exclusief btw (18.718,70 euro inclusief btw);208.
- een getekende offerte van [bedrijf 1] van 26 februari 2007 met als opdrachtnummer 018278 en betreffende het project [adresgegevens 4] . De offerte is gericht aan [naam 91] , [adres 2] te [plaats 2] en betreft dertien posities met een totaalprijs van 18.084,03 euro (21.520 euro inclusief btw);209.
- een opnamestaat betreffende ordernummer 018278 betreffende positie 12 met als handgeschreven opmerking ‘montage garagedeur pand [straatnaam 5] te [plaats 2] ;210.
- een opnamestaat betreffende ordernummer 018278 betreffende positie 13 met als handgeschreven opmerking ‘montage pand [straatnaam 8] te [plaats 2] .211.
Het pand aan de [straatnaam 5] te [plaats 2] is eigendom van [voornaam 2] [naam 4] en het pand aan de [straatnaam 8] te [plaats 2] is eigendom van [naam echtgenote] en [voornaam 5] [naam 4] .212.
Facturen met betrekking tot [adresgegevens 8] (dossier 581)
Het dossier bevat de volgende facturen:
- de factuur van [naam bedrijf] , factuurnummer 70943 van 10 augustus 2007, ordernummer 21383, ten bedrage van 18.326 euro inclusief btw (15.400 euro exclusief btw), zijnde de eerste termijn van 40%. De factuur is gericht aan [naam 91] , [adres 2] te [plaats 2] en betreft het leveren en monteren van diverse kunststof gevelelementen voor het pand [adres 22] ;213.
- de factuur van [naam bedrijf] , factuurnummer 71021 van 28 augustus 2007, ordernummer 21383, ten bedrage van 13.744,50 euro inclusief btw (11.550 euro exclusief btw), zijnde de tweede termijn van 30%. De factuur is gericht aan [naam 91] , [adres 2] te [plaats 2] en betreft het leveren en monteren van diverse kunststof gevelelementen voor het pand [straat 3] 16 Simpelveld;214.
- de factuur van [naam bedrijf] , factuurnummer 71170 van 5 oktober 2007, ordernummer 21383, ten bedrage van 14.875 euro inclusief btw (11.500 euro exclusief btw), zijnde de derde termijn van 30%. Met als meerprijs bergingsdeur in overleg met dhr. [naam 92] een bedrag van 950 euro. De factuur is gericht aan [naam 91] , [adres 2] te [plaats 2] en betreft het leveren en monteren van diverse kunststof gevelelementen voor het pand [adres 35] .215.
In de kasadministratie van [voornaam 1] [naam 4] zijn drie uitgaven per bank vermeld: op 27 augustus 2007 van 18.326 euro, op 10 september 2007 van 13.744 euro en een op 24 september 2007 van 14.874 euro, allen met de omschrijving ‘ [naam bedrijf] ’. De tegenrekening van deze drie boekingen is de grootboekrekening met nummer 4705 onderhoud panden. Door deze boekingen is de belastbare winst zoals vermeld in de aangiften, verlaagd met een bedrag van 46.945, 50 euro inculsief btw.216.
Voorts bevat het dossier met betrekking tot [adresgegevens 8] de volgende documenten:
- een niet voor akkoord getekende offerte van [bedrijf 1] van 25 juni 2007 met als opdrachtnummer 21383 en betreffende het project [adresgegevens 8] . De offerte is gericht aan [naam bedrijf] , [adres 2] te [plaats 2] en betreft 27 posities met een totaalprijs van de offerte van 45.815 euro inclusief btw (38.500 euro exclusief btw);217.
- vier opnamestaten betreffende ordernummer 21383 en 11055 voor het pand [adres 23] te [plaats 2] met betrekking tot de posities 17 tot en met 20;218.
- zeven opnamestaten betreffende ordernummer 21383 en 11055 voor het pand [adres 24] te [plaats 2] met betrekking tot de posities 21 tot en met 27;219.
- een opleveringscontrolelijst VGK-keurmerk opgemaakt en ondertekend te [plaats 2] op 21 augustus 2007 door de leverancier [bedrijf 1] en de opdrachtgever [naam 4] , met als ordernummer 11055 betreffende vier elementen voor het pand aan de [adres 23] te [plaats 2] ;220.
- een opleveringscontrolelijst VGK-keurmerk opgemaakt en ondertekend te [plaats 2] op 21 september 2007 door de leverancier [naam 93] en de opdrachtgever [naam 4] , met als ordernummer 21383 betreffende negen elementen voor het pand aan de [adres 25] te [plaats 2] .221.
Getuige [naam 94] verklaart hierover als volgt:222.
V: Op de nota's staat het adres vermeld. [adresgegevens 8] .
Op de aflever- en werkbonnen staan de adressen vermeld Pand [straat 3] 16: positie 1 t/m 16. Pand [adres 2] [plaats 2] : positie 17 t/m 20. Pand [straat 18] te [plaats 2] : positie 21 t/m 27. Op welke adressen hebben de daadwerkelijke montage en plaatsingswerkzaamheden plaatsgevonden?
A: Als ik kijk naar dossier 581 en de onderliggende stukken en het aantal posities die op een ander adres staan vermeld ben ik geneigd te zeggen dat deze posities op die andere 2 adressen geplaatst zijn.
Opmerking: Om hierin duidelijkheid te krijgen haalt de heer [naam 95] een drietal EAV-calculaties uit de (computer)administratie. Op deze EAV-calculaties zien we de berekening van de kostprijs en de commerciële kostprijs van posities. Uit deze EAV-calculaties blijkt dat de eerste calculatie betrekking heeft op positie 1 tot en met 16, de tweede calculatie betrekking heeft op positie 17 tot en met 20 en de derde calculatie betrekking heeft op positie 21 tot en met 27 plus positie 12A.
A: Na het zien van de EAV-calculaties denk ik dat de posities 17 tot en met 27 hoogst-waarschijnlijk ook op de adressen geplaatst zijn zoals vermeld in dossier 581. Om hierover meer informatie te verkrijgen zult u met onze commerciële manager moeten praten. Dat is de heer [naam 96] [naam 18] . De heer [naam 18] gaat bij de klant op locatie opmeten en het aantal en soort van de posities bepalen. Die geeft hij dan aan ons op kantoor door en wij op kantoor maken de offertes alsmede de facturen. Daarbij gaan wij op kantoor, bij het opmaken van de factuur, uit van de afleveradressen zoals deze door [naam 123] worden doorgegeven.
Getuige [naam 96] heeft over dossier 581 als volgt verklaard:
V: Wij tonen u bij deze het dossier 581. Dit dossier heeft betrekking op het leveren en monteren van diverse kunststof gevelelementen in het jaar 2007 op het adres [adresgegevens 8] . Met wie hebt u vanaf het begin contact gehad inzake dossier 581? Hoe is dat in zijn werk gegaan?
A: Ik heb met betrekking tot dit dossier alleen maar contact gehad met [voornaam 1] [naam 4] .
V: Op welke locaties bent u gaan opmeten?
A Ik ben op 3 adressen geweest om maten op te meten.
V: Zijn de plaatsingswerkzaamheden ook op deze locaties uitgevoerd?
A: Deze werkzaamheden zijn op 3 adressen uitgevoerd.223.
Uit door [naam 97] aangeleverde calculaties (D1271-1219) van de kostprijs per positie zijn per adres de volgende bedragen berekend:
Adres Elementen Kostprijs Percentage van totale kostprijs
[straat 3] 16 20 (positie 1 - 16) € 22.802,- 56,8
[adres 2] 4 (positie 17 -20) € 8.257,- 20,6
[straat 12] (positie 21 - 27) € 9.083,- 22,6
Vervolgens is op basis van de kostprijs per adres, berekend welk gedeelte van het factuurbedrag toe te rekenen is aan de onderscheidenlijke adressen, te weten:
Gelet op bovenstaande is het vermoeden gerezen dat van het totale factuur bedrag van 46.945,50 euro inclusief btw betrekking heeft op het adres:
- -
[adres 26] : 9.437 euro inclusief btw;
- -
[adres 27] : 11.484 euro inclusief btw.224.
Het pand aan de [adres 2] te [plaats 2] is de woning van verdachte en [naam echtgenote] en als zodanig geen handelspand van verdachte. Het pand [straat 19] staat op naam van [voornaam 3] [naam 4] .225.
17.4
Nadeel
In het zaaksproces-verbaal met betrekking tot de belastingfraude is het volgende gerelateerd met betrekking tot de fiscaal strafrechtelijke correcties:226.
Het vermoeden dat niet alle huurontvangsten betreffende de panden in eigendom van [voornaam 1] [naam 4] over de jaren 2003 tot en met 2007 in de administratie zijn verantwoord, gecombineerd met het vermoeden dat enerzijds kosten betreffende panden in eigendom van [voornaam 1] [naam 4] zijn gefingeerd, en anderzijds kosten betreffende panden in eigendom van zijn echtgenote en kinderen zijn verantwoord als kosten van zijn eigen panden geeft navolgende correcties op het belastbaar inkomen uit werk en woning (box 1) per jaar:
2003:
Meer huurinkomsten 5.235 euro
Minder kosten (box 1) 61.156 euro
Minder kosten (box 3 panden) 3.139 euro
Totaal meer winst 69.530 euro
2004:
Meer huurinkomsten 17.270 euro
Totaal meer winst 17.270 euro
2005:
Meer huurinkomsten 41.209 euro
Minder kosten (box 1) 5.000 euro
Totaal meer winst 46.209 euro
2006:
Meer huurinkomsten 34.342 euro
Totaal meer winst 34.342 euro
2003:
Meer huurinkomsten 21.054 euro
Minder kosten (box 1) 22.788 euro
Totaal meer winst 43.842 euro
Het vermoeden dat de saldi van bij de [Bank 2] aangehouden bankrekeningen niet zijn verantwoord in de aangiften Inkomstenbelasting ten name van [naam 4] geeft navolgende correcties op het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen (box 3) per jaar. Hierbij is het voordeel uit sparen en beleggen een forfaitair rendement, vastgesteld op 4% van het gemiddelde van de rendementsgrondslag aan het begin van een kalenderjaar en de rendementsgrondslag aan het einde van dat kalenderjaar.
2003
Meer bezittingen 01-01-2003 82.812 euro
Meer bezittingen 31-12-2003 84.870 euro
Hogere gemiddelde rendementsgrondslag 83.841 x 4%
Hoger voordeel uit sparen en beleggen 3.353 euro
2004
Meer bezittingen 01-01-2004 84.870 euro
Meer bezittingen 31-12-2004 85.035 euro
Hogere gemiddelde rendementsgrondslag 84.952 x 4%
Hoger voordeel uit sparen en beleggen 3.398 euro
2005
Meer bezittingen 01-01-2005 85.035 euro
Meer bezittingen 31-12-2005 85.009 euro
Hogere gemiddelde rendementsgrondslag 85.022 x 4%
Hoger voordeel uit sparen en beleggen 3.400 euro
2006
Meer bezittingen 01-01-2006 82.812 euro
Meer bezittingen 31-12-2006 86.910 euro
Hogere gemiddelde rendementsgrondslag 85.959 x 4%
Hoger voordeel uit sparen en beleggen 3.438 euro
2007
Meer bezittingen 01-01-2007 86.910 euro
Meer bezittingen 31-12-2007 88.353 euro
Hogere gemiddelde rendementsgrondslag 87.631 x 4%
Hoger voordeel uit sparen en beleggen 3.505 euro
Het dossier bevat voorts de volgende nadeelsberekening van de Belastingdienst met betrekking tot de meer verschuldigde Inkomensbelasting over de jaren 2003 tot en met 2007:227.
2003:
Aangegeven belastbare winst uit onderneming 32.691 euro
Aangegeven belastbare inkomsten uit eigen woning 4.165 euro
Aangegeven belastbaar inkomen uit werk en woning 28.526 euro
Verschuldigde belasting box 1 10.151 euro
Aangegeven voordeel uit sparen en beleggen 121.689 euro
Aangegeven belastbaar inkomen uit sparen en beleggen 121.689 euro
Verschuldigde belasting box 3 36.505 euro
Heffingskortingen 2.870 euro -
Totaal verschuldigde belasting 43.787 euro
Meer winst volgens proces-verbaal 69.530 euro
Minder zelfstandigen aftrek 1.807 euro
Aan te geven belastbaar inkomen uit werk en woning 99.863 euro
Verschuldigde belasting box 1 45. 140 euro
Aangegeven
Meer voordeel uit sparen en beleggen volgens proces-verbaal 3.353 euro
Aan te geven belastbaar inkomen uit sparen en beleggen 125.042 euro
Verschuldigde belasting box 3 37.512 euro
Heffingskortingen 2.870 euro –
Totaal verschuldigde belasting 79.782 euro
Meer verschuldigde belasting 2003 35.999 euro
2004:
Aangegeven belastbare winst uit onderneming 89.205 euro
Aangegeven belastbare inkomsten uit eigen woning 4.674 euro
Uitgaven voor inkomensvoorziening 721 euro
Aangegeven belastbaar inkomen uit werk en woning 94.600 euro
Verschuldigde belasting box 1 0,00 euro
Aangegeven voordeel uit sparen en beleggen 6.777 euro
Persoonsgebonden aftrek 1.823 euro
Aangegeven belastbaar inkomen uit sparen en beleggen 4.954 euro
Verschuldigde belasting box 3 1.486 euro
Heffingskortingen 1.941 euro -
Totaal verschuldigde belasting (teruggave) - 455 euro
Meer winst volgens proces-verbaal 17.270 euro
Aan te geven belastbaar inkomen uit werk en woning - 77.330 euro
Verschuldigde belasting box 1 0,00 euro
Correctie carryback verrekening 2001 5.905 euro
Meer voordeel uit sparen en beleggen volgens proces-verbaal 3.398 euro
Aan te geven belastbaar inkomen uit sparen en beleggen 8.352 euro
Verschuldigde belasting box 3 2.505 euro
Heffingskortingen 1.941 euro –
Totaal verschuldigde belasting 6.469 euro
Meer verschuldigde belasting 2004 6.924 euro
2005:
Aangegeven belastbare winst uit onderneming 11.040 euro
Aangegeven belastbare inkomsten uit eigen woning 4.604 euro
Aangegeven belastbaar inkomen uit werk en woning 15.644 euro
Verschuldigde belasting box 1 0,00 euro
Aangegeven voordeel uit sparen en beleggen 158.597 euro
Aangegeven belastbaar inkomen uit sparen en beleggen 158.597 euro
Verschuldigde belasting box 3 47.579 euro
Heffingskortingen 2.006 euro -
Totaal verschuldigde belasting 45.573 euro
Meer winst volgens proces-verbaal 46.209 euro
Minder zelfstandigen aftrek 1.961 euro
Aan te geven belastbaar inkomen uit werk en woning 32.526 euro
Verschuldigde belasting box 1 12.369 euro
Correctie carryback verrekening 2002 8.134 euro
Meer voordeel uit sparen en beleggen volgens proces-verbaal 3.400 euro
Aan te geven belastbaar inkomen uit sparen en beleggen 161.997 euro
Verschuldigde belasting box 3 48.599 euro
Heffingskortingen 3.293 euro –
Totaal verschuldigde belasting 65.809 euro
Meer verschuldigde belasting 2005 35.999 euro
2006:
Aangegeven belastbare winst uit onderneming 8.143 euro
Aangegeven belastbare inkomsten uit eigen woning 6.118 euro
Aangegeven belastbaar inkomen uit werk en woning 2.025 euro
Correctie privégebruik 3.400 euro
Gecorrigeerd belastbaar inkomen uit werk en woning 5.425 euro
Verschuldigde belasting box 1 1.852 euro
Aangegeven voordeel uit sparen en beleggen 203.945 euro
Aangegeven belastbaar inkomen uit sparen en beleggen 203.945 euro
Verschuldigde belasting box 3 61.183 euro
Heffingskortingen 3.347 euro-
Totaal verschuldigde belasting 59.688 euro
Meer winst volgens proces-verbaal 34.342 euro
Minder zelfstandigen aftrek 1.4225 euro
Aan te geven belastbaar inkomen uit werk en woning 41.192 euro
Verschuldigde belasting box 1 15.866 euro
Meer voordeel uit sparen en beleggen volgens proces-verbaal 3.438 euro
Aan te geven belastbaar inkomen uit sparen en beleggen 207.383 euro
Verschuldigde belasting box 3 62.214 euro
Heffingskortingen 3.347 euro –
Totaal verschuldigde belasting 74.753 euro
Meer verschuldigde belasting 2006 15.065 euro
2007:
Aangegeven belastbare winst uit onderneming 53.463 euro
Aangegeven belastbare inkomsten uit eigen woning 8.084 euro
Aangegeven belastbaar inkomen uit werk en woning 45.379 euro
Verschuldigde belasting box 1 17.528 euro
Aangegeven voordeel uit sparen en beleggen 225.542 euro
Aangegeven belastbaar inkomen uit sparen en beleggen 225.542 euro
Verschuldigde belasting box 3 67.662 euro
Heffingskortingen 3.435 euro -
Totaal verschuldigde belasting 81.755 euro
Meer winst volgens proces-verbaal 43.842 euro
Meer mkb vrijstelling 4.384 euro
Aan te geven belastbaar inkomen uit werk en woning 84.837 euro
Verschuldigde belasting box 1 37.227 euro
Meer voordeel uit sparen en beleggen volgens proces-verbaal 3.505 euro
Aan te geven belastbaar inkomen uit sparen en beleggen 229.047 euro
Verschuldigde belasting box 3 68.714 euro
Heffingskortingen 3.435 euro –
Totaal verschuldigde belasting 102.556 euro
Meer verschuldigde belasting 2007 20.801 euro
Totaal meer verschuldigde belasting 2003 tot en met 2007 99.021 euro
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 09‑03‑2020
Proces-verbaal van bevindingen d.d. 4 november 2011 (AH-613), pagina 402724/d15942.
Proces-verbaal van aangifte d.d. 20 april 2006 (A-21), pagina 50071-50073/d6889-6891.
Proces-verbaal van verhoor aangever d.d. 10 mei 2011 (A-22), pagina 50086-50089/d6904-6907.
Factuur D-1339, pagina 50057/d6875.
Proces-verbaal van aangifte d.d. 8 maart 2006, pagina 50060-50062/d6878-6880.
Proces-verbaal van bevindingen d.d. 27 maart 2006, pagina 50068/d6886.
Proces-verbaal van verhoor aangever, pagina 50069/d6887.
Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 12 mei 2008, pagina 50078-50079/d6896-6897.
Rapport van de Belastingdienst Limburg d.d. 16 augustus 2011 (R-88), pagina 50136/d6954.
Notariële akte executieveiling D2-1, pagina 700319/d19728.
Akte van levering D2-1-1, pagina 700327/d19736.
Rekeningafschrift (d-2-17), pagina 700446/d19856.
D-2-4-3, pagina 700401/d19811.
Proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 26 april 2010 (G28-1), pagina 300096/d12336
D-676, pagina 704361/d24127.
D-675, pagina 704361/d24125.
D-677, pagina 704361/d24129.
Pagina 40107/d6361.
Proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 19 augustus 2010 (G34-01), pagina 300127/d12367.
Proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 19 mei 2010 (G33-01), pagina 300
Geschrift, bevattende een vertaling van het getuigenverhoor van de Zweedse recherche d.d. 20 mei 2010 (G32-01), pagina 300117/d12357.
Proces-verbaal van verhoor d.d. 21 mei 2010, pagina 200384-200392/d11676-11684.
Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 1 juli 2011 (V01-04A), pagina 200028-200033/d11319-11324.
Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 4 juli 2011 (V01-04B), pagina 200035-200045/d11326-11336.
Proces-verbaal van bevindingen d.d. 28 juni 2010(AH-193), pagina 401103-401119/d14315-d14331.
D-665, pagina 704361/d24115.
D-666, pagina 704361/d24116.
D667, pagina 704361/d24117.
D-668, pagina 704361/d24118.
D-670, pagina 704361/d24120.
D-671, pagina 704361/d24121.
Advertentie D-500-7, pagina 703317/d22774.
Koopovereenkomst D-500-1, pagina 703296/d22753.
Leveringsakte D-500-2, pagina 703303-703310/d22760-22767.
Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 21 april 2010 (V31-1), pagina 200507-200509/d11799-11801.
Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 1 maart 2011 (V31-04), pagina -200517200518/d11809-11810.
Proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 21 april 2010 (G31-01), pagina 300111300112-/d12351-12352.
Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 21 april 2010 (V33-01), pagina 200535-200538/d11827-11830.
Koopovereenkomst D-1010, pagina 707829/d27675.
Koopovereenkomst D-55, pagina 701067/d20510.
Leveringsakte D-825, pagina 705851-705859/d25691-25699.
Proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 25 maart 2010 (G23-01), pagina 300083-300085/d12323-12325.
Proces-verbaal van comparitie na antwoord d.d. 6 april 2010 (D-763), pagina 704704-704706/d24538-24540.
Proces-verbaal van aangifte d.d. 7 november 2008 (A-16), pagina 820068-820073 /d31681-31686.
Proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 22 september 2009 (G-20-1), pagina 300071-300072/d12311-12312.
Proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 6 oktober 2009 (G-21-1), pagina 300073-300077/d12313-12317.
Proces-verbaal van bevindingen d.d. 24 januari 2012 (AH-449), pagina 22938/d3676.
Verslag van het psychologisch onderzoek van Stichting MEE d.d. 24 maart 2010, pagina 704719-704722/d24553-24556.
Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 30 juni 2011 (V01-16), pagina 200077-200082/d11368-11373.
Koopovereenkomst D15-02, pagina 700585-700598/d20028-20041.
Leveringsakte D15-05, pagina 700606-700611/d2004920054.
Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 29 april 2010 (V38-3), pagina 200671-200674/d11964-11967.
Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 28 april 2010 (V38-2), pagina 200666-200670/d11959-.11963.
Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 16 september 2010 (V38-4), pagina 200675-200678/d11968-200678.
Proces-verbaal van bevindingen d.d. 19 juli 2010 (AH-362), pagina 401745-401747/d14691-14963.
Proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 14 september 2010 (G26-1), pagina 300091-300092/d12331-12232.
Proces-verbaal van bevindingen d.d. 28 oktober 2009 (AH-009), pagina 400134-400138/d13341-13345, in combinatie met D-20-1 tot en met D-20-24, pagina 700971-701010/d204414-20453.
Document D-1363, pagina 711229-711236/d31086-31093.
Document D-1133, pagina 709282-709289/d29134-29141.
Document D-1134, pagina 709220-709298/d29142-29150.
Document D-1135, pagina 709290-709306/d29151-29158.
Document D-1136, pagina 709307-709312/d29159-29164.
Ambtsedige verklaring d.d. 10 januari 2012 (D-1361), pagina 711196/d31053.
Ambtsedige verklaring d.d. 9 december 2001 (D-1362), pagina 711197-/d31054.
Proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 19 januari 2012 (G270-2), pagina 31948-31953/d6248-6253.
Proces-verbaal bevindingen d.d. 2 december 2009 (AH-013), pagina 400163/d13370.
Faxbericht van de [Bank 2] d.d. 7 augustus 2009 (D-449), pagina 703003-03004/d22459-22460.
Rapport Belastingdienst d.d. 18 november 2009 (R-001), pagina 500001-500002/d16061-16062.
Rapport Belastingdienst d.d. 18 november 2009 (R-001), pagina 500001-500002/d16061-16062.
Rapport Belastingdienst d.d. 18 november 2009 (R-005), pagina 500009/d16069.
Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 28 juni 2011 (V01-01), pagina 100272-1002277/d7268-7273.
Rapport Belastingdienst Limburg d.d. 4 november 2010 (R-68), pagina 500533-500544/d16596-16607.
D-1117-6, pagina 709062/d28913.
Proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 15 december 2010 (G-289), pagina 300949-300951/d13191-13193.
D-1252, bladzijde 57 van 69 pagina 710490/d30345.
Proces-verbaal van bevindingen d.d. 24 januari 2012 (AH-550), pagina 30043-30047/d4409-4413.
D-1118-4, pagina 709067/d28918.
D-1118-7, pagina 709070/d28921.
Proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 22 september 2010 (G10), pagina 300031-300034/d12271-12274.
Proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 21 september 2010 (G54), pagina 300196-300202/d12436-12442.
Huurovereenkomst (D-1260), pagina 710647/d3.
D-1248, bladzijde 53 van 55, pagina 710403/d30258.
Proces-verbaal van bevindingen d.d. 24 januari 2012 (AH-551), pagina 30050-30055/d4416-4421.
D-1119-4, pagina 709080/d28931.
Proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 8 november 2010(G116), pagina 300431-300434/d12672-12675.
Huurovereenkomst d.d. 10 juli 2007 (D-201), pagina 701590-701591/d21034-21035.
D-1256, bladzijde 72 van 73, pagina 710607/d30462.
Proces-verbaal van bevindingen d.d. 24 januari 2012 (AH-552), pagina 30058-30062/d4424-4428.
D-1120-7, pagina 709095/d28946.
Proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 22 november 2010 (G135), pagina 300500-300503/d12741-12744.
Proces-verbaal van verhoor getuigen, opgemaakt door mr. M.M. Beije, rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank, d.d. 25 oktober 2012, door de rechter-commissaris en de griffier ondertekend.
Proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 17 november 2010 (G128), pagina 300479-300481/d12720-12722.
D-1265, bladzijde 44, pagina 710722/d30578.
Proces-verbaal van bevindingen d.d. 24 januari 2012 (AH-553), pagina 30065-30099/d4431-4465.
D-1281, pagina 710832/d30688.
Proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 17 november 2010 (G128), pagina 300479-300481/d12720-12722.
D-1120-17, pagina 709105/d28957.
D-1120-24, pagina 709112/d28964.
D-1120-29, pagina 709117/d28969.
D-1120-30, pagina 709118/d28970.
Proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 6 december 2010 (G182-2), pagina 300662-300665/d12904-12907.
Proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 24 november 2010 (G182-2), pagina 300585-300587/d12826-12828.
Huurovereenkomst (D-1032), pagina 707972-707976/d27818-27822.
Proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 29 november 2010 (G164), pagina 300603-300605/d12844-12846.
Huurovereenkomst (D-1037), pagina 707987-707988/d27833-27834.
Proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 6 december 2010 (G180), pagina 300651-300653/d12893-12895.
D-1266, bladzijde 45, pagina 710773/d30629.
Proces-verbaal van bevindingen d.d. 24 januari 2012 (AH-553), pagina 30065-30099/d4431-4465.
D-1248, bladzijde 51 en 52 van 55, pagina 710401 en 710402/d30256 en 30257.
Proces-verbaal van bevindingen d.d. 24 januari 2012 (AH-553), pagina 30065-30099/d4431-4465.
D-1120-40, pagina 709128/d28980.
Proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 24 november 2010 (G151), pagina 300558-300560/d12799-12801.
Proces-verbaal van verhoor getuigen, opgemaakt door mr. M.M. Beije, rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank, d.d. 25 oktober 2012, door de rechter-commissaris en de griffier ondertekend.
Proces-verbaal van bevindingen d.d. 24 januari 2012 (AH-553), pagina 30065-30099/d4431-4465.
D-1120-43, pagina 709131/d28983.
Proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 22 november 2010 (G136), pagina 300504-300507/d12745-12748.
Proces-verbaal van verhoor getuigen, opgemaakt door mr. M.M. Beije, rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank, d.d. 25 oktober 2012, door de rechter-commissaris en de griffier ondertekend.
D-11256, bladzijde 69 en 70 van 73, pagina 710604 en 710605/d30459 en 30460.
Proces-verbaal van bevindingen d.d. 24 januari 2012 (AH-554), pagina 30107-30134/d4473-44500.
D-1121-29, pagina 709166/d29018.
Proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 15 december 2010 (G197), pagina 300711-300714/d12953-12956.
Huurovereenkomst (D-1058), pagina 708058-708059/d27905-27906
D-1265, bladzijde 43, 710721/d30577.
Proces-verbaal van bevindingen d.d. 24 januari 2012 (AH-551), pagina 30050-30055/d4416-4421.
D-1266, bladzijde 42 en 43, pagina 710770 en 710771/d30626 en 30627.
Proces-verbaal van bevindingen d.d. 24 januari 2012 (AH-551), pagina 30050-30055/d4416-4421.
D-1121-11 pagina 709147/d28999 en D-1121-12, pagina 709148/d29000.
Proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 3 december 2010 (G176-01), pagina 300635-300638/d12876-12879.
Huurovereenkomst (D-1047), pagina 708014-708015/d27860-27861.
D-1266, bladzijde 42 en 43, pagina 710770 en 710771/d30626 en 30627.
Proces-verbaal van bevindingen d.d. 24 januari 2012 (AH-551), pagina 30050-30055/d4416-4421.
D-1266, bladzijde 42 en 43, pagina 710770 en 710771/d30626 en 30627.
D-1248, bladzijde 49 en 50 van 55, pagina 710399 en710400/d3025 en 30255.
Proces-verbaal van bevindingen d.d. 24 januari 2012 (AH-551), pagina 30050-30055/d4416-4421.
D-1121-39 pagina 709176/d29028.
Proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 9 december 2010 (G189-01), pagina 300686-300689/d12928-12931.
Proces-verbaal van verhoor getuigen, opgemaakt door mr. M.M. Beije, rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank, d.d. 23 oktober 2012, door de rechter-commissaris en de griffier ondertekend.
Huurovereenkomst (D-1050), pagina 708017-708018/d27863-27864.
Proces-verbaal van bevindingen d.d. 24 januari 2012 (AH-551), pagina 30050-30055/d4416-4421.
Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 7 december 2006 (D-1287-1), pagina 710941-/d30797
Proces-verbaal van bevindingen d.d. 24 januari 2012 (AH-551), pagina 30050-30055/d4416-4421.
D-1252, bladzijde 50 van 69, pagina 710483/d30338.
Proces-verbaal van bevindingen d.d. 24 januari 2012 (AH-551), pagina 30050-30055/d4416-4421.
D-1122-2, pagina 709203/d29055.
Proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 2 november 2010 (G105), pagina 300386-300389/d12627-12630.
Proces-verbaal van bevindingen d.d. 24 januari 2012 (AH-555), pagina 30142-300146/d4508-4412.
Proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 1 november 2007 (D-1264-2), pagina 710671-710672/d30527-30528.
Verhoor van de Belgische politie d.d. 20 december 2007 (D-1264-5), pagina 710678-710679/d30524-30525.
Huurovereenkomst d.d. 28 september 2006 (D-1264-1), pagina 710669-7106701/d21034-21035.
Proces-verbaal van bevindingen d.d. 24 januari 2012 (AH-556), pagina 30149-300155/d30525-4421.
Proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 23 november 2010 (G139), pagina 300517-300519/d12758-12760
D-1124-5 pagina 709231/d29083.
Proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 27 juli 2011 (G273), pagina 300918-300921/d13160-13163.
Proces-verbaal van verhoor getuigen, opgemaakt door mr. M.M. Beije, rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank, d.d. 24 oktober 2012, door de rechter-commissaris en de griffier ondertekend.
Huurovereenkomst (D-1047), pagina 708014-708015/d27860-27861.
D-1266, bladzijde 43, pagina 710771/d30627.
D-1248, bladzijde 49 van 55, pagina 710399/d30254.
D-1252, bladzijde 63 van 69, pagina 710496/d30351.
D-1256, bladzijde 68 van 73, pagina 710603/d30458.
Proces-verbaal van bevindingen d.d. 24 januari 2012 (AH-557), pagina 30158-30170/d4524-4536.
D-1125-3 pagina 709238/d29090.
Proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 25 november 2010 (G141), pagina 300524-300527/d12765-12768.
D-1252, bladzijde 61 van 69, pagina 710494/d30359.
Proces-verbaal van bevindingen d.d. 24 januari 2012 (AH-558), pagina 30173-30177/d4539-4543.
Proces-verbaal van bevindingen d.d. 24 januari 2012 (AH-558), pagina 30173-30177/d4539-4543.
Proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 28 augustus 2009 (G11-1), pagina 300035-300527/d12275-12278.
D-1248, bladzijde 53 van 55, pagina 710403/d30258.
Proces-verbaal van bevindingen d.d. 24 januari 2012 (AH-559), pagina 30180-30187 /d4546-4553.
Proces-verbaal van bevindingen d.d. 31 augustus 2010 (AH-182), pagina 401016401028-/d14227-14239.
Zaaksproces-verbaal 3 subzaaksproces-verbaal 2, d.d. 24 januari 2012, pagina 31182/d5477.
D-1131, pagina 709279/d29131
Zaaksproces-verbaal 3 subzaaksproces-verbaal 2, d.d. 24 januari 2012, pagina 31184/d5481.
D-1220, pagina 709687/d29540.
Proces-verbaal van verhoor getuige 4 mei 2011 (G-251), pagina 300872-300873/d13114-13115.
Proces-verbaal van verhoor getuige 4 mei 2011 (G-252), pagina 300874-300875/d13116-13117.
D-1146, pagina 709332/d29184.
Zaaksproces-verbaal 3 subzaaksproces-verbaal 2, d.d. 24 januari 2012, pagina 31185/d5482.
Proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 13 mei 2011 (G272-1), pagina 300913-300915/d13155-13157.
Proces-verbaal van verhoor getuigen, opgemaakt door mr. M.M. Beije, rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank, d.d. 30 november 2012, door de rechter-commissaris en de griffier ondertekend.
D1-1-, pagina 700001/d19411.
Zaaksproces-verbaal 3 subzaaksproces-verbaal 2, d.d. 24 januari 2012, pagina 31186/d5483.
Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 3 maart 2011 (V27-3), pagina 200468-200469/d11760-11761.
D-1130, pagina 709278/d29130.
Zaaksproces-verbaal 3 subzaaksproces-verbaal 2, d.d. 24 januari 2012, pagina 31187/d5484.
Proces-verbaal van verhoor getuige (G-238) d.d. 7 april 2011, pagina 300840-300841/d13082-13083.
Aanvullend Deskundigenrapport van het Nederlands Forensisch Instituut te Den Haag, nr. 2012.10.26.150, d.d. 12 december 2012, door drs. [naam 130] , die verklaart dit rapport naar waarheid, volledig en naar beste inzicht te hebben opgesteld als NFI-deskundige handschriftonderzoek.
D-1128, pagina 709276/d29128.
Zaaksproces-verbaal 3 subzaaksproces-verbaal 2, d.d. 24 januari 2012, pagina 31188/d5485.
Proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 18 april 2011(G-246), pagina 300857-300858/d13099-13100.
Proces-verbaal van verhoor getuigen, opgemaakt door mr. M.M. Beije, rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank, d.d. 11 oktober 2012, door de rechter-commissaris en de griffier ondertekend.
Proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 11 april 2011 (G-239), pagina 300842-300844/d13084-13086.
Zaaksproces-verbaal 3 subzaaksproces-verbaal 2, d.d. 24 januari 2012, pagina 31089-311910/d5486-5487.
D-1137, pagina 709317/d29169.
D-1138, pagina 709318/d29170.
D-1165, pagina 709474-709479/d29327-29332.
D-1166, pagina 709480/d29333.
D-1169, pagina 709486/d29339.
Zaaksproces-verbaal 3 subzaaksproces-verbaal 2, d.d. 24 januari 2012, pagina 31191/d5488.
Zaaksproces-verbaal 3 subzaaksproces-verbaal 2, d.d. 24 januari 2012, pagina 31192/d5489.
Proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 23 februari 2011 (G-213, pagina 300768/d13010.
D-1163, pagina 709472/d29324.
D-1164, pagina 709473/d29325.
Zaaksproces-verbaal 3 subzaaksproces-verbaal 2, d.d. 24 januari 2012, pagina 31193-31194/d5490-5491.
D-1170, pagina 709488-709497/d29341-29350.
D-1171, pagina 709498-709508/d29351-29361.
D-1175, pagina 709577/d29430.
D-1176, pagina 709579/d29432.
Zaaksproces-verbaal 3 subzaaksproces-verbaal 2, d.d. 24 januari 2012, pagina 311993/d5490.
D-1139, pagina 709319/d29171.
D-1140, pagina 709320/d29172.
D-1141, pagina 709321/d29173.
Zaaksproces-verbaal 3 subzaaksproces-verbaal 2, d.d. 24 januari 2012, pagina 31196-31197/d5490-5491.
D-1179, pagina 709583-709604/d29436-29457.
D-1200 tot en met D1203, pagina 709645-709653/d29498-29505.
D-1204 tot en met D-1210, pagina 709653-709666/d29506-29519.
D-1214, pagina 709673/d29526.
D-1216, pagina 709675/d29528.
Proces-verbaal verhoor getuige d.d. 23 februari 2011, pagina 300767/d13009.
Proces-verbaal verhoor verdachte [naam 98] d.d. 23 maart 2011, pagina 200889-200892/d12182-12185.
Zaaksproces-verbaal 3 subzaaksproces-verbaal 2, d.d. 24 januari 2012, pagina 311997/d5496.
Zaaksproces-verbaal 3 subzaaksproces-verbaal 2, d.d. 24 januari 2012, pagina 311996/d5493
Zaaksproces-verbaal 3 d.d. 24 januari 2012, pagina 30015-30016/d4381-4382.
Nadeelsberekening van de Belastingdienst Limburg d.d. 10 januari 2012 (D-1360), pagina 711193-711194/d31050-31052
Uitspraak 11‑10‑2013
Inhoudsindicatie
De rechtbank verklaart het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in omvangrijke vastgoedfraudezaak 'Landlord'.
Partij(en)
RECHTBANK Limburg
Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer : 03/703007-09
Datum uitspraak : 11 oktober 2013
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Limburg, meervoudige kamer voor strafzaken,
in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats en datum],
wonende te [adres verdachte].
Raadsman is mr. J-H.L.C.M. Kuijpers, advocaat te Amsterdam.
1. Het onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen
van 5 april 2012, 7, 10, 14, 17, 18 en 21 december 2012, 17 en 25 januari 2013, 18 maart 2013, 24 juni 2013 en 16 september 2013.
De rechtbank heeft steeds gehoord: de officier van justitie en de verdachte, bijgestaan door zijn raadsman.
2. De tenlastelegging
De (gewijzigde) tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
3. De voorvragen
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
De verdediging heeft primair aangevoerd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging van de verdachte. In de kern ziet dit verweer op alle perikelen die zich hebben afgespeeld rondom de verklaringen van getuige [getuige].
De rechtbank zal hierna de volgende onderwerpen bespreken:
(1) Wat is er gebeurd rondom de verklaringen van [getuige]? De feitelijke gang van zaken.
(2) Achtergrond van het verweer. Het belang van het aan het dossier toevoegen van de
verklaringen van [getuige].
(3) De pogingen van de rechtbank om kennis te nemen van de inhoud van de
verklaringen van [getuige].
(3.1) De verklaringen toevoegen aan het dossier
(3.2) De procedure bij de rechter-commissaris
(3.3) Het horen van getuigen
(4) Zijn de getuigenverhoren voldoende compensatie gebleken voor het niet aan het
dossiertoevoegen van de verklaringen van [getuige]?
(5) Is er sprake van een schending van artikel 6 EVRM?
(6) Waar moet dit toe leiden?
(6.1) Jurisprudentie
(6.2) Bespreking van de onrechtmatigheden
(6.2.1) De onjuiste en/of onvolledige informatieverschaffing van de zijde van het
openbaar ministerie
a) Aard en ernst van de onrechtmatigheid?
b) Wiens belang wordt door de onrechtmatigheid geschaad?
c) Heeft het openbaar ministerie doelbewust of met grove veronachtzaming van de
belangen van de verdachte gehandeld?
d) Is de onrechtmatigheid herstelbaar?
(6.2.2) Het contact op 4 september 2013 tussen de rechercheofficier van justitie en de
getuige [verbalisant 1].
a) Aard en ernst van de onrechtmatigheid?
b) Wiens belang wordt door de onrechtmatigheid geschaad?
c) Heeft het openbaar ministerie doelbewust of met grove veronachtzaming van de
belangen van de verdachte gehandeld?
d) Is de onrechtmatigheid herstelbaar?
(6.2.3) Het niet voldoen aan bevelen van de rechtbank door het openbaar ministerie.
a) Aard en ernst van de onrechtmatigheid?
b) Wiens belang wordt door de onrechtmatigheid geschaad?
c) Heeft het openbaar ministerie doelbewust of met grove veronachtzaming van de
belangen van de verdachte gehandeld?
d) Is de onrechtmatigheid herstelbaar?
(7) Eindconclusie
1. Wat is er gebeurd rondom de verklaringen van [getuige]? De feitelijke gang van zaken.
De regiezitting van 5 april 2012
Voorafgaand aan de regiezitting van 5 april 2012 heeft mr. Hiddema, namens verdachte [verdachte], verzocht om de zogenoemde ‘kluisverklaringen’ van [getuige] aan het dossier te laten toevoegen, omdat hierin evident over [verdachte] zou zijn verklaard.
De officier van justitie heeft tijdens de zitting het primaire standpunt ingenomen dat de ‘kluisverklaringen’ niet behoeven te worden toegevoegd aan het dossier, nu zij geen enkele rol hebben gespeeld hebben in het onderzoek tegen [verdachte] en dus ook geen processtuk zijn.
De officier van justitie heeft ter zitting van 5 april 2012 een schriftelijk standpunt overgelegd. Dat luidt in dit verband als volgt:
“[getuige] heeft zich tijdens het strafrechtelijk onderzoek bij mij als zaaksovj gemeld als getuige die bereid was in ruil voor bescherming verklaringen af te leggen. Hij gaf daarbij aan ook over [verdachte] het een en ander kwijt te kunnen. Op 8 juli 2009 moest hij wel eerst een tipje van de sluier oplichten. Die verklaring heeft [getuige] afgelegd tegenover twee opsporingsambtenaren. (…) [getuige] noemt daarbij namen van diverse personen en wat zij op hun geweten zouden hebben. Over de zaken die wij in onderzoek hadden vertelde [getuige] echter niets. (cursief van de rechtbank) Zijn verklaring zou daarom voor het onderzoek Landlord geen waarde hebben, zoveel werd toen al duidelijk. Met de inhoud van deze verklaring is daarom tijdens het onderzoek Landlord niets gedaan. Hetgeen hij echter over anderen vertelde, heeft gemaakt dat hij zijn kluisverklaringen heeft mogen afleggen. Hij heeft dat gedaan tegenover opsporingsambtenaren die niet onderdeel uitmaakten van het team Landlord en ook niet anderszins daarbij betrokken waren (cursief van de rechtbank). (…)
[getuige] is in het onderzoek Landlord dus niet als getuige gehoord, laat staan een getuige met wie een deal is gesloten in ruil voor zijn verklaringen of een getuige die is opgenomen in het getuigenbeschermingsprogramma. Hij heeft zich gemeld naar aanleiding van de berichtgeving in de media over het onderzoek tegen [verdachte]. Wat uiteindelijk in de kluisverklaringen is opgenomen, is binnen het onderzoek Landlord niet bekend. Alleen de tactische verklaring van 8 juli 2009 is bekend bij de zaaksofficier en de twee verbalisanten die deze verklaring opnamen. Maar ook daarin staat niets dat in dit onderzoek van belang is geweest, laat staan is gebruikt voor de opsporing of sturing van het onderzoek. (cursief van de rechtbank) (…)
Nu de kluisverklaringen niet ten grondslag hebben gelegen aan de verdenking tegen de verdachten, niet zijn gebruikt om het onderzoek te sturen en - behoudens de aangetroffen optieovereenkomst - ook niets dat direct of indirect van [getuige] afkomstig is in het kader van het onderzoek Landlord aan het licht is gekomen, is duidelijk dat voor de beantwoording van de vragen als bedoeld in artikel 348 tot en met 350 Sv zijn kluisverklaringen niet relevant kunnen zijn.”
De officier van justitie heeft voorts naar voren gebracht zelf de inhoud van de ‘kluisverklaringen’ niet te kennen. Dat hierin over [verdachte] is verklaard, is volgens de officier van justitie enkel het beeld dat in de media wordt geschetst.
De rechtbank heeft het verzoek van de raadsman om de zogenoemde ‘kluisverklaringen’, afgelegd door [getuige], aan het dossier toe te voegen afgewezen. De rechtbank zag namelijk geen reden om te twijfelen aan de juistheid van het zogenaamde overzichtsproces-verbaal in de zaak Landlord d.d. 30 januari 2012 (p. 55) waarin is gerelateerd dat de door getuige [getuige] afgelegde verklaringen (inclusief zijn eerste verklaring van 8 juli 2009) niet aan het onderzoeksteam ter beschikking zijn gesteld, dat het onderzoeksteam (dus) ook niet op de hoogte is van hetgeen deze getuige heeft verklaard en dat deze verklaringen dan ook geen invloed hebben gehad op het verloop van het strafrechtelijk onderzoek tegen de verdachte(n) [verdachte]. Op de zitting van 5 april 2012 heeft officier van justitie B. [verdachte] deze mededelingen nogmaals bevestigd.
De zitting van 14 december 2012
De officier van justitie heeft aangegeven dat hij de tactische verklaring van 8 juli 2009 kent en dat hetzelfde geldt voor de opsporingsambtenaren die [getuige] op 8 juli 2009 hebben gehoord. Nadat de rechtbank aan de officier van justitie heeft gevraagd wie die opsporingsambtenaren waren, heeft de officier van justitie geantwoord dat dit de verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] waren. De kluisverklaringen zijn, aldus de officier van justitie op deze zitting, opgemaakt door opsporingsambtenaren buiten het onderzoeksteam. (cursief van de rechtbank)
Mr. Hiddema heeft de rechtbank verzocht de verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] als getuige te horen. Dat verzoek heeft de rechtbank toegewezen. Daartoe heeft zij onder meer het volgende overwogen:
“Bij haar eerdere beslissing naar aanleiding van de regiezitting d.d. 5 april 2012 is de rechtbank er van uitgegaan dat de inhoud van de tactische verklaring van 8 juli 2009 niet bekend was bij het onderzoeksteam en niet van invloed is geweest op het onderzoek Landlord. (…) Heden heeft de officier van justitie echter op een vraag van de rechtbank bevestigd dat het de opsporingsambtenaren [verbalisant 2] en [verbalisant 3] zijn geweest die [getuige] op 8 juli 2009 hebben verhoord. [verbalisant 2] en [verbalisant 3] zijn uitvoerig betrokken geweest bij het onderzoek Landlord. (…) Om die reden en om alle mogelijke ruis weg te nemen acht de rechtbank het in het belang van het onderzoek noodzakelijk dat de opsporingsambtenaren [verbalisant 2] en [verbalisant 3] ter terechtzitting als getuige zullen worden gehoord.”
De zitting van 17 december 2012
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de tactische verklaring van [getuige] van 8 juli 2009 van nul en generlei belang is voor deze zaak.
De verdediging heeft de rechtbank verzocht om de officier van justitie de opdracht te geven om die tactische verklaring aan het dossier toe te voegen en handhaaft het verzoek tot het als getuige horen van [verbalisant 2] en [verbalisant 3].
Na beraad van de rechtbank, heeft de officier van justitie een proces-verbaal overgelegd van 9 juli 2009, opgemaakt door de verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3]. In dit proces-verbaal doen genoemde verbalisanten verslag van hetgeen [getuige] hen op 8 juli 2009 heeft verteld over “transacties in de onroerend goed wereld (p. 2)”. Het betreft hier de zgn. ‘tactische verklaring’ van [getuige].
In de kop van het proces-verbaal is vermeld “Onderzoek: Landlord”. In het proces-verbaal is te lezen dat [getuige] verklaart over [verdachte] in relatie tot transacties in onroerend goed en wordt de suggestie gedaan dat [verdachte] hierbij geld witwast. Tevens blijkt dat [getuige] zijn verhaal eerder heeft willen vertellen aan de opsporingsambtenaren [verbalisant 4] en [verbalisant 5].
Uit de verklaringen die de getuigen [verbalisant 2] en [verbalisant 3] op de zitting van 17 december 2012 hebben afgelegd blijkt eveneens dat [getuige] in de tactische verklaring van 8 juli 2009 heeft verklaard over [verdachte], in relatie tot mogelijke fraude en/of witwassen bij onroerend goed transacties.
De officier van justitie heeft zich op de zitting van 17 december 2012 verzet tegen de verzoeken (van verschillende raadslieden) om [getuige], [verbalisant 5] en [verbalisant 4] als getuige te horen. [verbalisant 5] en [verbalisant 4] hebben volgens de officier van justitie geen deel uitgemaakt van het onderzoeksteam Landlord. Zij hebben in deze zaak dus geen enkele rol gespeeld. (cursief van rechtbank)
De rechtbank heeft hierop geoordeeld dat het niet noodzakelijk is in het belang van het onderzoek om [getuige], [verbalisant 5] en [verbalisant 4] als getuige te horen, om welke reden zij het verzoek van de verdediging om deze personen als getuige te horen heeft afgewezen.
De zitting van 18 december 2012
Door de verdediging in de zaak van verdachte [medeverdachte 1] is naar voren gebracht dat uit het dossier blijkt dat [verbalisant 4] in deze zaak op 21 april 2010 heeft deelgenomen aan een doorzoeking. Zij heeft de rechtbank andermaal gevraagd [verbalisant 4] (en [verbalisant 5] en [getuige]) als getuige te horen.
De officier van justitie heeft in reactie daarop aangegeven dat [verbalisant 4] weliswaar aan een doorzoeking heeft deelgenomen, maar “[verbalisant 4] heeft in het onderzoek Landlord geen opsporingshandelingen verricht of processen-verbaal opgemaakt.” (cursief van de rechtbank)
De rechtbank heeft de getuigenverzoeken afgewezen, aangezien zij van oordeel is dat het verdedigingsbelang wat betreft het horen van deze getuigen niet aannemelijk is geworden.
De zitting van 21 december 2012
Ter zitting van 21 december 2012 heeft mr. Hiddema, namens [verdachte], bij pleidooi aangevoerd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Hiertoe is onder meer aangevoerd dat “de verdediging door het openbaar ministerie is gefrustreerd door het onthouden van vitale processtukken” en dat het openbaar ministerie de verdediging bewust heeft misleid, hetgeen een ernstige schending van de behoorlijke procesorde oplevert. Subsdiair zouden de verklaringen van [getuige] aan het dossier moeten worden toegevoegd. De verdediging heeft voorts aangegeven dat er telefoongesprekken hebben plaatsgevonden tussen [verbalisant 2] en [getuige] die wel degelijk ook om de inhoud gingen. Dat zou blijken uit een drietal verzoeken tot tappen van een telefoonnummer, die zich in het BOB-dossier bevinden. In die gesprekken heeft [verbalisant 2] weliswaar tegen [getuige] gezegd dat hij met iemand anders contact moet opnemen, maar de inhoud van de gesprekken was kennelijk voor het OM wel reden om de drie telefoontaps te vragen.
Na een korte onderbreking heeft de rechtbank het volgende medegedeeld als haar beslissing:
“(…) Het lijkt erop dat de thans nog onbekende kluisverklaringen van [getuige] een uitwerking zijn van voornoemde tactische verklaring. De rechtbank kan niet uitsluiten dat de kluisverklaringen voor verdachte ontlastend dan wel belastend zijn, om welke reden zij het noodzakelijk acht dat de kluisverklaringen van [getuige] in de onderhavige zaak en in de zaken van alle voormelde medeverdachten als processtukken aan het dossier zullen worden toegevoegd.”
De rechtbank heeft de officier van justitie opdracht gegeven om de zogenoemde ‘kluisverklaringen’ van [getuige] uiterlijk een week voor de volgende zitting op 17 januari 2013 aan het dossier toe te voegen.
De zitting van 17 januari 2013
De officier van justitie heeft zich bij aanvang van de zitting en voorafgaand daaraan per brief van 11 januari 2013 op het standpunt gesteld dat de beslissing van de rechtbank van 21 december 2012 met de opdracht tot overleggen van de ‘kluisverklaringen’ dient te worden herzien. De ‘kluisverklaringen’ kúnnen namelijk niet worden toegevoegd, want dit is in strijd met het wettelijk systeem. De ‘kluisverklaringen’ zijn geen processtukken.
Voorts neemt de officier van justitie het standpunt in dat van de zijde van het openbaar ministerie ter terechtzitting geen onwaarheden zijn verkondigd.
Dat de tactische verklaring en de ‘kluisverklaringen’ niet van invloed zijn geweest op het onderzoek blijkt ook uit de tenlastelegging: die loopt tot 16 juni 2009.
Ter zitting heeft de officier van justitie een proces-verbaal van [verbalisant 4], gedateerd 16 januari 2013, overgelegd. Uit dit proces-verbaal blijkt dat [verbalisant 4] samen met [verbalisant 1] meerdere verklaringen van [getuige] heeft opgenomen, de zogenoemde ‘kluisverklaringen’.
De rol van [verbalisant 4] in het onderzoek Landlord is niet eerder kenbaar gemaakt, omdat de officier van justitie niet op de hoogte was van het feit dat [verbalisant 4] betrokken is geweest bij de ‘kluisverklaringen’. Hij kan eventueel als getuige gehoord worden, net als de toenmalige CIE-officier en/of rechercheofficier en/of de teamleiding. Subsidiair zou de rechter-commissaris in staat kunnen worden gesteld zich een oordeel te vormen over de vraag of de verklaringen van [getuige] ontlastende informatie voor één of meer van de verdachten bevatten. De officier van justitie is bereid daartoe de ‘kluisverklaringen’ aan de rechter-commissaris te verstrekken.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank in raadkamer, na raadpleging van het digitale dossier, vastgesteld dat [verbalisant 1] als chef CIE, ná het opnemen van de verklaringen van [getuige], diverse processen-verbaal heeft opgemaakt waarin hij informatie van een of meer anoniem gebleven bron(nen) weergeeft met betrekking tot [verdachte].
Het vonnis van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag van 24 januari 2013
Bij dagvaarding van 22 januari 2013 heeft [getuige] in kort geding gevorderd dat het de Staat verboden wordt om iedere getuige op te roepen, die enige verklaring omtrent de inhoud van de door hem afgelegde verklaringen zou kunnen afleggen. Daarnaast heeft [getuige] gevorderd dat het de Staat wordt verboden zijn verklaringen in handen te stellen van de rechter-commissaris. De voorzieningenrechter heeft de vorderingen bij vonnis van 24 januari 2013 toegewezen.
De zitting van 25 januari 2013
De rechtbank heeft geoordeeld dat, gegeven de weigering van de officier van justitie om de zogenoemde ‘kluisverklaringen’ toe te voegen aan het dossier, en gelet op het belang dat het recht op een fair trial op effectieve wijze wordt ingevuld, gezocht dient te worden naar alternatieven om de verdediging kennis te laten nemen van de inhoud van de ‘kluisverklaringen’.
Het door het openbaar ministerie voorgestelde horen van onder meer de getuigen [verbalisant 1], [verbalisant 4], [ovj 2] en [ovj 1] is geen effectief alternatief, nu als gevolg van het kortgeding vonnis van de Rechtbank Den Haag van 24 januari 2013 hoogstwaarschijnlijk geen enkele getuige iets over de inhoud van de zogenoemde ‘kluisverklaringen’ zal verklaren.
De belangen van de verdediging kunnen wel op voldoende en effectieve wijze gewaarborgd worden wanneer een rechter-commissaris inzage zou krijgen in de zogenoemde ‘kluisverklaringen’, waarbij de raadslieden van de verdachten en (indien gewenst) de zaaksofficieren van justitie aanwezig zouden kunnen zijn.
De rechtbank heeft daarom de zaak terugverwezen naar de rechter-commissaris en de officier van justitie opdracht gegeven alle verklaringen van [getuige] te verstrekken aan de rechter-commissaris.
Het arrest van het Gerechtshof Den Haag d.d. 26 februari 2013
Tegen het vonnis van de voorzieningenrechter van 24 januari 2013 is de Staat in hoger beroep gekomen. Het Gerechtshof te Den Haag heeft bij arrest van 26 februari 2013 het vonnis van de voorzieningenrechter bekrachtigd voor wat betreft het gegeven verbod de ‘kluisverklaringen’ in handen te stellen van de rechter-commissaris. Daarnaast heeft het Gerechtshof de Staat verboden om, anders dan op bevel van de voorzitter van de rechtbank, getuigen te doen dagvaarden of op te roepen die kunnen verklaren over de inhoud of de totstandkoming van de ‘kluisverklaringen’, welk verbod niet geldt voor de CIE- en/of de rechercheofficier van justitie.
De brief van het openbaar ministerie van 1 maart 2013
Bij brief van de officieren van justitie, mr. Peters en mr. Janssen, d.d. 1 maart 2013, heeft het openbaar ministerie kenbaar gemaakt niet te zullen voldoen aan de opdracht van de rechtbank om de ‘kluisverklaringen’ te verstrekken aan de rechter-commissaris. De officieren van justitie hebben daartoe verwezen naar het arrest van het Gerechtshof te Den Haag van 26 februari 2013.
Het oproepen van getuigen voor de zitting van 18 maart 2013
In aanloop naar de zitting op 18 maart 2013 heeft de voorzitter van de rechtbank op 8 maart 2013 de officier van justitie per e-mail opdracht gegeven als getuige op te roepen mr. [ovj 1], (voormalig) CIE-officier van justitie, mr. [ovj 2], (voormalig) rechercheofficier van justitie, [verbalisant 1], chef CIE, en de opsporingsambtenaren [verbalisant 4] en [verbalisant 2]. Een kopie van deze e-mail is aan de verdediging verzonden.
De zitting van 18 maart 2013
Op de zitting van 18 maart 2013 heeft de officier van justitie medegedeeld dat het openbaar ministerie geen cassatie heeft ingesteld tegen het arrest van het Gerechtshof te Den Haag d.d. 26 februari 2013.
Op grond van de bovenvermelde opdracht van de rechtbank aan het openbaar ministerie om voor de zitting van 18 maart 2013 eerdergenoemde vijf getuigen op te roepen, heeft de verdediging, in de persoon van mr. Hiddema, de onpartijdigheid van de rechtbank in twijfel getrokken. Naar aanleiding daarvan heeft de rechtbank het onderzoek voor onbepaalde tijd geschorst.
De zitting van 24 juni 2013
Op deze zitting heeft de rechtbank nogmaals inzichtelijk gemaakt om welke reden zij eerder heeft beslist dat de bovengenoemde vijf personen als getuige dienen te worden gehoord. Het standpunt van de rechtbank van 25 januari 2013, dat het horen van getuigen materieel geen effectief alternatief is voor het toevoegen van de zogenoemde ‘kluisverklaringen’, kan na het arrest van het Gerechtshof Den Haag van 26 februari 2013 niet zonder meer worden gehandhaafd. Daarom heeft de rechtbank de zaak verwezen naar de rechter-commissaris voor het horen van de bovenvermelde vijf getuigen en, op verzoek van de verdediging van [verdachte], [getuige].
Het vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag van 25 juni 2013
Bij vonnis in kort geding van 25 juni 2013 heeft de rechtbank Den Haag op vordering van [getuige] de Staat bevolen de zaaksofficieren van justitie op te dragen op grond van artikel 293 Wetboek van Strafvordering te vorderen dat de rechter-commissaris zal beletten dat op enige aan de verbalisanten [verbalisant 4] en [verbalisant 1] te stellen vraag met betrekking tot de inhoud van de ‘kluisverklaringen’ zal worden geantwoord.
De getuigenverhoren door de rechter-commissaris op 4 september 2013
Op 4 september 2013 heeft de rechter-commissaris zes getuigen gehoord. Bij aanvang van de verhoren heeft hij aangegeven dat de verhoren plaatsvonden in het volgende kader:
Hebben de verklaringen van [getuige] op enig moment een rol gespeeld in het onderzoek Landlord dan wel is het onderzoek ‘geïnfecteerd’ door informatie van [getuige] doordat die informatie bekend was bij de teamleden?
Tijdens de verhoren van de getuigen [verbalisant 1] en [verbalisant 4] hebben de aanwezige zaaksofficieren van justitie meermalen gevraagd het antwoord op vragen te beletten.
De getuige [verbalisant 4] heeft geen antwoord willen geven op vragen die betrekking hadden op de inhoud van de verklaringen van [getuige]. Ook getuige [getuige] heeft op vragen over de door hem afgelegde verklaringen geen antwoord gegeven en zich beroepen op zijn verschoningsrecht.
De getuige [verbalisant 1] heeft zich na het opnemen van zijn verklaring, op de daartoe door de rechter-commissaris geboden gelegenheid, teruggetrokken in een aparte ruimte om zijn verklaring nog eens door te lezen voordat hij zou tekenen. Deze ruimte bleek later de werkkamer van de huidige CIE-officier van justitie, mr. [ovj 3], te zijn. Tijdens het nalezen van zijn verklaring hebben de officieren van justitie mr. [ovj 3] en mr. [ovj 2] - die voorafgaande aan het horen van [verbalisant 1] zelf als getuige was gehoord – ‘over de schouder van [verbalisant 1]’ meegelezen. [verbalisant 1] en [ovj 2] zijn in gesprek geraakt over een proces-verbaal dat is opgemaakt door de verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3]. [ovj 2] is hierop een proces-verbaal gaan halen en heeft dat getoond aan [verbalisant 1].
De zittingen van 16 en 19 september 2013
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bij pleidooi primair de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie bepleit. Daartoe heeft de verdediging naar voren gebracht dat er geen sprake is geweest van een fair trial conform artikel 6 EVRM. Dit omdat de vraag of de verklaringen van [getuige] een rol hebben gespeeld in het onderzoek Landlord niet meer ontkennend te beantwoorden is. Inzage in de verklaringen is dus noodzakelijk. Het openbaar ministerie heeft het bevel van de rechtbank tot het geven van inzage in de verklaringen van [getuige] niet opgevolgd, terwijl een effectieve compensatie voor het onthouden van inzage niet mogelijk is gebleken. Door onbetrouwbare verklaringen van het openbaar ministerie en politie is waarheidsvinding onmogelijk gebleken. Tot slot hebben twee officieren van justitie tijdens de getuigenverhoren door de rechter-commissaris een getuige beïnvloed.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is van mening dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in de vervolging.
De ‘kluisverklaringen’ zijn geen processtukken, gelet op het bepaalde in het Wetboek van Strafvordering. Subsidiair zijn de ‘kluisverklaringen’ niet relevant voor enige door de rechtbank te nemen beslissing in deze strafzaak.
Verder is er geen sprake geweest van een ernstige schending van de beginselen van een behoorlijke procesorde, waarbij doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling is tekortgedaan.
De officier van justitie heeft nogmaals benadrukt dat er van de zijde van het openbaar ministerie geen sprake is geweest van het onvolledig of onjuist voorlichten van de rechtbank en de verdediging.
Het met de getuige [verbalisant 1] meelezen door de rechercheofficier moet worden gezien als een “betreurenswaardige fout van een professional”, niet als een bewuste poging om de getuige te beïnvloeden.
Dat de getuigenverklaringen bij de rechter-commissaris op punten uiteenlopen en dat er sprake is van discrepanties, is niet verbazingwekkend aangezien de feiten waarover de getuigen zijn bevraagd ruim vier jaar geleden hebben plaatsgevonden.
Ten slotte heeft de officier van justitie gepersisteerd bij zijn eerder ingenomen standpunt dat de zogenoemde ‘kluisverklaringen’ niet bekend zijn binnen het onderzoeksteam Landlord, noch via de CIE, noch via contact tussen officieren onderling, noch op een andere manier. De verdenking tegen [verdachte] was al lang tot stand gekomen voordat [getuige] in beeld was. De onderzoekskeuzes zijn gemaakt op basis van het beslag van 16 juni 2009, dus vóór de datum waarop de eerste ‘kluisverklaring’ was afgelegd.
2. Achtergrond van het verweer. Het belang van het aan het dossier toevoegen van de verklaringen van [getuige].
Vast staat dat de tactische verklaring en de daarop gevolgde verklaringen van [getuige] zijn afgelegd vanaf 8 juli 2009. In het onderzoek Landlord heeft op 16 juni 2009 een grote actiedag plaatsgevonden. Op laatstgenoemde dag zijn huiszoekingen verricht, administraties en panden in beslag genomen en zijn verdachten aangehouden. Dat betekent dat informatie van [getuige] niet gebruikt kán zijn in het onderzoek Landlord, zoals dat tot 8 juli 2009 had plaatsgevonden. Voor zover informatie uit de verklaringen van invloed is geweest op het onderzoek Landlord, kan dat chronologisch gezien enkel betrekking hebben op hetgeen na 8 juli 2009 is voorgevallen.
Nadat en gedurende de tijd dat [getuige] zijn verklaringen heeft afgelegd is het onderzoek Landlord evenwel doorgegaan. Verdachten zijn gehoord, er hebben wederom doorzoekingen plaatsgevonden en vele getuigen zijn gehoord. Daarbij is doorgevraagd en gerechercheerd op zaken die in het verleden zijn voorgevallen. Logischerwijze zal dit onderzoek zich met name gericht hebben op de periode die in de ten laste legging is opgenomen, dus tot aan 16 juni 2009.
Even logisch is het dat [getuige] vanaf 8 juli 2009 heeft verklaard over zaken die in het verleden hebben plaatsgevonden. Uitgaande van de zeer korte periode tussen het afleggen van zijn eerste verklaring ( 8 juli 2009) en de einddatum van de ten laste gelegde periode (16 juni 2009), is het zeer aannemelijk dat het overgrote deel van zijn verklaringen betrekking heeft op zaken die in de ten laste gelegde periode hebben plaatsgevonden. Waarom het feit dat [getuige] pas na 16 juni 2009 is gehoord relevant zou zijn voor de vraag of zijn verklaringen al dan niet als processtuk zouden moeten worden aangemerkt, zoals het openbaar ministerie stelt, ontgaat de rechtbank dan ook.
De rechtbank merkt voorts op dat de relevantie van de diverse verzoeken van de verdediging om toevoeging van de verklaringen van [getuige] en alle in het verlengde daarvan gedane verzoeken, ligt in het feit dat de verdediging moet kunnen toetsen of er door [getuige] informatie is verstrekt met betrekking tot [verdachte] en/of andere verdachten in deze strafzaak, die op enig moment in het nog lopende onderzoek Landlord een rol is gaan spelen.
Kort samengevat begrijpt de rechtbank het verweer van de verdediging zo dat niet valt uit te sluiten dat er informatie uit de verklaringen van [getuige] bijvoorbeeld als sturingsinformatie is gebruikt in het onderzoek Landlord en – via een niet te controleren omweg – een rol in het onderzoek heeft gespeeld.
Volgens de rechtbank zou het denkbaar zijn dat bij verhoren van getuigen en verdachten door verhorende verbalisanten gebruik is gemaakt van informatie die afkomstig is van [getuige]. Dit kan bewust zijn gedaan. Informatie van [getuige] kan sturend geweest zijn in het vervolg van het onderzoek. Bijvoorbeeld bij de vraag welke panden nog doorzocht moesten worden en/of welke documenten daarbij in beslag genomen moesten worden. Ook kan informatie van [getuige] terecht zijn gekomen in CIE-processen-verbaal, het zogenaamde ‘witwassen’ van informatie van [getuige].
Om deze redenen is relevant om te weten wat [getuige] verklaard heeft, door wie de verklaringen van [getuige] zijn opgenomen en welke rol die mensen later in het onderzoek Landlord gehad hebben.
Evenmin valt uit te sluiten dat de verklaringen van [getuige] ontlastende informatie bevatten over [verdachte] en/of andere verdachten in deze strafzaak. Daarbij merkt de rechtbank op dat, gelet op de familieverbanden tussen [verdachte] en sommige andere verdachten en gegeven de stelling van de verdediging van een aantal verdachten dat “[verdachte] alles alleen deed en de grote baas was”, het zo kan zijn dat belastende informatie over [verdachte] ontlastend kan zijn voor één of meer andere verdachten. Ook om die reden is inzage in de verklaringen van [getuige] voor de rechtbank en verdediging van belang.
In dit verband hecht de rechtbank eraan op te merken dat niet ieder verweer van de verdediging met de strekking “niet valt uit te sluiten dat…” tot in den treure onderzocht zal moeten worden ter terechtzitting. Om een verweer van de verdediging van deze strekking te onderzoeken, zal er toch op zijn minst enige aanwijzing moeten zijn dat het gestelde inderdaad niet valt uit te sluiten. Met andere woorden, er is geen plaats voor ‘fishing expeditions’.
Op de regiezitting van 5 april 2012 hield het verweer van (toen nog alleen) mr. Hiddema dat niet viel uit te sluiten dat de verklaringen van [getuige] gebruikt waren in het onderzoek Landlord dan wel dat die verklaringen ontlastende informatie over [verdachte] bevatten naar het oordeel van de rechtbank niet meer in dan zo’n ‘fishing expedition’. Het verzoek om de verklaringen van [getuige] toe te voegen aan het dossier en/of [getuige] als getuige te horen is toen dus afgewezen.
Nadat gaandeweg het onderzoek ter terechtzitting evenwel duidelijk werd dat:
1) In de tactische verklaring van [getuige] van 8 juli 2009 werd gesproken over [verdachte] in relatie tot mogelijke fraude en/of witwassen bij vastgoedtransacties;
2) De tactische verklaring van [getuige] is afgenomen door verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3], die beiden (langdurig) deel hebben uitgemaakt van het onderzoeksteam Landlord;
3) Verbalisant [verbalisant 2] ook na 8 juli 2009 nog telefonisch contact heeft gehad met [getuige], welke gesprekken kennelijk aanleiding zijn geweest om een machtiging tap aan te vragen;
4) De volgende verklaringen van [getuige] zijn afgenomen door [verbalisant 4] en [verbalisant 1], die respectievelijk in het onderzoek Landlord hebben opgetreden als hulpofficier van justitie bij doorzoekingen en als opsteller van diverse CIE-processen-verbaal,
kon het verweer van de verdediging, en zeker voor zover dat inhield dat er mogelijk informatie uit de verklaringen van [getuige] was gebruikt in het opsporingsonderzoek Landlord niet meer als volstrekt onaannemelijk en als een ‘fishing expedition’ terzijde worden gesteld.
Ter zitting van 25 januari 2013 heeft de rechtbank reeds overwogen dat, nu inmiddels duidelijk was geworden dat meerdere mensen die bij het onderzoek Landlord betrokken waren, op de hoogte waren van de inhoud van de tactische en/of verdere verklaringen van [getuige] en de verklaringen betrekking hebben op [verdachte] in relatie tot financiële constructies en witwassen, daarmee het belang gegeven is voor de verdediging om de verklaringen van [getuige] te kunnen inzien. De rechtbank heeft daarbij ook gekeken naar het proces-verbaal van rechercheofficier mr. [ovj 2] waarin hij in niet mis te verstane bewoordingen kenbaar heeft gemaakt dat het openbaar ministerie nooit de intentie heeft gehad om met [getuige] een deal te sluiten conform artikel 226g en 226h Wetboek van Strafvordering. De verklaringen van [getuige] zijn dus processtukken.
Het is vaste jurisprudentie van de Hoge Raad en het Europese Hof voor de Rechten van de Mens dat de verdachte, en overigens ook de rechtbank, de gelegenheid moet hebben om kennis te nemen van die stukken die op enigerlei wijze relevant kunnen zijn, processtukken dus. Dat recht vloeit direct voort uit artikel 6 EVRM, dat het recht op een eerlijk proces, een fair trial, garandeert. Meermalen is in de jurisprudentie ook uitgemaakt dat het daarbij gaat om informatie die belastend of ontlastend voor de verdachte kan zijn, maar ook om informatie die voor de beoordeling van de rechtmatigheid en/of betrouwbaarheid van het bewijsmateriaal van belang kan zijn.
Nu de rechtbank heeft overwogen dat de verklaringen van [getuige] processtukken zijn, moet de verdediging dus, op grond van de hiervoor genoemde jurisprudentie en artikel 6 EVRM, de gelegenheid krijgen om de verklaringen in te zien.
Of, wanneer inzage niet mogelijk blijkt te zijn, in ieder geval zodanig gecompenseerd worden dat de verdediging voldoende gelegenheid heeft de verklaringen van [getuige] op aanwezigheid van ontlastend materiaal te controleren en de mogelijkheid dat informatie uit de verklaringen in het verdere onderzoek Landlord is gebruik, uit te sluiten. Zo’n compensatie zou bijvoorbeeld kunnen plaats vinden door getuigenverhoren.
3. De pogingen van de rechtbank om kennis te nemen van de inhoud van de verklaringen van [getuige].
3.1
De verklaringen toevoegen aan het dossier
Om deze reden heeft de rechtbank op 21 december 2012 besloten om de officier van justitie opdracht te geven de verklaringen van [getuige] aan het dossier toe te voegen, aangezien deze verklaringen van [getuige] als processtukken moeten worden aangemerkt.
De officier van justitie heeft geweigerd uitvoering te geven aan deze opdracht.
3.2
De procedure bij de rechter-commissaris
Na de weigering van de officier van justitie om de verklaringen aan het dossier toe te voegen, heeft de rechtbank - nog altijd met het doel de verdachte een mogelijkheid te bieden zijn verweer te onderzoeken en onderbouwen – besloten tot de procedure bij de rechter-commissaris.
Daarbij (en overigens ook bij de latere getuigenverhoren van 4 september 2013) stond voor de rechtbank de volgende vraag centraal:
Heeft informatie uit de verklaringen van [getuige] op enig moment een rol gespeeld in het onderzoek Landlord doordat die informatie bekend was bij de teamleden? Daarnaast was en is ook de vraag of de verklaringen ontlastende informatie bevatten over [verdachte] en/of de medeverdachten.
De officier van justitie heeft ook deze opdracht van de rechtbank niet uitgevoerd. Immers bij brief van 1 maart 2013 heeft de officier van justitie laten weten dat de verklaringen van [getuige] niet aan de rechter-commissaris zouden worden afgeven.
3.3
Het horen van getuigen
Hierop heeft de rechtbank besloten vijf getuigen te horen, die over de inhoud en het gebruik van de verklaringen van [getuige] zouden kunnen verklaren.
Deze beslissing van de rechtbank was ingegeven door de inmiddels weer ontstane mogelijkheid dat de getuigen wél zouden kunnen verklaren over de gang van zaken rondom de verklaringen van [getuige]. Immers in het arrest van het Gerechtshof in Den Haag van 26 februari 2013 werd in hoger beroep van het vonnis van 24 januari 2013 andere getuigen dan de officieren van justitie, bijvoorbeeld de verbalisanten [verbalisant 4], [verbalisant 1] en [verbalisant 2], niet verboden om over de inhoud van de verklaringen van [getuige] te verklaren.
Daarmee kon het standpunt van de rechtbank van 25 januari 2013, dat het horen van getuigen materieel geen effectief alternatief kon zijn voor het aan het dossier toevoegen van de verklaringen van [getuige], niet zonder meer worden gehandhaafd.
Ter zitting van 24 juni 2013 heeft de rechtbank overwogen dat de vraag òf het horen van deze getuigen ook daadwerkelijk voldoende alternatief biedt voor het niet kunnen inzien van de verklaringen van [getuige], en of er in dat geval dus toch een fair trial voor de verdachte is geweest, bij eindvonnis zal worden beantwoord.
4. Zijn de getuigenverhoren voldoende compensatie gebleken voor het niet aan het dossier toevoegen van de verklaringen van [getuige]?
Op 4 september 2013 hebben de getuigen [verbalisant 4] en [getuige] op vragen over de inhoud van de verklaringen van [getuige] geen antwoord willen geven. De aanwezige zaaksofficieren van justitie hebben bovendien bij al deze vragen, ook aan andere getuigen, telkens gevorderd dat de rechter-commissaris de betreffende getuige zou beletten te antwoorden. Ook de andere getuigen hebben zich slechts in zeer algemene termen uitgelaten over de inhoud van de verklaringen van [getuige].
Wat er ook zij van de redenen waarom de diverse getuigen geweigerd hebben te antwoorden op vragen over de inhoud van verklaringen van [getuige] of slechts in zeer algemene termen zich hierover hebben willen uitlaten, vast staat dat de getuigenverhoren als gevolg hiervan nauwelijks informatie hebben opgeleverd. Beantwoording van de vraag of informatie uit de verklaringen van [getuige] gebruikt is in het verdere onderzoek dan wel of er ontlastende informatie over de verdachte(n) in deze strafzaak in voorkomt, is hierdoor niet eenvoudiger geworden.
Ten aanzien van de vraag of informatie uit de verklaringen (bewust of onbewust) gebruikt is in het onderzoek Landlord, hebben de getuigen als volgt verklaard.
Getuige [ovj 2] heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat er vier personen waren die kennis hadden van de inhoud van de verklaringen van [getuige]: hijzelf, CIE-officier van justitie [ovj 1], [verbalisant 1] en [verbalisant 4]. Hij heeft de inhoud van de verklaringen van [getuige] niet gedeeld met de zaaksofficier van justitie of andere personen betrokken bij de zaak.
Uit de verklaring van [verbalisant 4] blijkt evenwel dat op zijn minst één andere verbalisant, [verbalisant 6], op de hoogte was van de inhoud van de verklaringen van [getuige]. Hij heeft de verklaringen immers aan zijn collega [verbalisant 6] ter beschikking gesteld. Getuige [ovj 1] heeft verklaard dat zij erover twijfelt of ze met verbalisant [verbalisant 7] over de inhoud van de verklaringen van [getuige] heeft gesproken. Getuige [verbalisant 1] heeft verklaard dat hij bij het opmaken van de CIE-processen-verbaal absoluut geen gebruik heeft gemaakt van de inhoud van de kluisverklaringen .
Een en ander brengt mee dat er sinds 25 januari 2013 alleen maar meer mensen bij gekomen zijn die kennelijk op de hoogte waren van de inhoud van de verklaringen van [getuige].
Van twee van die mensen, [verbalisant 4] en [verbalisant 1], was reeds bekend dat zij een rol hebben gehad in het onderzoek Landlord. Ten aanzien van [verbalisant 6] en [verbalisant 7] wordt door respectievelijk [verbalisant 4] en rechercheofficier van justitie [ovj 2] verklaard dat zij geen bemoeienis hadden met de zaak Landlord. Maar de rechtbank kan in dit verband niet onvermeld laten dat dit door de zaaksofficier van justitie aanvankelijk ook gezegd werd over [verbalisant 4] en [verbalisant 1]. Van beiden bleek nadien het tegendeel.
Getuige [ovj 2] heeft bovendien verklaard dat hij regelmatig als ‘klankbord’ fungeerde (en nog steeds fungeert) voor de zaaksofficieren van justitie in de zaak Landlord. Ook getuige [ovj 1] heeft zaaksofficier van justitie Janssen een aantal keer gesproken over de zaak Landlord.
Ten aanzien van getuige [verbalisant 2] heeft de rechtbank al eerder vastgesteld dat hij ook na het afnemen van de verklaringen van [getuige] nog telefonisch contact gehad heeft met [getuige]. Die gesprekken hebben, anders dan hij ter zitting van 17 december 2012 heeft verklaard, kennelijk in ieder geval ook een inhoudelijk karakter gehad.
Kortom, meerdere mensen die op de hoogte waren van de inhoud van de verklaringen van [getuige], hebben, met die informatie in hun achterhoofd, op de een of andere manier een rol gehad in het vervolg van het onderzoek. Hetzij als ‘klankbord’ voor de zaaksofficieren van justitie, hetzij als ‘helpende hand’, hetzij als volwaardig deelnemer aan het onderzoeksteam, hetzij als opsteller van CIE-processen-verbaal. Dat brengt mee dat de door de verdediging geopperde mogelijkheid dat die informatie, al dan niet bewust gebruikt is in het onderzoek Landlord zeker niet als onaannemelijk kan worden afgedaan.
Dat de verschillende getuigen pertinent stellen dat dit niet is gebeurd, is voor de rechtbank niet doorslaggevend. De rechtbank kan zich niet voorstellen dat een lid van het onderzoeksteam met informatie in zijn hoofd die relevant kan zijn voor het verdere onderzoek en de daarin figurerende ‘onderzoekssubjecten’, die informatie als het ware zou kunnen ‘uitschakelen’ wanneer hij verdachten of getuigen gaat horen of wanneer beslissingen moeten worden genomen over dwangmiddelen en/of bijzondere opsporingsbevoegdheden die moeten worden ingezet, zoals doorzoekingen of telefoontaps. In het geval van [verbalisant 2] is dat bijvoorbeeld ook gebleken: hij heeft immers een telefoontap aangevraagd op basis van informatie die hij van [getuige] had verkregen na 8 juli 2009. Dat die aanvraag vervolgens niet is toegewezen door de rechter-commissaris is in dit verband niet relevant; dit voorbeeld toont bij uitstek aan hoe lastig het kan zijn om onderscheid te maken tussen informatie die je wel en niet ‘mag’ gebruiken.
De rechtbank heeft om deze reden moeite met de stelligheid waarmee de diverse officieren van justitie en verbalisanten telkens hebben aangegeven dat er absoluut geen informatie uit de verklaringen van [getuige] is gebruikt in het verdere onderzoek Landlord. Dit terwijl normaal gesproken functionarissen van justitie op hun woord worden geloofd. Er is nu eenmaal in deze strafzaak aantoonbaar op een aantal momenten door officieren van justitie en verbalisanten niet of niet volledig de waarheid gesproken dan wel nagelaten relevante informatie te delen met de rechtbank en verdediging. Het voorbeeld van de aanvraag tap door [verbalisant 2] laat zien dat er in ieder geval één keer bewust gebruik is gemaakt van informatie van [getuige].
Óf er nog meer informatie van [getuige] is gebruikt in het opsporingsonderzoek is iets dat de verdediging en daarmee ook de rechtbank als gevolg van de ingenomen proceshouding van het openbaar ministerie en - in navolging daarvan - verbalisanten en door de weigerachtige opstelling van getuige [getuige], thans niet meer kan controleren.
Dat de rechtbank thans niet kan uitsluiten dat de informatie van [getuige] wel degelijk gebruikt is in het onderzoek Landlord, zou mogelijk nog kunnen worden ondervangen wanneer zij, en de verdediging, zelf zou kunnen controleren wat in de verklaringen is gezegd over [verdachte], de andere verdachten en het onderzoek Landlord.
Immers, als de rechtbank zelf zou kunnen vaststellen dat er in de verklaringen van [getuige] weliswaar over [verdachte] wordt gesproken, maar enkel over zaken die niet in het onderzoek Landlord voorkomen, terwijl er bovendien geen ontlastende informatie in te vinden is, is het niet aannemelijk dat informatie uit de verklaringen daadwerkelijk is gebruikt in het opsporingsonderzoek.
Over de inhoud van de verklaringen weet de rechtbank evenwel, ook na de getuigenverhoren van 4 september 2013, vrijwel niets.
Wat inmiddels wel duidelijk is, is dat “de hoofdmoot” van de verklaringen van [getuige] over [verdachte] ging. Getuige [ovj 1] heeft dit letterlijk zo verklaard in haar verhoor bij de rechter-commissaris op 4 september 2013. Dit overigens in flagrante tegenspraak met hetgeen door de zaaksofficier van justitie op de zitting van 5 april 2012 werd gezegd. Blijkens het proces-verbaal van die zitting – dat de rechtbank, anders dan de officieren van justitie, verkiest als bron van hetgeen ter zitting heeft plaatsgevonden boven een artikel in de krant – heeft officier van justitie mr. Janssen tijdens de regiezitting op 5 april 2012 naar voren gebracht dat hetgeen [getuige] in de tactische verklaring van 8 juli 2009 over anderen vertelde, heeft gemaakt dat hij zijn verklaringen heeft mogen afleggen.
Onduidelijk is nog altijd of in de verklaringen van [getuige] informatie is opgenomen over andere verdachten in deze zaak. Getuige [ovj 1] “denkt” dat in de verklaringen van [getuige] gesproken werd over “de zoon van [verdachte] of de kinderen van [verdachte]” of “het gezin van [verdachte]”. Ten aanzien van een aantal andere verdachten (onder andere [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3]) weet zij desgevraagd niet of zij in de verklaringen van [getuige] voorkomen. Getuige [verbalisant 1] twijfelt erover of er over de familie van [verdachte] wordt gesproken in de verklaringen van [getuige]. Getuige [ovj 2] heeft niet willen zeggen of de verdachte [medeverdachte 1] in de verklaringen van [getuige] voorkomt. Hij kan zich desgevraagd niet herinneren of in de verklaringen van [getuige] gesproken is over de verdachten [medeverdachte 2], [medeverdachte 4] of [medeverdachte 5]. Getuige [verbalisant 4] heeft op geen enkele vraag over de inhoud van de verklaringen van [getuige] antwoord willen geven. Datzelfde geldt voor getuige [getuige].
Evenmin is duidelijk geworden of de verklaringen van [getuige] ontlastende informatie bevatten ten aanzien van [verdachte] of één van de andere verdachten.
De verklaring van de CIE-officier van justitie [ovj 1] bij de rechter-commissaris d.d. 4 september 2013 en haar processen-verbaal van 8 december 2009 en 11 maart 2010 dat dit ten aanzien van [verdachte] en zijn familie niet het geval was, is voor de rechtbank onvoldoende om daarvan uit te gaan. Immers zij kende het zaaksdossier Landlord niet en geeft zelf ook aan dat het voor haar “moeilijk (was) om specifiek te beoordelen waarover het ging”. Zo kon zij bijvoorbeeld ook niet beoordelen of “als meneer [getuige] het over a,b en c had en d niet noemde, dat voor d ontlastend zou zijn.”
Voor de andere verdachten, niet zijnde de familie [familienaam], heeft getuige [ovj 1] zelfs nooit beoordeeld of er ontlastende informatie in de verklaringen van [getuige] stond.
Getuige [ovj 2] heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat in de verklaringen van [getuige] niet “belastend of ontlastend verklaard wordt over zaken waarvoor de verdachten in de zaak Landlord zijn gedagvaard”. In datzelfde verhoor geeft hij evenwel aan dat hij zich niet kan herinneren of in de verklaringen gesproken is over de verdachten [medeverdachte 2], [medeverdachte 4] of [medeverdachte 5]. Een en ander is naar het oordeel van de rechtbank moeilijk met elkaar te rijmen, nu de getuige enerzijds aangeeft dat er niet ontlastend wordt verklaard over “de verdachten in de zaak Landlord” - onder wie dus ook [medeverdachte 2], [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] moeten worden geschaard -, maar hij anderzijds kennelijk niet meer weet of [medeverdachte 2], [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] überhaupt genoemd worden in de verklaringen van [getuige].
De rechtbank concludeert dat de getuigenverhoren van 4 september 2013 niet die informatie hebben opgeleverd die nodig is voor het – op een effectieve en faire wijze – kunnen onderzoeken van het verweer van de verdediging.
Nog altijd weten de rechtbank en de verdediging niet òf er informatie uit de verklaringen gebruikt is in het onderzoek Landlord en òf [getuige] in zijn verklaringen ontlastend heeft verklaard over [verdachte] en/of andere verdachten in deze zaak.
5. Is er sprake van een schending van artikel 6 EVRM?
Nu de verdediging de verklaringen van [getuige] niet heeft kunnen inzien dan wel op een andere wijze daarvan heeft kunnen kennis nemen, is zij onvoldoende in staat is geweest om op een effectieve en faire wijze haar verdediging te voeren.
Een en ander betekent dat naar het oordeel van de rechtbank sprake is van een schending van het beginsel van ‘fair trial’, zoals neergelegd in artikel 6 EVRM.
De rechtbank merkt nog op dat zelfs àls het zo zou zijn dat de verklaringen van [getuige], vanwege een wettelijke regeling of civielrechtelijk bindende overeenkomst nooit openbaar gemaakt zouden kunnen worden, dit niet mag betekenen dat een andere verdachte, voor wie deze verklaring mogelijk relevant of ontlastend zou kunnen zijn, daarvan de dupe wordt.
Met andere woorden, een schending van artikel 6 EVRM kan nooit gerechtvaardigd worden doordat het openbaar ministerie zich beroept op wettelijke restricties of geheimhoudingsafspraken.
De rechtbank begrijpt ook niet dat het openbaar ministerie in juli 2009, toen het onderzoek Landlord nog volop liep, besloten heeft om de toezegging aan [getuige] te doen dat zijn verklaringen nooit zonder zijn toestemming openbaar gemaakt zouden worden, zonder daarbij als clausule op te nemen dat dit anders zou zijn wanneer een rechter zou bevelen dat dit wel moest gebeuren. Door een dergelijke afspraak te maken met [getuige] heeft het openbaar ministerie zich destijds geen enkele rekenschap gegeven van de mogelijke gevolgen daarvan voor [verdachte] en/of andere verdachten in deze strafzaak. Wat deze afspraak voor de strafzaak van andere verdachten zou betekenen, was kennelijk ondergeschikt aan het belang dat het openbaar ministerie op dat moment hechtte aan het verkrijgen van verklaringen van [getuige]. Het beeld dat door het openbaar ministerie wordt opgeworpen dat [getuige] voornamelijk over andere zaken dan [verdachte] en/of Landlord verklaarde, stemt niet overeen met het beeld zoals dat op basis van de objectieve gegevens die beschikbaar zijn opdoemt: de verklaringen zijn afgenomen door verbalisanten die betrokken waren bij het onderzoek Landlord en de verklaring van 8 juli 2009 heeft nota bene als kopje ‘Landlord’.
In zoverre heeft het openbaar ministerie in 2009 door het toezeggen van gegarandeerde geheimhouding aan [getuige] zonder zich afdoende te bekommeren om de gevolgen daarvan voor de verdachten in deze strafzaak, willens en wetens het risico aanvaard dat bij een vervolging van [verdachte] en de andere verdachten hun recht op een fair trial tekort zou worden gedaan.
Dat is zonder meer verwijtbaar.
6. Waar moet dit toe leiden?
Door de verdediging is unaniem aangevoerd dat de schending van artikel 6 EVRM dient te leiden tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie.
6.1
Jurisprudentie
De Hoge Raad heeft reeds verschillende malen uitgemaakt dat schending van een verdragsrechtelijke regel van strafprocesrecht, zoals artikel 6 EVRM, ook tot een andere sanctie dan niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie kan leiden. Denk bijvoorbeeld aan de overschrijding van de redelijke termijn of de niet naleving van de Salduz-verplichtingen. Beide situaties leveren een schending van artikel 6 EVRM op, die volgens de Hoge Raad met respectievelijk strafvermindering en bewijsuitsluiting dienen te worden gesanctioneerd.
Uit de rechtspraak is voorts de algemene regel af te leiden dat niet-onvankelijkverklaring van het openbaar ministerie alleen dan aanvaardbaar is wanneer bij de naleving van een bepaald aan de verdachte toekomend verdedigingsrecht de beginselen van een behoorlijke procesorde zozeer in het gedrang komen dat de niet-naleving daarvan uitsluitend een verval van het recht op (verdere) vervolging met zich mee kan brengen.
Bovendien komt niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging
- althans voor zover het gaat om een vormverzuim in de zin van art. 359a Wetboek van Strafvordering - slechts dan in aanmerking ingeval het vormverzuim daarin bestaat dat met de opsporing of vervolging belaste ambtenaren ernstig inbreuk hebben gemaakt op beginselen van een behoorlijke procesorde waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan.
Hoewel het in casu niet gaat om een vormverzuim in het voorbereidend onderzoek, in de zin van artikel 359a Wetboek van Strafvordering, is het doelbewust of met grove veronachtzaming- criterium volgens de jurisprudentie ook voor situaties die niet onder dat artikel vallen, van toepassing.
Vgl. het Zwolsmanarrest (HR 19 december 1995, NJ 1996, 249).
Resumerend komt de jurisprudentie hierop neer dat in het geval van een ernstige en verwijtbare schending van het recht op een eerlijk proces, bij wijze van uitzondering plaats is voor niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie. Als regel heeft bewijsuitsluiting te gelden in specifieke (niet te herstellen) situaties, waartoe de aard van de normschending aanleiding moet geven. Ook strafvermindering wordt als passende sanctie gezien dan wel de enkele vaststelling dat een onrechtmatigheid heeft plaatsgevonden.
In zijn arrest van 1 juni 1999 (LJN: ZD1143), het zogenaamde Karman-arrest, heeft de Hoge Raad bovendien bepaald dat niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie niet is uitgesloten wanneer verdachtes belangen niet direct zijn geschaad.
Ook in een dergelijk geval kan het openbaar ministerie niet-ontvankelijk worden verklaard, namelijk wanneer de door het openbaar ministerie gemaakte inbreuk het wettelijke systeem in de kern raakt, gelet op het fundamentele karakter van de gemaakte inbreuk. In dat geval is het in het bijzonder het belang dat de gemeenschap heeft bij de inachtneming van het wettelijk systeem bij de berechting van strafzaken en de tenuitvoerlegging van rechterlijke beslissingen, dat tot niet-ontvankelijkheid leidt.
Kort samengevat, van het openbaar ministerie mag en moet verwacht worden dat het zich aan de wettelijke regels houdt, ook als daardoor niet direct de belangen van een specifieke verdachte worden geschaad.
Gelet op de hiervoor beschreven lijn in de jurisprudentie moet de rechtbank daarom uitdrukkelijk ook onderzoeken of de geconstateerde verdragsschending met een andere, minder vergaande sanctie dan de door de verdediging bepleite niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie kan worden afgedaan.
Daarvoor is echter alleen plaats als, ondanks de geconstateerde schending van artikel 6 EVRM, de procedure nog ‘as a whole fair’ te noemen is.
Om die vraag te kunnen beantwoorden is het dus noodzakelijk om niet alleen naar de geconstateerde schending van artikel 6 EVRM te kijken, maar ook naar wat verder in deze strafzaak is voorgevallen. Daarbij zal de rechtbank met name acht slaan op de volgende drie gebeurtenissen:
1) De onjuiste en/of onvolledige informatieverschaffing van de zijde van het openbaar ministerie.
2) Het contact op 4 september 2013 tussen de rechercheofficier van justitie en de getuige [verbalisant 1].
3) Het niet voldoen aan bevelen van de rechtbank door het openbaar ministerie.
Bij al deze gebeurtenissen, die naar het oordeel van de rechtbank elk afzonderlijk als onrechtmatigheid zijn aan te merken, heeft de rechtbank zich de volgende vragen gesteld:
wat is de aard en ernst van de onrechtmatigheid,
wiens belang wordt daardoor geschaad,
heeft het openbaar ministerie hierbij doelbewust of met grove veronachtzaming van verdachtes belangen gehandeld,
is de onrechtmatigheid herstelbaar?
6.2
Bespreking van de onrechtmatigheden
6.2.1
De onjuiste en/of onvolledige informatieverschaffing van de zijde van het openbaar
ministerie
a. a) Aard en ernst van de onrechtmatigheid?
Zoals de rechtbank hiervoor reeds uitvoerig heeft overwogen is er een aantal momenten geweest waarop zij niet of niet volledig door de officier van justitie is voorgelicht.
Dat [getuige] op 8 juli 2009 gehoord is door verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3], die (langdurig) deel hebben uitgemaakt van het onderzoeksteam Landlord, is niet uit eigen beweging bekend gemaakt door de officier van justitie.
Ter zitting van 5 april 2012 heeft de officier van justitie volstaan met de mededeling dat [getuige] is gehoord door “twee opsporingsambtenaren”. Pas nadat daarover is gesproken in een anonieme e-mail aan de verdediging en de rechtbank de officier van justitie ter terechtzitting van 14 december 2012 daarover duidelijkheid heeft gevraagd, heeft de officier van justitie bevestigd dat de verhorend opsporingsambtenaren [verbalisant 2] en [verbalisant 3] betreffen.
Ter terechtzitting van 14 december 2012 heeft de officier van justitie verder verklaard dat de vervolgverklaringen van [getuige] zijn opgemaakt door opsporingsambtenaren buiten het onderzoeksteam.
Deze verklaringen blijken evenwel te zijn afgenomen door verbalisanten [verbalisant 4] en [verbalisant 1], die beiden, anders dan door de officier van justitie is gezegd, een (kleine) rol in het onderzoek Landlord hebben gespeeld.
De rol van [verbalisant 4] en [verbalisant 1] in het Landlordonderzoek is opnieuw niet uit eigen initiatief door de officier van justitie kenbaar gemaakt: eerst na opmerkingen daartoe vanuit de verdediging en constateringen door de rechtbank in raadkamer heeft de officier van justitie hun rol bevestigd.
Voorts valt bij vergelijking van de afgelegde verklaringen door de getuigen op 4 september 2013 op dat er sprake is van in het oog springende tegenstrijdigheden. [ovj 1], [verbalisant 1] en [verbalisant 4] hebben alle drie verklaard dat [ovj 2] de verklaringen van [getuige] in zijn bezit had. [verbalisant 1] en [verbalisant 4] hebben ze zelf aan hem gegeven. Volgens [ovj 1] kwamen de verklaringen “uit de kluis van de toenmalige rechercheofficier, mr. [ovj 2].”
[ovj 2] heeft daarentegen stellig verklaard dat hij de verklaringen niet in zijn bezit heeft gehad.
Nu de verklaringen van officier van justitie [ovj 1] (bevestigd door [verbalisant 1] en [verbalisant 4]) en officier van justitie [ovj 2] niet naast elkaar kunnen bestaan, moet door een van deze twee officieren van justitie op 4 september 2013 niet naar waarheid zijn verklaard.
De rechtbank moet dan ook concluderen dat zij op een aantal momenten onvolledig dan wel onjuist is geïnformeerd door de (zaaks)officier van justitie, dan wel door andere personen bij de opsporing betrokken.
Rechtbank, verdediging en eventuele andere procesdeelnemers moeten kunnen uitgaan van de juistheid én de volledigheid van de door de officier van justitie verschafte informatie. De officier van justitie dient de rechtbank, op vragen, maar ook uit eigener beweging, die informatie te verschaffen die voor de rechtbank bij de beoordeling van de strafzaak van belang kan zijn. Dat houdt naar het oordeel van de rechtbank niet alleen in dat de waarheid wordt verteld, maar ook dat relevante gegevens niet achter worden gehouden.
Dit uitgangspunt geldt onverkort voor personen die onder gezag en verantwoordelijkheid van het openbaar ministerie handelen.
Dat de rechtbank (en anderen) in deze strafzaak niet kon vertrouwen op mededelingen van het openbaar ministerie dan wel andere bij de opsporing betrokken personen, is een zeer ernstige zaak.
Dit raakt de basis van ons strafrechtsysteem.
b) Wiens belang wordt door de onrechtmatigheid geschaad?
Los van het ‘hogere’ belang dat een ieder moet kunnen vertrouwen op de eerlijkheid, openheid en integriteit van het openbaar ministerie, geldt uiteraard dat een verdachte in zijn eigen strafzaak direct in zijn belangen kan worden geschaad, wanneer het openbaar ministerie niet of onvoldoende openheid van zaken geeft.
Of dat laatste zich hier voordoet, is een vraag die onder het kopje “Is de onrechtmatigheid herstelbaar?” aan de orde komt.
c) Heeft het openbaar ministerie doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen
van de verdachte gehandeld?
Van een aantal onjuist gebleken mededelingen neemt de rechtbank aan dat dit bij wijze van vergissing zo is gezegd. Hierbij denkt de rechtbank aan de mededeling van de zaaksofficier van justitie dat [verbalisant 4] en [verbalisant 1] geen rol hebben gespeeld in het onderzoek Landlord, terwijl dit wel het geval bleek te zijn. Gelet op de grote omvang van het dossier Landlord en de relatief beperkte rol die [verbalisant 4] en [verbalisant 1] in dit onderzoek hebben gespeeld, kan de rechtbank zich voorstellen dat dit gegeven aan de aandacht van de zaaksofficier van justitie is ontsnapt. Dat laat uiteraard onverlet dat het, en zeker in het stadium waar op dat moment de discussie rondom de verklaringen van [getuige] zich bevond, buitengewoon onhandig is geweest van de zaaksofficier van justitie om zulke boute uitspraken te doen, kennelijk zonder dat hij zich van de juistheid daarvan had overtuigd. Dit niet in de laatste plaats, omdat het op zijn minst (opnieuw) de schijn wekt dat het openbaar ministerie niet of onvoldoende openheid van zaken geeft.
Ten aanzien van het gegeven dat één van de als getuige gehoorde officieren van justitie niet de waarheid heeft gesproken, kan de rechtbank niet vaststellen of dit doelbewust is gebeurd. Met name de omstandigheid dat de getuigen verklaarden over een situatie die inmiddels meer dan vier jaar geleden heeft plaatsgevonden, laat de mogelijkheid open dat het geheugen één of beide getuigen in de steek laat. Ook hier merkt de rechtbank wel op dat de stelligheid waarmee met name getuige [ovj 2] verklaarde dat hij de zogenoemde ‘kluisverklaringen’ nooit in zijn bezit heeft gehad, er minst genomen aan mee kan werken dat bij anderen de indruk ontstaat dat er doelbewust niet naar waarheid wordt verklaard. Feit blijft immers dat drie andere getuigen ([ovj 1], [verbalisant 4], [verbalisant 1]) anders verklaren. Getuigen die, gelet op hun functie als respectievelijk officier van justitie en opsporingsambtenaar, in beginsel ook het vertrouwen van de rechtbank verdienen dat wat zij verklaren de waarheid is.
Een ander verhaal is de mededeling van de zaaksofficier van justitie op 5 april 2012 dat de zogenoemde ‘kluisverklaringen’ geen betrekking hadden op [verdachte]. Het gaat hier, tegen de achtergrond van het standpunt van de verdediging, om een zo’n wezenlijke mededeling, dat naar het oordeel van de rechtbank niet kan worden volgehouden dat dit een vergissing of onhandigheid betreft. De verklaringen van [getuige] gaan evident wel, en wel in grote mate, over [verdachte]. De tactische verklaring van [getuige] van 8 juli 2009 heeft nota bene het kopje “Onderzoek Landlord”.
Overigens heeft het openbaar ministerie ook nooit gesteld dat het hier om een vergissing zou gaan, maar enkel – bij repliek op 16 september 2013 – dat het proces-verbaal van de zitting van 5 april 2012 op dit punt incorrect is.
Ook het feit dat het openbaar ministerie in eerste instantie niet duidelijk heeft gemaakt welke opsporingsambtenaren het eerste (tactische) verhoor van [getuige] hebben afgenomen, kan naar het oordeel van de rechtbank niet als een vergissing worden afgedaan. Van meet af aan was duidelijk dat het voor de verdediging van [verdachte] relevant was om te weten wie er, in welke hoedanigheid dan ook, betrokken waren geweest bij de verhoren van [getuige]. Desondanks heeft de officier van justitie aanvankelijk gezegd dat de betrokken opsporingsambtenaren “geen onderdeel uitmaakten van het team Landlord en ook niet anderszins daarbij betrokken waren.” Pas nadat anonieme e-mails door de verdediging werden overgelegd en na expliciet doorvragen van de verdediging en de rechtbank bleek dat dit de verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] waren, die wel degelijk bij het onderzoek Landlord betrokken waren.
Ook op dit punt is de rechtbank van oordeel dat de zaaksofficier van justitie er kennelijk doelbewust voor heeft gekozen om in eerste instantie geen openheid van zaken te geven, waar dit op dat moment evident wel in het belang van de verdediging was. Het wil er bij de rechtbank niet in dat de officier van justitie niet van meet af aan geweten heeft dat [verbalisant 2] en [verbalisant 3] degenen waren die op 8 juli 2009 met [getuige] gesproken hadden en dat met name [verbalisant 2] bovendien ook nadien een grote rol in het Landlordonderzoek had. Dat de officier er voor gekozen heeft om hierover te zwijgen en pas, nadat hij niet anders kon, hierover openheid te betrachten, is laakbaar.
d) Is de onrechtmatigheid herstelbaar?
Vast staat voor de rechtbank dat het openbaar ministerie gedurende het proces tegen de verdachte [verdachte] en zijn medeverdachten een aantal onjuiste mededelingen heeft gedaan. Na doorvragen van de rechtbank en/of nader onderzoek van de verdediging is uiteindelijk telkens alsnog ‘de waarheid’ op tafel gekomen. Bovendien heeft het openbaar ministerie uit eigen beweging het tactische proces-verbaal inhoudende de eerste verklaring van [getuige] opgemaakt door [verbalisant 2] en [verbalisant 3] overgelegd en zijn beide verbalisanten ter terechtzitting en/of door de rechter-commissaris ondervraagd over de gang van zaken en de inhoud van het betreffende verhoor.
Zo beschouwd zou deze situatie als ‘gerepareerd’ kunnen worden beschouwd.
6.2.2
Het contact op 4 september 2013 tussen de rechercheofficier van justitie en de getuige
[verbalisant 1].
a. a) Aard en ernst van de onrechtmatigheid?
Op 4 september 2013 heeft de rechercheofficier van justitie en getuige [ovj 2] contact gehad met de getuige [verbalisant 1] over de door hem afgelegde verklaring.
De ratio van de regeling ten aanzien van het oproepen en ondervragen van getuigen, is dat zij verklaringen kunnen afleggen die tot het bewijs van enig strafbaar feit kunnen dienen. Daarin past niet dat de getuige, voordat zijn verklaring is afgelegd – waaronder ook valt het doorlezen van de verklaring vóór tekening – wordt benaderd door een procespartij waarbij gewezen wordt op mogelijke onvolledigheden in de verklaring. Om die reden is bijvoorbeeld in artikel 289 Wetboek van Strafvordering een aantal waarborgen opgenomen om te voorkomen dat getuigen door elkaars verklaringen worden beïnvloed of zich met elkaar onderhouden.
Het is binnen het strafrecht – populair gezegd – een ‘doodzonde’ wanneer getuigen onderling contact hebben over de door hen af te leggen of afgelegde verklaringen. Dit uiteraard om te voorkomen dat verklaringen onderling op elkaar worden afgestemd. Wanneer deze getuigen dan ook nog eens een, zij het zijdelings, bij de strafzaak betrokken officier van justitie en verbalisant blijken te zijn, maakt dat een en ander nog erger.
De rechtbank is dan ook verbijsterd over deze gang van zaken. Dit handelen van een officier van justitie, die nota bene vanwege zijn ervaring als ‘klankbord’ in deze strafzaak fungeert en zelf kort daarvoor ook als getuige is gehoord, kan niet worden afgedaan als “een betreurenswaardige fout van een professional” maar is in strijd met alle beginselen van een behoorlijke procesorde.
b) Wiens belang wordt door de onrechtmatigheid geschaad?
Dat het algemene, ‘hogere’ belang van een integere strafrechtspleging door deze gang van zaken geschaad is, staat voor de rechtbank buiten kijf. Als het openbaar ministerie zich niet aan deze elementaire beginselen houdt, is het einde zoek.
Of de verdachte in deze zaak ook daadwerkelijk geschaad is in zijn belang om een eerlijk proces te hebben, is een vraag die beantwoord wordt onder het kopje “Is de onrechtmatigheid herstelbaar?”.
c) Heeft het openbaar ministerie doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen
van de verdachte gehandeld?
Dat het handelen van officier van justitie [ovj 2] onacceptabel is en een professional onwaardig, staat voor de rechtbank vast. Of het handelen van mr. [ovj 2] ook doelbewust heeft plaatsgevonden met de bedoeling de getuige [verbalisant 1] te beïnvloeden en zo mogelijk de verdachten in deze strafzaak tekort te doen, staat voor de rechtbank niet vast.
Wel spreekt hieruit volgens de rechtbank een grove veronachtzaming van de rechten van de verdachten in deze strafzaak, die recht hebben op een getuigenverhoor dat volgens de wet wordt uitgevoerd.
d) Is de onrechtmatigheid herstelbaar?
Hoewel de getuige [verbalisant 1] bij terugkomst in de kamer bij de rechter-commissaris niet is teruggekomen op zijn verklaring en die verklaring in de kern niet is gewijzigd, heeft hij zijn verklaring na het contact met mr. [ovj 2] wel aangevuld. De aanvulling is niet van dien aard, dat hierdoor gezegd kan worden dat zijn verklaring materieel is gewijzigd. Bovendien hebben alle procespartijen van de getuige [verbalisant 1] kunnen horen en/of in het proces-verbaal van zijn verhoor kunnen lezen wat er is voorgevallen.
De verdachten in deze strafzaak zijn in zoverre dan ook niet in hun belangen geschaad. Om die reden is de rechtbank van oordeel dat de onrechtmatigheid op zich herstelbaar is.
Dat neemt niet weg dat het door de rechtbank genoemde ‘hogere’ belang onherstelbaar geschaad is. Het kan niet zo zijn dat het openbaar ministerie zich in strijd met de wet en beginselen van behoorlijke procesorde gedraagt, maar dat dit ‘vergoelijkt’ - reparabel geacht - kan worden, zolang maar kan worden vastgesteld dat de verdachte er uiteindelijk geen last van heeft gehad. Dat zou een volstrekt verkeerd signaal zijn.
6.2.3
Het niet voldoen aan bevelen van de rechtbank door het openbaar ministerie.
a. a) Aard en ernst van de onrechtmatigheid?
De officier van justitie heeft geweigerd uitvoering te geven aan de opdracht van de rechtbank om de verklaringen van [getuige] aan het dossier toe te voegen. Op 17 januari 2013 heeft de officier van justitie desgevraagd geantwoord dat het openbaar ministerie “hoe dan ook zal blijven volharden in zijn standpunt dat de kluisverklaringen niet aan het dossier kunnen worden toegevoegd”.
Op 25 januari 2013 heeft de rechtbank de officier van justitie opdracht gegeven de verklaringen te verstrekken aan de rechter-commissaris. Ook aan deze opdracht is geen uitvoering gegeven.
Ter gelegenheid van de verhoren van de rechter-commissaris d.d. 4 september 2013 heeft de officier van justitie meermalen gevorderd het antwoord op vragen te beletten, wanneer deze vragen betrekking hadden op de inhoud van de verklaringen van [getuige].
De verdeling van bevoegdheden in het strafproces is door de wet bepaald. Uitgangspunt daarbij is dat de officier van justitie bevelen van de rechtbank uitvoert. Dit beginsel is zo essentieel dat het niet opvolgen van een bevel in de jurisprudentie meermalen tot niet ontvankelijkheid heeft geleid.
b) Wiens belang wordt door de onrechtmatigheid geschaad?
De rechtbank heeft meermalen overwogen dat het voor de verdachte in deze strafzaak van belang is dat de verdediging inzage kan hebben in de verklaringen van [getuige]. Bij beslissing van 21 december 2012 en 25 januari 2013 heeft de rechtbank uitvoerig overwogen waarom de verklaringen van [getuige] als processtuk moeten worden aangemerkt.
Dat de verdachte desondanks geen inzage heeft gekregen in de verklaringen, terwijl het gevolgde alternatief, het horen van getuigen, onvoldoende compensatie is gebleken, betekent dan ook dat verdachte rechtstreeks in zijn belang op een eerlijk proces is geschaad.
c) Heeft het openbaar ministerie doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte gehandeld?
De officier van justitie heeft gesteld dat hij geen uitvoering kán geven aan de opdrachten van de rechtbank van 21 december 2012 en 25 januari 2013.
Daarbij heeft hij zich op het standpunt gesteld dat de ‘kluisverklaringen’ geen processtukken zijn en dus niet aan het dossier hoeven te worden toegevoegd. Dit omdat deze verklaringen zijn afgelegd in het kader van een mogelijke deelname aan het getuigenbeschermings-programma en er nog geen sprake is van overeenstemming tussen het openbaar ministerie en de getuige [getuige], aan wie mogelijk bescherming zal worden geboden. Bovendien had het Gerechtshof in Den Haag al bij arrest van 1 maart 2011 uitgesproken dat [getuige] mocht begrijpen dat alle door hem afgelegde verklaringen niet mochten worden gebruikt zonder zijn toestemming.
Hoewel van het openbaar ministerie – een staatsorgaan – niet kan worden verwacht dat zij geen gehoor geeft aan vonnissen die door een onafhankelijke (civiele) rechter, ook in hoger beroep, worden uitgesproken, betekent dit niet dat dit in een strafzaak niet tot consequenties kan en moet leiden.
Kennelijk is door de officier van justitie een belangenafweging gemaakt bij de keuze tussen het voldoen aan de civiele vonnissen enerzijds en het uitvoeren van de opdrachten van de rechtbank in onderhavige strafzaak anderzijds. De officier van justitie heeft er klaarblijkelijk bewust voor gekozen niet te voldoen aan de opdrachten van de rechtbank in deze strafzaak. De officier van justitie heeft op geen enkel moment inzicht gegeven in de totstandkoming van deze beslissing. Evenmin heeft de officier van justitie inzichtelijk gemaakt hoe de betrokken belangen zijn gewogen, anders dan de enkele verwijzing naar de inhoud van deze civiele vonnissen. Uit de aard van vragen van de verdediging en de rechtbank had de officier van justitie kunnen en moeten begrijpen dat het geven van inzicht in de belangenafweging belangrijk was.
Dat deze afweging ook anders had kunnen uitvallen blijkt wel uit de omstandigheid dat de officier van justitie er op 17 december 2012 ondanks soortgelijke beletselen na een belangenafweging voor heeft gekozen de tactische verklaring van [getuige] van 8 juli 2009 aan het dossier toe te voegen. Waarom die belangenafweging, waar het ging om de verdere verklaringen, anders zou moeten uitvallen is de rechtbank tot op de dag van vandaag een raadsel. Voor zover het gaat om de veiligheid van [getuige] en de stelling dat het openbaar ministerie betrouwbaar moet zijn voor mogelijke toekomstige informanten, kan de rechtbank in ieder geval niet inzien, waarom deze belangen bij het overleggen van de tactische verklaring kennelijk wel, maar bij het overleggen van de verdere verklaringen kennelijk niet ondergeschikt waren aan het belang van waarheidsvinding in deze strafzaak. Immers, ook ten aanzien van de tactische verklaring was bij civiel vonnis al eens geoordeeld dat deze zonder toestemming van [getuige] niet door het openbaar ministerie mocht worden gebruikt.
Bovendien is het aspect van de veiligheid van [getuige] door het openbaar ministerie slechts in de civiele procedures als argument ingebracht. In de onderhavige strafzaak heeft het openbaar ministerie hierover nooit iets gezegd. Het komt de rechtbank overigens ook niet voor als een erg sterk argument, nu inmiddels in diverse media, boeken etc. uitvoerig is bericht over deze zaak en de verklaringen van [getuige] en er in ieder geval bij de rechtbank geen enkel signaal bekend is dat [getuige]’s veiligheid de afgelopen vier jaar bedreigd werd.
Datzelfde geldt wat de rechtbank betreft voor het argument dat bekendmaking van de verklaringen van [getuige] toekomstige bedreigde getuigen zou afschrikken. [getuige] is nooit een bedreigde getuige in de zin van de wet geweest. Dat is ook nooit de bedoeling geweest van het openbaar ministerie.
Het lijkt erop dat het openbaar ministerie, de Staat der Nederlanden, bevreesd is voor de enige reële sanctie die het niet opvolgen van de civiele vonnissen met zich mee zou kunnen brengen: het betalen van een dwangsom en/of schadevergoeding aan [getuige]. Dat het openbaar ministerie er klaarblijkelijk voor heeft gekozen dit geldelijk belang te stellen boven het belang van de verdachten in deze strafzaak op een eerlijk proces, is onbegrijpelijk.
Daar komt nog bij dat de officier van justitie in de strafzaak niet alles gedaan heeft om op zijn minst te proberen de opdrachten van de rechtbank uit te voeren.
Zo is het openbaar ministerie (de Staat der Nederlanden) niet in beroep gegaan tegen het vonnis in kort geding van 25 juni 2013 en evenmin in cassatie tegen het arrest van 24 januari 2013. Door zich zonder meer neer te leggen bij deze civiele uitspraken, heeft het openbaar ministerie opnieuw doelbewust ervoor gekozen de bevelen van de rechtbank in deze strafzaak naast zich neer te leggen. En dit opnieuw zonder inzicht te geven in de gedachtegang achter die keuze.
De rechtbank acht de keuze van het openbaar ministerie om geen rechtsmiddelen in te stellen temeer onbegrijpelijk nu op het moment van de bewuste civiele uitspraken voor het openbaar ministerie duidelijk was dat de rechtbank de verklaringen van [getuige] als processtukken bestempelde, die voor de verdachten in de strafzaak moesten kunnen worden ingezien.
Een en ander brengt de rechtbank tot het oordeel dat het openbaar ministerie er doelbewust voor gekozen heeft geen gehoor te geven aan de opdrachten van de rechtbank. Daarmee heeft het openbaar ministerie doelbewust de belangen van de verdachten in deze strafzaak op een eerlijk proces tekort gedaan, nu de rechtbank reeds op 25 januari 2013 uitdrukkelijk had overwogen dat het in het belang van een fair trial van de verdachten was om wel inzicht in de verklaringen van [getuige] te kunnen krijgen.
d) Is de onrechtmatigheid herstelbaar?
Het openbaar ministerie heeft doelbewust en tot twee maal toe geweigerd uitvoering te geven aan een opdracht van de rechtbank. Het openbaar ministerie heeft bovendien niet alle mogelijke rechtsmiddelen tegen de civiele uitspraken inzake de verklaringen van [getuige] benut.
Het openbaar ministerie heeft geen inzicht gegeven in haar beweegredenen om zo te handelen en de belangenafweging achter deze keuze, terwijl wel op enig moment in de procedure de tactische verklaring van [getuige] is overgelegd. Het openbaar ministerie heeft bovendien tijdens de getuigenverhoren meermalen gevorderd de antwoorden op vragen rondom de verklaringen van [getuige] te beletten. Mede hierdoor is het horen van getuigen onvoldoende effectieve compensatie gebleken voor het niet aan het dossier toevoegen van de verklaringen van [getuige].
Nu op deze wijze niet getoetst kan worden of en hoe informatie uit de verklaringen van [getuige] is gebruikt in het onderzoek Landlord, dan wel of in de verklaringen ontlastende informatie is opgenomen over de verdachten in dit onderzoek, is sprake van een niet reparabele situatie.
7. Eindconclusie
Terug naar de vraag waar een en ander toe moet leiden. Dient het openbaar ministerie niet-ontvankelijk te worden verklaard, of kan met een minder vergaande sanctie worden volstaan?
Bij beantwoording van die vraag moet de rechtbank een afweging maken tussen het belang van de maatschappij bij vervolging van strafbare feiten enerzijds en het belang van zowel de individuele verdachte als de samenleving in zijn geheel op een eerlijk proces anderzijds.
In die belangenafweging kijkt de rechtbank naar de aard en ernst van de feiten waarvoor de verdachte terecht staat. Met andere woorden, in het geval van een verdenking van moord zal zo’n belangenafweging mogelijk anders uitvallen dan in het geval van een verdenking van een strafbaar feit zonder direct aanwijsbare slachtoffers.
Aan de andere kant moet de rechtbank kijken naar de aard en ernst van de onrechtmatigheden in de procedure.
Afweging van al deze belangen bepaalt uiteindelijk of het recht op strafvervolging al dan niet komt te vervallen.
De bewuste keuze van de officier van justitie om geen uitvoering te geven aan opdrachten van de rechtbank raakt het wettelijke systeem in de kern. Deze keuze van de officier van justitie maakt inbreuk op een van de grondslagen van ons strafproces: de verdeling van bevoegdheden tussen de officier van justitie en de strafrechter. Hiermee wordt een zo wezenlijk onderdeel van ons strafrechtsysteem aangetast, dat dit op grond van de zogenaamde Karman-jurisprudentie, op zich al een reden zou kunnen zijn om het openbaar ministerie thans niet-ontvankelijk te verklaren. Reeds op 25 januari 2013 heeft de rechtbank overwogen dat de omstandigheid dat het openbaar ministerie weigert uitvoering te geven aan een opdracht van de rechtbank an sich niet per definitie tot niet-ontvankelijkheid hoeft te leiden, mits het recht op een fair trial op een andere wijze kan worden gewaarborgd.
Volgens vaste jurisprudentie moet de rechtbank onderzoeken of de procedure in zijn geheel (‘as a whole’ in de jurisprudentie van het EHRM) als fair is te betitelen. Eén schending van artikel 6 EVRM betekent nog niet dat niet meer sprake kan zijn van een ‘fair trial as a whole’.
Daarom heeft de rechtbank zich de vraag gesteld of het strafproces tegen de verdachte [verdachte] nog ‘as a whole fair’ kan worden genoemd.
Vast staat dat de tactische verklaring en de daarop gevolgde verklaringen van [getuige] zijn afgelegd vanaf 8 juli 2009.
Gelet op de eerder genoemde jurisprudentie zou bewijsuitsluiting van al het bewijsmateriaal dat na het opmaken van de verklaringen van [getuige] is verkregen, dus vanaf 8 juli 2009, een mogelijke sanctie kunnen zijn voor de geconstateerde onrechtmatigheden.
Op die manier zou het mogelijk gebruik van informatie uit de verklaringen van [getuige] in het verdere opsporingsonderzoek wellicht kunnen worden ondervangen.
Dat standpunt zou naar het oordeel van de rechtbank ook wel verdedigbaar zijn geweest, wanneer het zou gaan om de hierboven genoemde gebreken, elk afzonderlijk van elkaar bekeken. Daarbij in aanmerking nemend dat niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie de meest vergaande sanctie is die aan een onrechtmatigheid kan worden verbonden en waarmee zeer terughoudend moeten worden omgegaan.
Feit is echter dat de mogelijkheid dat de verklaringen van [getuige] ontlastende informatie over de verdachten in deze strafzaak bevatten door bewijsuitsluiting niet wordt ondervangen.
Daarbij heeft de rechtbank eerder overwogen dat het in deze strafzaak niet alleen gaat om het niet kunnen inzien van processtukken, waardoor artikel 6 EVRM is geschonden, maar om meer dan deze onrechtmatigheid.
De lijn in de zogenaamde Salduz-jurisprudentie is daar een voorbeeld van.
De rechtbank heeft reeds op 25 januari 2013 overwogen, dat het ‘enkele ‘feit dat de officier niet of niet volledig de waarheid spreekt, op zich niet hoeft te betekenen dat de betreffende verdachte geen eerlijk proces meer kan hebben.
In deze strafzaak hebben echter meerdere onrechtmatigheden plaatsgevonden. Die onrechtmatigheden betreffen zowel de inhoudelijke (niet of niet volledig dan wel onjuist voorlichten van de rechtbank en de verdediging, niet kunnen kennisnemen van relevante processtukken) als de procedurele kant (‘incident’ met mr. [ovj 2] op 4 september 2013).
Voorts staat vast dat het openbaar ministerie doelbewust en zonder (afdoende) inzicht te geven in de totstandkoming van keuzes en de onderliggende belangenafweging, heeft besloten de opdrachten van de rechtbank met betrekking tot de verklaringen van [getuige] te negeren.
Gelet op de aard en ernst van de hierboven geconstateerde onrechtmatigheden, in onderling verband en samenhang bezien, de hoeveelheid onrechtmatigheden, het gegeven dat door een aantal van deze onrechtmatigheden doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van verdachte aan diens recht op een eerlijk proces tekort is gedaan, in combinatie met de bewuste keuze van de officier van justitie om geen uitvoering te geven aan de opdrachten van de rechtbank, waardoor het wettelijk systeem in de kern wordt geraakt, komt de rechtbank tot het oordeel dat de procedure ‘as a whole’ niet meer ‘fair’ is.
Simpel gezegd, hebben naar het oordeel van de rechtbank té veel en té ernstige onrechtmatigheden plaatsgevonden om te kunnen zeggen dat de verdachte een eerlijk proces heeft kunnen hebben.
De manier waarop het openbaar ministerie zich in deze strafzaak heeft opgesteld, is niet de manier waarop een strafproces in Nederland dient te worden gevoerd.
Tegen deze achtergrond moet het belang van de verdachte, maar ook van de samenleving, op een eerlijk proces prevaleren boven het belang op strafvervolging.
Het openbaar ministerie dient dan ook niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vervolging van verdachte [verdachte].
4. De beslissing
De rechtbank:
Openbaar ministerie niet-ontvankelijk
- verklaart het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in zijn recht tot vervolging;
Beslag
- gelast de teruggave aan de rechthebbende van de volgende in beslag genomen voorwerpen, zoals weergegeven op de beslaglijst:
[adres 1 t/m 21]
Dit vonnis is gewezen door mr. J.S. Holthuis, voorzitter, mr. C.M.J. van den Acker en
mr. M.J.M. Goessen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R.C. Smeets, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 11 oktober 2013.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegde dat:
1.
hij in of omstreeks de hierna onder a en/of b te noemen periode(n) in de
gemeente Kerkrade en/of in de gemeente Maastricht, althans in het
arrondissement Maastricht, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk
a.
I. in of omstreeks de periode van 1 september 2004 tot en met 8 maart 2006
een factuur ten name van [betrokkene 14] met een totaalbedrag van euro
59.970,-, zijnde een geschrift dat bestemd was tot bewijs van enig feit
te dienen,
valselijk heeft opgemaakt of vervalst door in strijd met de waarheid in
deze factuur te vermelden dat [betrokkene 14] herstelwerkzaamheden had verricht
ten behoeve van het pand [adres] te Kerkrade en/of dat
verdachte en/of (één van) zijn mededader(s) een geldbedrag ter hoogte van
euro 59.970,- verschuldigd was/waren aan [betrokkene 14],
II.in of omstreeks de periode van 1 september 2004 tot en met 8 maart 2006 gebruik
heeft gemaakt van een vals of vervalst geschrift, te weten een factuur
ten name van [betrokkene 14] met een totaalbedrag van euro 59.790,- - zijnde
een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - als
ware dat geschrift echt en onvervalst, bestaande dat gebruikmaken hierin
dat hij, verdachte en/of (één van) zijn mededader(s) voornoemde factuur
heeft/hebben ingediend bij Aegon Schadeverzekering,
en/of
b.
in of omstreeks de periode van 1 juni 2004 tot en met 23 november 2004 een
huurovereenkomst van 30 september 2004 op naam van [betrokkene 1] en/of een
huurovereenkomst van 29 september 2004 op naam van [betrokkene 2] en/of
een huurovereenkomst van 25 september 2004 op naam van[betrokkene 3], (telkens)
zijnde (een) geschrift(en) dat/die bestemd was/waren tot bewijs van enig
feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt of vervalst door in strijd met de
waarheid (telkens) in deze overeenkomst(en) te vermelde dat voornoemde
[betrokkene 1] en/of [betrokkene 2] en/of [betrokkene 3] een kamer, althans een ruimte
huurde(n) in het pand [adres] te Kerkrade,
zulks (telkens) met het oogmerk om dat/die geschrift(en) als echt en
onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
Artikel 225 Wetboek van Strafrecht;
(Zie Zaakdossier 4, subzaakdossiers [adres] + [adres])
en/of
hij in of omstreeks de hierna onder a en/of b te noemen periode(n) in de
gemeente Kerkrade, althans in het arrondissement Maastricht, in elk geval in
Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
meermalen, althans eenmaal,
(telkens) met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te
bevoordelen (telkens) door een of meer listige kunstgrepen en/of door een
samenweefsel van verdichtsels,
a.in of omstreeks de periode van 1 september 2004 tot en met 8 maart 2006
Aegon Schadeverzekering heeft/hebben bewogen tot de afgifte van een
geldbedrag van 59.970,-, althans 24.000, -hebbende verdachte en/of zijn
mededader(s) toen aldaar (telkens) met vorenomschreven oogmerk - zakelijk
weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd
met de waarheid een valse factuur van [betrokkene 14] verstrekt waaruit kosten
voor herstelwerkzaamheden van het pand [adres] te Kerkrade
zouden moeten blijken, zulks terwijl deze herstelwerkzaamheden niet waren
verricht, en/of
b.in of omstreeks de periode van 1 juni 2004 tot en met 23 november 2004 de
Rabobank te Kerkade heeft/hebben bewogen tot de afgifte van een
hypothecaire lening van 285.000, in elk geval een geldbedrag, hebbende
verdachte en/of zijn mededader(s) toen aldaar (telkens) met
vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of
listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid ten behoeve
van die hypothecaire lening (een) valse huurovereenkomst(en) verstrekt,
waaruit zou moeten blijken dat verdachtes mededader(s) inkomsten uit
verhuur zou ontvangen, zulks terwijl verdachtes mededader(s) deze
huurinkomsten niet zou ontvangen,
waardoor voornoemde bedrijven (telkens) (mede) werd(en) bewogen tot
bovenomschreven afgifte;
(Zie Zaakdossier 4, subzaakdossiers [adres] + [adres])
2.
hij in of omstreeks de hierna onder a en/of b en/of c nader te noemen
periode(n) in de gemeente Kerkrade en/of in de gemeente Heerlen, althans in
het arrondissement Maastricht, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
een beroep of gewoonte heeft gemaakt van het kopen van onroerende goederen met
het oogmerk om zonder volledige betaling zich en/of (een) ander(en) de
beschikking over die panden te verzekeren, hebbende verdachte en/of zijn
mededader(s), telkens met voormeld oogmerk,
de navolgende panden - op tijd en plaats daarbij vermeld - gekocht, te weten:
a.in of omstreeks de periode van 1 oktober 2002 tot en met 24 december
2002 het pand gelegen aan de [adres] te Heerlen, en/of
b.in of omstreeks de periode van 1 september 2008 tot en met 7 oktober 2008
het pand gelegen aan de [adres] te Kerkrade, en/of
c.in of omstreeks de periode van 1 februari 2008 tot en met 20 maart 2008
het pand gelegen aan de [adres] te Kerkrade;
(zie Zaakdossier 2, subzaakdossiers: [adres], [adres]
en[adres])
Subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden, dat:
hij op één of meer nader te noemen tijdstippen
in de gemeente Kerkrade en/of in de gemeente Heerlen,
althans in het arrondissement Maastricht, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
(telkens) met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te
bevoordelen (telkens) door een of meer listige kunstgrepen en/of door een
samenweefsel van verdichtsels,
a.in of omstreeks de periode van 1 oktober 2002 tot en met 24 december 2002,
[betrokkene 4] en/of [medeverdachte 6] heeft/hebben bewogen tot de afgifte van
het pand gelegen aan de [adres] te Heerlen, in elk geval van
een pand, hebbende verdachte en/of zijn mededader(s) toen aldaar (telkens)
met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of
listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid gezegd dat
hij, verdachte, behoudens de in de leveringsakte bij de notaris
vastgelegde koopprijs van euro 67.500 nog een extra bedrag van euro 15.000
contant zal betalen en/of (vervolgens) heeft hij, verdachte bij het
ondertekenen van de koopovereenkomst euro 5000 contant (aan)betaald, en/of
b.in of omstreeks de periode van 1 september 2008 tot en met 7 oktober 2008
[medeverdachte 7] heeft/hebben bewogen tot de afgifte van het pand gelegen
aan de [adres] te Kerkrade, in elk geval van een pand,
hebbende verdachte en/of zijn mededader(s) toen aldaar (telkens) met
vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of
listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid gezegd dat
hij, verdachte, behoudens de in de leveringsakte bij de notaris
vastgelegde koopprijs van euro 32.000 nog een extra bedrag van euro 23.000
contant zal betalen, en/of
c.in of omstreeks de periode van 1 februari 2008 tot en met 20 maart 2008
[medeverdachte 2] heeft/hebben bewogen tot de afgifte van het pand gelegen aan
[adres] te Kerkrade, in elk geval van een pand, hebbende verdachte
en/of zijn mededader(s) toen aldaar (telkens) met vorenomschreven oogmerk
- zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk
en/of in strijd met de waarheid gezegd dat hij, verdachte, behoudens de in
de leveringsakte bij de notaris vastgelegde koopprijs van euro 172.500 nog
een extra bedrag van 10 % van de vastgelegde koopprijs, te weten euro
17.250, contant zal betalen,
waardoor voornoemde perso(o)n(en) (telkens) werd(en) bewogen tot
bovenomschreven afgifte;
Artikel 326 Wetboek van Strafrecht;
(zie Zaakdossier 2, subzaakdossiers: [adres], [adres]
en [adres])
3.
hij op één of meer nader te noemen tijdstippen
in de gemeente Kerkrade en/of in de gemeente Heerlen, in elk geval in het
arrondissement Maastricht, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
a.op of omstreeks 24 december 2002 in (een) notariële akte(n), te weten
(een) leveringsakte(n) van het pand gelegen aan de [adres] te
Heerlen opgemaakt door een notaris, te weten kandidaat-notaris [notaris 1]
, valselijk heeft doen opnemen dat de koopprijs van voornoemd
pand euro 67.500 bedroeg, van de waarheid van welk(e) feit(en) die akte
moest doen blijken, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) (telkens)
wist(en) dat de werkelijke en/of de te betalen koopprijs hoger was, en/of
b.op of omstreeks 7 oktober 2008 in (een) notariële akte(n), te weten (een)
leveringsakte(n) van het pand gelegen aan de [adres] te
Kerkrade opgemaakt door een notaris, te weten [notaris 2],
valselijk heeft doen opnemen dat de koopprijs van voornoemd pand euro
32.000 bedroeg, van de waarheid van welk(e) feit(en) die akte moest doen
blijken, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) (telkens) wist(en) dat
de werkelijke en/of de te betalen koopprijs hoger was, en/of
c.op of omstreeks 15 december 2006 in (een) notariële akte(n), te weten
(een) leveringsakte(n) van het pand gelegen aan de [adres] te
Kerkrade opgemaakt door een notaris, te weten [notaris 3], valselijk
heeft doen opnemen dat de koopprijs van voornoemd pand euro 172.500
bedroeg, van de waarheid van welk(e) feit(en) die akte moest doen blijken,
terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) (telkens) wist(en) dat de
werkelijke en/of de te betalen koopprijs hoger was, en/of
d.op of omstreeks 20 maart 2008 in (een) notariële akte(n), te weten (een)
leveringsakte(n) van het pand gelegen aan [adres] te Kerkrade,
opgemaakt door een notaris, te weten notaris [notaris 4], valselijk
heeft doen opnemen dat de koopprijs van voornoemd pand euro 172.500
bedroeg, van de waarheid van welk(e) feit(en) die akte moest doen blijken,
terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) (telkens) wist(en) dat de
werkelijke en/of de te betalen koopprijs hoger was,
zulks (telkens) met het oogmerk om die akte(n) of (een) afschrift(en) daarvan
te gebruiken of door anderen te doen gebruiken als ware die opgave(n) in
overeenstemming met de waarheid;
(Zie Zaakdossier 2, subzaakdossiers [adres], [adres],
[adres] en[adres])
4.
hij op één of meer nader te noemen tijstippen in of omstreeks de periode van 1
oktober 2002 tot en met 16 juni 2009
in de gemeente Kerkrade en/of in de gemeente Heerlen en/of in de gemeente
Landgraaf, althans in het arrondissement Maastricht, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen,
van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, althans zich schuldig
heeft gemaakt aan witwassen, althans zich schuldig heeft gemaakt aan
schuldwitwassen,
immers heeft/hebben hij, verdachte en/of (één of meer van) zijn mededader(s)
I.
verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op de navolgende panden was en/of
wie die panden voorhanden had, te weten
- door in of omstreeks de periode van 1 oktober 2002 tot en met 16 juni 2009
voor te wenden dat [medeverdachte 1] rechthebbende was op het pand
[adres] te Heerlen, en/of
- door op of omstreeks 5 juni 2003 voor te wenden dat [medeverdachte 8]
rechthebbende was op het pand [adres] te Landgraaf, en/of
- door in of omstreeks de periode van 1 februari 2008 tot en met 16 juni 2009
voor te wenden dat [medeverdachte 1] rechthebbende was op het pand [adres] te
Kerkrade, en/of
- door in of omstreeks de periode van 1 september 2008 tot en met 16 juni 2009
voor te wenden dat [medeverdachte 9] rechthebbende was op het pand
[adres] te Kerkrade, en/of
- door in of omstreeks de periode van 1 april 2004 tot en met 16 juni 2009
voor te wenden dat [medeverdachte 10] rechthebbende was op het pand
[adres] te Kerkrade,
terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en), althans
redelijkerwijs moest(en) vermoeden, dat die/dat pand(en) geheel of
gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig
misdrijf,
althans, subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling leidt,
één of meer van navolgende panden verworven en/of voorhanden gehad, te weten:
- in of omstreeks de periode van 1 oktober 2002 tot en met 16 juni 2009 een
pand gelegen aan de [adres] te Heerlen, en/of
- in of omstreeks de periode van 1 januari 2003 tot en met 16 juni 2009 een
pand gelegen aan de [adres] te Landgraaf, en/of
- in of omstreeks de periode van 1 oktober 2006 tot en met 16 juni 2009 een
pand gelegen aan de [adres] te Heerlen, en/of
- in of omstreeks de periode van 1 september 2008 tot en met 16 juni 2009 een
pand gelegen aan de [adres] te Kerkrade, en/of
- in of omstreeks de periode van 1 februari 2008 tot en met 16 juni 2009 een
pand gelegen aan[adres] te Kerkrade,
en/of
II.
één of meer van navolgende geldbedragen en/of goederen en/of tegoeden op
bankrekeningen verworven en/of voorhanden gehad, te weten:
A.in of omstreeks de periode van 1 november 2004 tot en met 16 juni 2009 het
door verkoop verkregen bedrag van een pand gelegen aan de [adres] te
Kerkrade (euro 250.110,43), en/of
B.(meermalen) in de periode van 1 januari 2003 tot en met 16 juni 2009 een
(groot) aantal biljetten van euro 500, en/of
C.(meermalen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2003 tot en met 31
december 2007 ten onrechte als (reguliere) huuropbrengsten van een of
meerdere panden in zijn, verdachtes, administratie verantwoorde
geldbedragen, en/of
D.in of omstreeks de periode van 1 januari 2003 tot en met 31 december 2007
(een) tegoed(en) op een (of meer) bankrekening(en) bij de Belgische CBC
Bank ten name van [verdachte] en/of [medeverdachte 1], te weten de nummers:
[rekeningnummer 1] en/of [rekeningnummer 2] en/of [rekeningnummer 3], en/of (een)
bankrekening(en) bij de Belgische CBC Bank ten name van [medeverdachte 9], te
weten de/het nummer(s): [rekeningnummer 4] en/of [rekeningnummer 5], en/of
zulks (telkens) terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en),
althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden, dat de opbrengst van die/dat
pand(en) en/of die geldbedragen en/of die huuropbrengsten geheel of
gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig
misdrijf;
(Zie Zaakdossier 5)
5.
hij op of omstreeks 13 juli 2004 en/of 27 juli 2005 en/of 20 juli 2006 en/of
20 maart 2008 en/of 6 januari 2009, in elk geval in of omstreeks de periode
van 1 juli 2004 tot en met 31 januari 2009,
in de gemeente Maastricht en/of in de gemeente Heerlen en/of in de gemeente
Apeldoorn, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
meermalen, althans eenmaal,
opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte,
te weten (een) aangifte(n) voor de Inkomstenbelasting Premie
Volksverzekeringen over de/het jaar/jaren 2003 en/of 2004 en/of 2005 en/of
2006 en/of 2007,
(telkens) onjuist of onvolledig heeft gedaan, terwijl dat/die feit(en) er
(telkens) toe strekte(n) dat te weinig belasting werd geheven,
immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededaders opzettelijk op dat/die bij
de Inspecteur der belastingen ingediende aangiftebiljet(ten) voor de
inkomstenbelasting ten name van hem, verdachte:
a.(telkens) geen opgave gedaan van banktegoeden bij een bank in België,
te weten de bankrekeningnummers:
- [rekeningnummer 1] ten name van [verdachte] en/of[medeverdachte 1] van de CBC
Bank en/of
- [rekeningnummer 2] ten name van [verdachte] en/of[medeverdachte 1] van de CBC
Bank en/of
- [rekeningnummer 3] ten name van[verdachte]en/of [medeverdachte 1] van de CBC
Bank en/of
- [rekeningnummer 4] ten name van [medeverdachte 9] van de CBC Bank en/of
- [rekeningnummer 5] ten name van [medeverdachte 9] van de CBC Bank en/of
b.(telkens) geen volledige opgave gedaan van ontvangen huurinkomsten uit
onroerend goed, te weten:
- ten aanzien van de aangifte inkomstenbelasting over het jaar 2003: een
totaal bedrag van minimaal euro 5235, in elk geval een geldbedrag, en/of
- ten aanzien van de aangifte inkomstenbelasting over het jaar 2004: een
totaal bedrag van minimaal euro 17.270, in elk geval een geldbedrag, en/of
- ten aanzien van de aangifte inkomstenbelasting over het jaar 2005: een
totaal bedrag van minimaal euro 41.209, in elk geval een geldbedrag, en/of
- ten aanzien van de aangifte inkomstenbelasting over het jaar 2006: een
totaal bedrag van minimaal euro 34.342, in elk geval een geldbedrag, en/of
- ten aanzien van de aangifte inkomstenbelasting over het jaar 2007: een
totaal bedrag van minimaal euro 21.054, in elk geval een geldbedrag, en/of
c.(telkens) opgave gedaan van valse of vervalste kostenfacturen,
te weten:
- een factuur of kwitantie, in elk geval een uitgave, d.d. 30 december 2002
ad euro 5406,57 van [betrokkene 5], Loodgietersbedrijf, en/of
- een factuur of kwitantie, in elk geval een uitgave, d.d. 14 april 2003
ad euro 22.500 van [betrokkene 6], en/of
- een factuur of kwitantie, in elk geval een uitgave, d.d. 19 juni 2003 ad
euro 6750 van [betrokkene 7], en/of
- een factuur of kwitantie, in elk geval een uitgave, d.d. 15 juli 2003 ad
euro 15.000 van [betrokkene 8], en/of
- een factuur of kwitantie, in elk geval een uitgave, d.d. 1 oktober 2003
ad euro 14.000 van [betrokkene 9], en/of
- een factuur of kwitantie, in elk geval een uitgave, d.d. 9 december 2003
ad euro 3.139 van [betrokkene 10], en/of
- een factuur of kwitantie, in elk geval een uitgave, d.d. 5 augustus 2005
ad euro 5000 van [betrokkene 11], en/of
- een factuur of kwitantie, in elk geval een uitgave, in 2007 (in totaal) ad
euro 22.788 van [betrokkene 10];
Althans:
dat hij op vijf, althans een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 13 juli 2004 tot en met 6 januari 2009, in elk geval in of omstreeks de periode van de maand juli 2004 tot en met de maand januari 2009, in de gemeente(n) Maastricht en/of Heerlen en/of Apeldoorn, in elk geval in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk (een) bij de belastingwet voorziene aangifte(n), te weten (een) aangifte(n) voor de Inkomstenbelasting Premie Volksverzekeringen over de/het jaar/jaren 2003 (D-1363) en/of 2004 (D-1133) en/of 2005 (D-1134) en/of 2006 (D-1135) en/of 2007 (D-1136) ten name van hem, verdachte (telkens) onjuist of onvolledig heeft gedaan, terwijl dat/die feit(en) er (telkens) toe strekte(n) dat te weinig belasting werd geheven, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn medeverdachte(n) (telkens) opzettelijk op dat/die bij de Inspecteur der belastingen, althans de Belastingdienst ingediende aangifte(n) voor de inkomstenbelasting Premie Volksverzekeringen ten name van hem, verdachte voornoemd -zakelijk weergegeven- (telkens) (een) te la(a)g(e), althans onjuist(e) bedragen) aan belastbare winst uit onderneming en/of aan belastbaar inkomen uit werk en woning en/of aan voordeel uit sparen en beleggen en/of aan belastbaar inkomen uit sparen en beleggen vermeld (D-1360);
(Zie Zaakdossier 3)
6.
[betrokkene 12] en/of [betrokkene 13] en/of een of meer onbekend gebleven
personen op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari
2006 tot en met 15 maart 2007
in de gemeente Kerkrade en/of in de gemeente
Heerlen, althans in het arrondissement Maastricht, in elk geval in Nederland,
(telkens) tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen,
(telkens) opzettelijk heeft/hebben geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of
verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft/hebben gehad in een (aantal)
pand(en) (telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal
bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet
behorende lijst II,
tot en/of bij het plegen van welk(e) misdrijf/misdrijven verdachte op één of
meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2006 tot en met 15
maart 2007
in de gemeente Kerkrade en/of in de gemeente Heerlen, althans in het
arrondissement Maastricht, in elk geval in Nederland,
meermalen, althans eenmaal,
(telkens) opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft
verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest, door aan die [betrokkene 12] en/of
die [betrokkene 13] en/of die onbekend gebleven persoon/personen (telkens) een pand,
te weten een pand gelegen aan het [adres] te Simpelveld en/of een pand
gelegen aan de [adres] te Kerkrade,
voor de teelt/het kweken van hennepplanten ter beschikking te stellen;
(Zie Zaakdossier 1)
Voor zover in de tenlastelegging kennelijke schrijffouten of misslagen voorkomen, zijn die in deze weergave van de tenlastelegging door de rechtbank verbeterd. De verdachte is door deze verbetering, zoals uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, niet in de verdediging geschaad.
RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
parketnummer: 03/703007-09
proces-verbaal van het voorgevallene ter openbare zitting van de enkelvoudige kamer van de rechtbank voornoemd van 11 oktober 2013 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats en datum],
wonende te [adres verdachte].
Tegenwoordig:
mr. , rechter,
mr. , officier van justitie,
dhr./mevr. , griffier.
De rechter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is in de zaal van de zitting aanwezig.
De rechter spreekt het vonnis uit en geeft de verdachte kennis dat hij daartegen binnen 14 dagen hoger beroep kan instellen.
Waarvan proces-verbaal, vastgesteld en getekend door de rechter en de griffier.
Raadsman is mr. J.H.L.C.M. Kuijpers, advocaat te Amsterdam.