Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier (onderzoek Montana II en aanvulling Montana 2, dossiernummer 26120286z) bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.Voor zover het gaat om geschriften als bedoeld in artikel 344.1.5° Wetboek van Strafvordering, worden deze alleen gebruikt in verband met de inhoud van andere bewijsmiddelen.
Rb. Midden-Nederland, 20-03-2015, nr. 16/800220-12 (P)
ECLI:NL:RBMNE:2015:1845
- Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
- Datum
20-03-2015
- Zaaknummer
16/800220-12 (P)
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBMNE:2015:1845, Uitspraak, Rechtbank Midden-Nederland, 20‑03‑2015; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
ECLI:NL:RBMNE:2015:1838, Uitspraak, Rechtbank Midden-Nederland, 19‑03‑2015; (Eerste aanleg - meervoudig)
Uitspraak 20‑03‑2015
Inhoudsindicatie
Herstelvonnis op uitspraak 16/800220-12 (P) ECLI:NL:RBMNE:2015:1838 19 maart 2015.
Partij(en)
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Afdeling StrafrechtZittingslocatie Utrecht
Parketnummer: 16/800220-12 (P)
Herstelvonnis van 20 maart 2015
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1977]
wonende te [woonplaats], op de [adres]
bijgestaan door mr. C.W. Flokstra, advocaat te Amsterdam.
1. De ambtshalve bepaalde toevoeging op het eindvonnis
Op 19 maart 2015 heeft de rechtbank vonnis gewezen en uitgesproken in bovengenoemde strafzaak. Abusievelijk is in het dictum van het vonnis de volgende zin niet opgenomen:
‘Stelt vast dat het bewezen verklaarde feit 2 geen strafbaar feit oplevert en ontslaat de verdachte ten aanzien daarvan van alle rechtsvervolging.’
2. De beslissing
De rechtbank:
bepaalt dat aan het eindvonnis van 19 maart 2015 in bovengenoemde zaak onder 13. Beslissing, onder de zin ‘Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij’, de volgende zin wordt toegevoegd:
‘Stelt vast dat het bewezen verklaarde feit 2 geen strafbaar feit oplevert en ontslaat de verdachte ten aanzien daarvan van alle rechtsvervolging.’
Waarvan is opgemaakt dit herstelvonnis, door mr. mr. E.M. de Stigter, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. A.M. Westerhout, griffier, op 20 maart 2015 vastgesteld en ondertekend.
Uitspraak 19‑03‑2015
Inhoudsindicatie
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het aanwezig hebben van een grote (handels)hoeveelheid verdovende middelen, waaronder met name cocaïne. Verdachte heeft ook een vuurwapen, munitie en een traangasbusje voorhanden gehad. De rechtbank ontslaat verdachte van rechtsvervolging ten aanzien van het witwassen. De rechtbank acht alles afwegende een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren passend en geboden. Zie ook herstelvonnis d.d. 20 maart 2015 ECLI:NL:RBMNE:2015:1845
Partij(en)
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
Parketnummer: 16/800220-12 (P)
Vonnis van de meervoudige strafkamer van 19 maart 2015
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1977]
wonende te [woonplaats], op de [adres].
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 4 september 2014, 11 november 2014 en 5 maart 2015. De verdachte is in persoon verschenen en heeft zich ter terechtzitting laten bijstaan door mr. C.W. Flokstra, advocaat te Amsterdam.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van wat verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.
2. Tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
op 7 april 2014 te Nieuwegein samen met een ander, althans alleen opzettelijk aanwezig heeft gehad 5012,2 gram cocaïne en 2,8 gram MDMA;
op 7 april 2014 te Nieuwegein samen met een ander, althans alleen ongeveer € 2.554.530,-- heeft witgewassen;
op 7 april 2014 te Nieuwegein samen met een ander, althans alleen een vuurwapen, munitie en een traangasbus voorhanden heeft gehad.
3. Voorvragen
De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
4. Rechtmatigheid van de doorzoeking
De raadsman heeft betoogd dat de doorzoekingen in de woning en in het bedrijfspand van verdachte onrechtmatig waren en heeft daartoe aangevoerd dat er onvoldoende concrete feiten en omstandigheden waren om te spreken over een verdenking van een strafbaar feit. Voorts was de rechter-commissaris door de officier van justitie onvoldoende geïnformeerd over de eigenlijke achtergronden van de wens tot doorzoeking, te weten de hoop concretere aanwijzingen te vinden om de Liechtensteinse autoriteiten te overtuigen medewerking te verlenen aan de rechtshulpverzoeken. De rechter-commissaris was niet op de hoogte van de rechtshulpverzoeken en de belemmeringen die waren opgeworpen door de Liechtensteinse autoriteiten. Op grond daarvan had de rechter-commissaris redelijkerwijs niet tot de beslissing tot huiszoeking kunnen komen. De raadsman heeft betoogd dat er niet alleen sprake is van schending van artikel 8 EVRM, maar tevens artikel 6 EVRM, nu de handelwijze van het openbaar ministerie niet anders dan doelbewust kan zijn geweest en daarmee de verdedigingsbelangen zijn geschaad. Er heeft een forse inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van verdachte plaatsgevonden. Naar het oordeel van de raadsman dient de schending primair tot bewijsuitsluiting en daarmee tot vrijspraak, en subsidiair tot strafvermindering te leiden.
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat geen sprake is van een onrechtmatige doorzoeking. De doorzoeking heeft plaatsgevonden in een reeds in 2011 gestart witwasonderzoek, waarin verdachte en een aantal familieleden ervan worden verdacht zich schuldig te hebben gemaakt aan witwassen van crimineel geld door het aankopen en financieren van panden in Nederland in 2008, waarbij gebruik wordt gemaakt van Liechtensteinse trusts. Nadat dit onderzoek wegens capaciteitsgebrek heeft stilgelegen is dit in de tweede helft van 2013 weer opgepakt. Om de link tussen de verdachten en de trusts concreet te krijgen werd een rechtshulpverzoek aan Liechtenstein gedaan. Liechtenstein bleek alleen aan dit rechtshulpverzoek te kunnen voldoen indien sprake was van een concreet onderliggend strafbaar feit. Dat was er nog niet.
Het openbaar ministerie heeft vervolgens ingezet op een twee-sporen beleid en is (ook) verder onderzoek in Nederland gaan doen. In dat kader zijn doorzoekingen gedaan in panden waarvan het redelijke vermoeden bestond dat de verdachten daar woonachtig waren dan wel er gebruik van maakten. Dit betroffen onder meer de woning van verdachte ([adres] te [woonplaats]) en het bedrijfspand van verdachte ([adres] te [vestigingsplaats]). Het doel van de doorzoeking was het vinden van (digitale) bescheiden en informatiedragers die betrekking hadden op de witwasverdenking en de daarmee samenhangende witwasconstructie door middel van de trusts en de BV. Tijdens deze doorzoeking stuitte de politie onverwachts op de cocaïne, het geld en de wapens bij verdachte.
De rechtbank overweegt dat uit het proces-verbaal van doorzoeking d.d. 19 maart 2014, volgt dat de verdenking van witwassen jegens verdachte onder meer is gebaseerd op het volgende:
-dat in de jaren 2008-2010 onroerend goed in Nederland werd aangeschaft en of werd gefinancierd door twee niet transparante trusts;
-dat het onroerend goed dat door de twee trusts is aangeschaft of gefinancierd voor een belangrijk deel in gebruik is bij (familiale) relaties van [A], vader van verdachte;
-dat verdachte gebruik maakt van twee van deze objecten, één als woning en een als bedrijfspand;
-dat verdachte in de periode vlak voorafgaand aan de oprichting van beide trusts drie maal in Zwitserland is geweest, zodat het vermoeden bestaat dat zijn bezoeken aan Zwitserland te maken hebben met de oprichting van de trusts;
-dat verdachte noch andere familieleden over voldoende legaal inkomen beschikken waaruit het vermogen van de trusts verklaard kan worden;
-dat het vermogen in de trusts niet in de belastingaangiften van betrokkenen is opgenomen;
-dat verdachte en andere familieleden in een CIE melding van 2007 en van 2011 worden gerelateerd aan drugshandel.
Op basis van deze informatie heeft de rechter-commissaris de beslissing tot doorzoeking van de woning [adres] te [woonplaats] genomen. De rechtbank kan deze beslissing tot doorzoeking slechts marginaal toetsen.
Gelet op voornoemde informatie op basis waarvan een redelijk vermoeden van een of meer strafbare feiten was gerezen, gelet op de door de officier van justitie naar voren gebrachte informatie omtrent het gevoerde twee sporen beleid, en gelet op de informatie van de officier van justitie dat de toets die de Liechtensteinse autoriteiten volgens aldaar geldend recht moeten aanleggen bij hun beslissing op een rechtshulpverzoek, een geheel andere is dan de toets die de rechter-commissaris naar Nederlands recht moet aanleggen bij zijn beslissing op de aanvraag doorzoeking, is de rechtbank van oordeel dat de rechter-commissaris in redelijkheid tot de beslissing tot doorzoeking heeft kunnen komen.
Voorts is de rechtbank, anders dan de verdediging, van oordeel dat de omstandigheid dat de officier van justitie bij de aanvraag tot doorzoeking niet heeft vermeld dat een rechtshulpverzoek bij de Liechtensteinse autoriteiten was ingediend en dat dit twee maal tot een verzoek om nadere informatie heeft geleid, geen (doelbewuste) schending van de verdedigingsbelangen in de zin van artikel 6 EVRM oplevert.
Nu er geen sprake is van een onrechtmatige doorzoeking, is er geen sprake van een verzuim in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering, zodat het verweer wordt verworpen.
5. Waardering van het bewijs
5.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte cocaïne en MDMA voorhanden heeft gehad en dat hij een vuurwapen, een traangasbusje en patronen in zijn bezit had. De officier van justitie baseert zich daarbij op de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen.
De officier van justitie heeft ten aanzien van het witwassen in het bijzonder het volgende aangevoerd. De witwashandelingen van verdachte hebben bestaan uit het verhullen van de vindplaats van het geldbedrag, zodat de rechtbank (indien zij oordeelt dat het geld afkomstig is uit eigen misdrijf) aan de kwalificatie-uitsluitingsgrond niet toekomt. Mocht de rechtbank van oordeel zijn dat er geen sprake is van verhullen maar van het voorhanden hebben van het geldbedrag, dan ontbreekt de grondslag voor toepassing van de kwalificatie-uitsluitingsgrond omdat het gronddelict waarvan het geldbedrag afkomstig zou zijn, niet (naar aard, plaats en tijd) concreet is geworden. Er bestaat dan geen gevaar voor dubbele vervolging, zodat ook in dat geval witwassen bewezen kan worden.
De officier heeft verwezen naar een recente noot van prof. Borgers bij het arrest van de Hoge Raad van 27 mei 2014 (ECLI:NL:HR:2014:1237), alsmede op het artikel van Y. Buruma in NJB 2014/1135, afl. 23.
5.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat niet bewezen kan worden dat verdachte de onder 1 en (alle onder) 2 ten laste gelegde feiten heeft gepleegd, zodat verdachte daarvan (partieel) moet worden vrijgesproken.
De raadsman is van mening dat een veroordeling voor feit 3 kan volgen, nu verdachte heeft bekend dat hij de betreffende wapens en munitie voorhanden heeft gehad.
De raadsman heeft hierbij in het bijzonder het volgende aangevoerd.
Ten aanzien van feit 1
Verdachte ontkent enige wetenschap omtrent de in de bedrijfsruimte aangetroffen cocaïne en MDMA. Op grond van de stukken kan niet vastgesteld worden aan wie de drugs toebehoorden. Het pand was niet exclusief door cliënt te betreden. Diverse personen hadden toegang tot het pand. Er moet dan ook rekening mee moet worden gehouden dat de drugs aan onbekende derden toebehoren. Daarnaast ontbreken bewijsmiddelen waaruit volgt dat cliënt wetenschap had van de aanwezigheid van de cocaïne in zijn bedrijfspand.
Ten aanzien van feit 2
Verdachte heeft ontkend dat de in zijn woning aangetroffen ruim 2,5 miljoen euro aan hem toebehoort. Hij heeft verklaard dat hij dit geld voor een ander in bewaring hield. Er zijn ook geen concrete aanwijzingen dat verdachte zelf een dergelijk geldbedrag zou kunnen verdienen.
Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat indien de rechtbank de officier van justitie volgt in zijn stelling dat uit het dossier volgt dat verdachte in de drugshandel zit en het aannemelijk is dat de ruim 2,5 miljoen euro daarmee is verdiend, dan geldt dat het enkel voorhanden hebben van een geldbedrag uit een door hemzelf gepleegd misdrijf dient te leiden tot ontslag van rechtsvervolging. Van overige witwashandelingen is geen sprake. Ook niet van verhullen of verbergen van de vindplaats, nu het geld is aangetroffen in een koffer en reistas in een ingebouwde kast achter het bed, welke kast vrij gemakkelijk was te vinden.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht gelet op de navolgende bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 7 april 2014 opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid verdovende middelen en een vuurwapen, munitie, een traangasbus, alsmede een grote hoeveelheid contant geld voorhanden heeft gehad. Voor de verdenking dat deze feiten in vereniging zijn gepleegd acht de rechtbank onvoldoende bewijs aanwezig.
5.3.1.
Bewijs1.
Op 7 april 2014 heeft een doorzoeking plaatsgevonden in de woning van [verdachte] en [medeverdachte] aan de [adres] te [woonplaats].2.Op diezelfde datum heeft ook een doorzoeking plaatsgevonden in het pand [adres] te [vestigingsplaats].3.Op dit adres is [bedrijf 1] BV, het bedrijf van [verdachte] gevestigd. Daarnaast is op dit adres gevestigd [bedrijf 2], de eenmanszaak van [medeverdachte] gevestigd.4.
Doorzoeking bedrijfspand
In een afgesloten ruimte van het bedrijfspand aan de [adres] te [vestigingsplaats] werden in twee kartonnen dozen met het opschrift [naam], naast verpakte babyartikelen pakketten met wit poeder aangetroffen.5.In een doos met opschrift “22” zat een plastic draagtas met daarin vier pakketten. De pakketten bestonden uit plastic gripzakken met daarin steeds een blok witte substantie. Op de pakketten stond “500” geschreven(AAGA3500NL). In een doos met opschrift “47” zat een plastic draagtas met drie pakketten. De pakketten bestonden uit drie blokken witte substantie verpakt in folie met daaromheen tape (AAGA3501NL).
In een zwarte tas in diezelfde opslagruimte werd een klein plastic gripzakje met 8 witte pillen en poeder in dezelfde kleur (AAFF6545NL) aangetroffen.6.
Verder werd in de opslagruimte een doos met gripzakken aangetroffen. Deze waren gelijkend op de gripzakken welke als verpakking dienden voor de pakketten uit de kartonnen doos met opschrift 22.7.
De pakketten met het witte poeder, aangetroffen in de [naam]-dozen (AAGA3500NL en AAGA3501NL), testten positief op cocaïne. Het totaalgewicht bedroeg 5012,2 gram.8.
Nader onderzoek door het NFI bevestigde dat er sprake was van cocaïne, vermeld op lijst I van de Opiumwet.9.
Het poeder dat werd aangetroffen in de zwarte tas(AAFF6545NL) werd positief getest op MDMA. Het gewicht van de pillen en het poeder, aangetroffen in deze tas bedroeg 2,8 gram.10.Nader onderzoek door het NFI bevestigde dat er sprake was van MDMA, vermeld op lijst I van de Opiumwet.11.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat de opslagruimte van zijn bedrijfsruimte door zijn vrouw, medeverdachte [medeverdachte], werd gebruikt. Ook heeft hij verklaard dat hij de doos met gripzakken die in de opslagruimte stond heeft gekocht.12.
Verdachte heeft voorts ter terechtzitting verklaard dat hij beschikte over de sleutels van het bedrijfspand en de opslagruimte en dat hij beschikte over de code van het alarm waarmee het bedrijfspand is beveiligd.13.
Doorzoeking woning
In de slaapkamer van [verdachte] en [medeverdachte] werd in een ladekastje een zwart metalen kluisje in een plastic draagtas aangetroffen. Later bleek in dit kluisje een vuurwapen te zitten.In een 2e kluisje werd een bundel bankbiljetten van € 100,-- gevonden.14.In een doos met eau de toilette lag onder de aanwezige flesjes een stapeltje bankbiljetten van € 500,--. Naast het bed werd een rugzak met een geldbedrag in diverse coupures aangetroffen. Achter het hoofdeinde van het bed bevond zich een smal deurtje. Daarachter bleek een bergruimte te zitten.15.In die bergruimte werd een tas en een koffer met een grote hoeveelheid geld gevonden.16.
In totaal werd in de slaapkamer een bedrag van € 2.554.530,-- aangetroffen17., bestaande uit
905 biljetten van € 500,--, 169 biljetten van € 200,--, 8.975 biljetten van € 100,-- en 23.312 biljetten van € 50,--18..
In het zwart metalen kluisje werd een pistool van het merk Heckler&Koch19.en een met patronen gevuld wapenmagazijn aangetroffen.20.In het patroonmagazijn zaten 13 kogelpatronen van het merk Speer.21.Het pistool is een vuurwapen in de zin van art. 1, onder 3, gelet op art. 2, lid 1 categorie III onder 1 van de WWM.22.De kogelpatronen zijn munitie in de zin van art. 1, onder 4, gelet op art. 2, lid 2 categorie III van de WWM.23.
In de meterkast van de woning werd een busje CS-gas gevonden.24.Dit betreft een gasbusje, bestemd voor het treffen van personen met een giftige, verstikkende, weerloos makende, traanverwekkende of soortgelijke stof. Het gasbusje is een vuurwapen bestemd voor het afschieten van munitie met een dergelijke stof. Het is derhalve een wapen in de zin van art. 2, lid 1 categorie II onder 6 van de WWM.25.
Verdachte heeft ter terechtzitting onder meer verklaard26.:
- -
dat hij de koffer en tas met geld in de wandkast achter het bed heeft opgeborgen en dat hij de rugzak met geld op zijn slaapkamer heeft geplaatst;
- -
dat hij het vuurwapen en de patronen in het kluisje in het nachtkastje naast zijn bed heeft opgeborgen;
- -
dat hij het busje traangas in Duitsland heeft gekocht en in de meterkast van zijn woning heeft opgeborgen.
De hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden worden slechts gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop deze blijkens de inhoud kennelijk betrekking hebben.
5.3.2.
Nadere bewijsoverwegingen
Voorhanden hebben van cocaïne
In een afgesloten opslagruimte van het bedrijfspand van verdachte is ruim 5 kg cocaïne en een hoeveelheid MDMA aangetroffen. Deze ruimte werd gebruikt als opslag voor het bedrijf van de vrouw van verdachte. Verdachte beschikte over de sleutel en de alarmcode van het pand. Ook beschikte hij over de sleutels van de opslagruimte. De rechtbank overweegt dat onder deze omstandigheden verdachte de beschikkingsmacht had over de in de opslagruimte aangetroffen cocaïne en MDMA.
Ook is de rechtbank – gelet op het hierna volgende – van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van de cocaïne en MDMA in de opslagruimte van zijn bedrijfspand.
De rechtbank neemt bij haar beoordeling als uitgangspunt dat de eigenaar tevens gebruiker van een pand in beginsel geacht wordt wetenschap te hebben van zich in dat pand bevindende goederen.
Verdachte heeft zich na het aantreffen van de verdovende middelen lange tijd beroepen op zijn zwijgrecht. Eerst ter terechtzitting heeft hij verklaard dat hij niet op de hoogte was van de aanwezigheid daarvan en heeft hij de mogelijkheid geopperd dat de cocaïne door anderen in zijn bedrijfspand zou zijn neergelegd. Verdachte heeft daartoe aangevoerd dat anderen, waaronder de bedrijfsleider, de schoonmaakster en personeel, toegang hadden tot het pand, dat de opslagruimte ook wel eens werd gebruik voor de opslag van beveiligingsmaterialen, dat deze niet altijd afgesloten was en dat, naast hijzelf (en zijn vrouw), de bedrijfsleider over een sleutel van de opslagruimte beschikte. Ook zat er een sleutel van het pand en van deze ruimte aan de sleutelbos van de bedrijfsbus.
Ten tijde van het aantreffen van de verdovende middelen was het bedrijfspand afgesloten, was de alarmcode in werking gesteld en was ook de opslagruimte waarin de verdovende middelen zijn aangetroffen afgesloten. Alleen verdachte en de bedrijfsleider kenden de alarmcode van het pand en hadden (nu zij ook over de sleutels beschikten) derhalve onbegrensde toegang tot het bedrijf en de afgesloten opslagruimte. De vrouw van verdachte werkte de laatste jaren vanuit huis en kwam niet meer dan een keer in de paar maanden in het bedrijfspand. Volgens haar verklaring bij de rechter-commissaris nam verdachte eventueel te verzenden goederen vanuit de opslagruimte mee naar huis en zij regelde dan de verzending middels TNT.
De rechtbank acht het onder voornoemde omstandigheden uitgesloten dat oproepkrachten zonder vaste werkdagen, of de schoonmaakster, zonder sleutels en zonder alarmcode, de 5 kg cocaïne, die een grote straatwaarde vertegenwoordigt, in een afgesloten ruimte en bovendien in dozen van het bedrijf van de vrouw van verdachte, op zouden slaan, zonder dat verdachte daarvan op de hoogte was. Ook voor de bedrijfsleider acht de rechtbank het niet aannemelijk dat hij -zonder medeweten van verdachte-, 5 kg cocaïne in dozen van het bedrijf van de vrouw van verdachte op zou slaan. Het risico op ontdekking en daarmee het verlies van cocaïne was daardoor immers veel te groot.
Bovendien stond in de opslagruimte naast de dozen met cocaïne, een doos met gripzakken, terwijl een aantal pakketten cocaïne in op deze zakken gelijkende gripzakken was verpakt.
Verdachte heeft ter terechtzitting van 5 maart 2015 weliswaar verklaard dat hij de doos met gripzakken gebruikte ten behoeve van zijn beveiligingsbedrijf, namelijk om portofoons en oordopjes in te verpakken, maar de rechtbank acht deze verklaring niet aannemelijk. Verdachte is pas op de allerlaatste zittingsdag met deze verklaring gekomen. Bovendien is voor deze verklaring in het dossier geen enkel aanknopingspunt te vinden. Integendeel, op het moment van de doorzoeking waren in de opslagruimte geen portofoons of andere goederen van het beveiligingsbedrijf aanwezig.
Van belang is verder dat op de dag waarop de drugs in het bedrijfspand van verdachte zijn aangetroffen, in de woning van verdachte ruim 2,5 miljoen euro aan contant geld, een vuurwapen met patronen en een geldtelmachine is aangetroffen, waarvoor verdachte geen aannemelijk verklaring heeft gegeven.
Gelet op bovengenoemde omstandigheden in onderling verband beschouwd, is verdachte kennelijk betrokken bij de handel in verdovende middelen en staat voor de rechtbank buiten redelijke twijfel vast dat verdachte wetenschap had van de in zijn bedrijfspand aanwezige verdovende middelen.
De rechtbank is op grond van de bewijsmiddelen en het vorenoverwogene -in onderling verband en samenhang bezien- van oordeel dat verdachte opzettelijk cocaïne en MDMA voorhanden heeft gehad.
Witwassen
In de woning van verdachte is -totaal- een geldbedrag van € 2.554.530,-- aangetroffen.
De rechtbank stelt allereerst vast dat uit de stukken in het dossier niet is gebleken wat de herkomst is van het geld en indien het geld afkomstig is van enig misdrijf, welk concreet misdrijf dat is. Dat het aangetroffen geld 'uit enig misdrijf afkomstig is', kan indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen met een bepaald misdrijf, niettemin bewezen worden geacht indien het op grond van vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dat het geld uit enig misdrijf afkomstig is (HR 13 juli 2010, LJN BM0787).
Het aangetroffen geldbedrag zat grotendeels in een tas en een koffer, die in een bergkast achter het bed in de slaapkamer stonden. Een deel zat in een rugzak die in de slaapkamer stond. Een stapeltje met biljetten van € 500,-- lag in een doosje met eau de toilette in de ladekast. Het totale bedrag dat werd aangetroffen bestond uit 905 biljetten van € 500,--, 169 biljetten van € 200,--, bijna 9000 biljetten van € 100,-- en ruim 23.000 biljetten van € 50,--.
De rechtbank acht het een feit van algemene bekendheid dat het voorhanden hebben van grote contante geldbedragen door privé personen hoogst ongebruikelijk is vanwege het risico van onder meer diefstal, waarbij het geld niet is verzekerd.
Daarnaast acht de rechtbank het een feit van algemene bekendheid dat diverse vormen van criminaliteit gepaard gaan met grote hoeveelheden contant geld in doorgaans grote coupures, terwijl coupures van € 500,-- in het normale betalingsverkeer een zeldzaamheid zijn.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat sprake is van een vermoeden van witwassen van het aangetroffen geldbedrag. Van verdachte mag onder deze omstandigheden dan ook worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst daarvan.
Verdachte heeft verklaard dat hij het geld dat werd aangetroffen in de koffer, tas en rugzak voor een ander in bewaring had. De stapel biljetten van € 500 die werd aangetroffen in het nachtkastje van verdachte betrof spaargeld van verdachte, aldus verdachte. Verdachte heeft hiermee geen aannemelijke verklaring afgelegd, waaruit de legale herkomst van het geld blijkt. Integendeel, verdachte heeft ter zitting zelfs min of meer toegegeven dat hij wel wist dat er iets niet klopte en hij heeft ten aanzien van het spaargeld niet willen zeggen hoe hij aan de biljetten van € 500 is gekomen. De rechtbank is op grond van hetgeen hiervoor is overwogen van oordeel dat niet anders kan dan dat het aangetroffen geld van misdrijf afkomstig is en dat verdachte daarvan op de hoogte was.
Daarmee acht de rechtbank bewezen dat verdachte een geldbedrag van € 2.554.530,-- voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist dat dit geldbedrag geheel of gedeeltelijk afkomstig was uit enig misdrijf.
Het voorgaande brengt, gelet op de redactie van de tenlastelegging, mee dat de rechtbank aan de beoordeling van de andere tenlastegelegde gedragingen, waaronder verhullen, niet toekomt.
De vraag of het voorhanden hebben van de bewezenverklaarde som contact geld als witwassen gekwalificeerd kan worden, zal bij de strafbaarheid van het feit worden besproken.
6. Bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in rubriek 5. genoemde bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
1.
hij op 7 april 2014 in de gemeente Nieuwegein opzettelijk aanwezig heeft
gehad (in een bedrijfspand gelegen aan de [adres])
- ongeveer 5012,2 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal
bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de
Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van
artikel 3a van die wet en/of
- ongeveer 2,8 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende
MDMA, zijnde MDMA een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst
I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op 7 april 2014, te Nieuwegein een contant geldbedrag van ongeveer 2.554.530,- euro, voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist dat bovenomschreven geldbedrag –onmiddellijk of middellijk- afkomstig was uit enig misdrijf;
3.
hij op 7 april 2014 in de gemeente Nieuwegein (in een woning gelegen aan
de [adres])
- een wapen van categorie III, te weten een pistool (merk Heckler & Koch) en
- munitie van categorie III, te weten meerdere (13) kogelpatronen (merk SPEER) en
- een traangasbus, zijnde een voorwerp bestemd voor het treffen van personen
met een giftige en/of verstikkende en/of weerloos makende en/of traanverwekkende stof van categorie II,
voorhanden heeft gehad;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
7. De strafbaarheid van feit 2
Wat betreft het "voorhanden heeft gehad" als bedoeld in artikel 420bis, eerste lid onder b, Wetboek van strafrecht geldt blijkens recente rechtspraak van de Hoge Raad, kort gezegd, het volgende. Wanneer het gaat om het verwerven of voorhanden hebben van een voorwerp dat onmiddellijk afkomstig is uit een door de verdachte zelf begaan misdrijf, moet uit de motivering kunnen worden afgeleid dat de verdachte het voorwerp niet slechts heeft verworven of voorhanden heeft gehad, maar dat zijn gedragingen ook (kennelijk) gericht zijn geweest op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van het voorwerp. Daarmee wordt mede beoogd te voorkomen dat een verdachte die een bepaald misdrijf heeft begaan en die de door dat misdrijf verkregen voorwerpen verwerft of onder zich en dus voorhanden heeft, zich automatisch ook schuldig maakt aan het witwassen van die voorwerpen. Bovendien wordt aldus bevorderd dat in zo een geval het door de verdachte begane (grond)misdrijf, dat in de regel nader is omschreven in een van specifieke bestanddelen voorziene strafbepaling, in de vervolging centraal staat. (ECLI:NL:HR:2014:702 en ECLI:NL:HR:2014:3687 )
Met betrekking tot de vraag of in dit geval sprake is van geld afkomstig uit eigen misdrijf overweegt de rechtbank als volgt.
De verdachte heeft verklaard dat hij het geld voor een ander in bewaring had en dat het daarnaast deels spaargeld betrof uit legale werkzaamheden dat hij achter de hand hield voor contante uitgaven. De rechtbank vindt deze verklaring niet aannemelijk. Verdachte heeft gedurende het gehele politie onderzoek gezwegen. Hij is eerst ter terechtzitting met deze verklaring gekomen. Verdachte heeft niet willen zeggen voor wie hij het geld in bewaring heeft genomen noch heeft hij de verklaring anderszins onderbouwd. Evenmin bevat het dossier overigens aanknopingspunten voor de juistheid van zijn verklaring. Integendeel, de omstandigheden waaronder dit geldbedrag werd aangetroffen leiden - in onderlinge samenhang bezien - tot de conclusie dat zeer aannemelijk is dat het geld afkomstig is uit een door verdachte zelf begaan misdrijf (te weten drugshandel).
Niet alleen is op 7 april 2014 in de slaapkamer van verdachte een grote som geld (zowel bestaande uit grote als uit kleine coupures) aangetroffen, in de woning zijn voorts wapens en munitie en een geldtelmachine aangetroffen. Daarnaast zijn op diezelfde datum in het bedrijfspand van verdachte 5 kg cocaïne (een handelsvoorraad, zowel qua grootte als qua wijze waarop de voorraad bewaard wordt) met verpakkingsmateriaal en een vals gelddetector aangetroffen.
De rechtbank overweegt dat drugshandel veelal gepaard gaat met het generen van grote hoeveelheden contant geld.
Op grond van het bovenstaande - in onderling verband en samenhang bezien - is de rechtbank van oordeel dat het geld dat bij verdachte is aangetroffen (onmiddellijk) uit een door verdachte zelf begaan misdrijf, te weten de handel in verdovende middelen, afkomstig moet zijn.
Voor de vaststelling dat sprake is van een eigen misdrijf is – anders dan de officier van justitie voorstaat - niet noodzakelijk dat dit misdrijf nader wordt geconcretiseerd voor wat betreft plaats, tijd en door de verdachte verrichte handelingen (HR 17 december 2013, NJ 2014/77).
De rechtbank overweegt dat nu de geldbedragen die verdachte voorhanden heeft gehad (kennelijk) opbrengsten van een eigen misdrijf betreffen, er sprake dient te zijn van een handeling van verdachte die erop is gericht om zijn criminele opbrengsten veilig te stellen.De rechtbank is van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat het voorhanden hebben van de (deels in een bergkast) in de slaapkamer aangetroffen geldbedragen een op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst gericht karakter heeft gehad. Het onder 2 bewezen verklaarde kan daarom niet als witwassen worden gekwalificeerd en levert ook overigens geen strafbaar feit op, zodat de verdachte voor dit feit ontslagen dient te worden van alle rechtsvervolging.
8. De strafbaarheid van de feiten 1 en 3
Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar als
1 Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder c van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
3 handelen in strijd met artikel 26 eerste lid van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd.
Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
9. De strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
10. Motivering van de straffen en maatregelen
10.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem onder 1, 2 en 3 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 5 jaar, met aftrek van voorarrest. Tevens vraagt de officier van justitie onttrekking aan het verkeer van het vuurwapen, de bijbehorende munitie, het lege magazijn en de traangasbusje, alsmede verbeurdverklaring van het aangetroffen geld en de geldtelmachine.
10.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft ten aanzien van de feiten 1 en 2 primair vrijspraak bepleit. Voorts heeft de verdediging een strafmaatverweer gevoerd.
10.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte. Dit laatste zoals deze naar voren zijn gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en uit de bespreking aldaar van het over hem opgemaakte reclasseringsrapport van 12 januari 2015 en het de verdachte betreffende uittreksel justitiële documentatie van 4 juli 2014, waaruit volgt dat verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het aanwezig hebben van een grote (handels)hoeveelheid verdovende middelen, waaronder met name cocaïne. Cocaïne is zeer schadelijk voor de gezondheid en vormt als zodanig een ernstige bedreiging voor de volksgezondheid.
De handel in en het gebruik van verdovende middelen leiden tot allerlei vormen van criminaliteit, overlast en andere maatschappelijke problemen. Tegen feiten als de onderhavige dient dan ook hard te worden opgetreden.
Verdachte heeft tot slot een vuurwapen, munitie en een traangasbusje voorhanden gehad. Vuurwapens worden vaak gebruikt bij het plegen van strafbare feiten en vormen een groot gevaar en een aanzienlijke bedreiging voor de veiligheid van personen in de samenleving. Het voorhanden hebben daarvan maakt een ernstige inbreuk op de rechtsorde. Daarom moet streng worden opgetreden tegen het onbevoegd voorhanden hebben van vuurwapens en munitie.
Gelet op het voorgaande is alleen een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf een gerechtvaardigde sanctie.
De rechtbank ziet aanleiding, nu de rechtbank verdachte ontslaat van rechtsvervolging ten aanzien van het witwassen, om aan verdachte een lagere straf op te leggen dan door de officier van justitie is gevorderd.
De rechtbank acht alles afwegende een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren passend en geboden.
11. Het beslag
11.1
Onttrekking aan het verkeer
Onder verdachte zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen:
-Een wapen (Heckler & Koch);
-Een busje traangas;
-Een patroonhouder.
De voorwerpen dienen – voor zover nog niet vernietigd - onttrokken te worden aan het verkeer en zijn daarvoor vatbaar, aangezien met behulp van deze voorwerpen het bewezen geachte is begaan en deze voorwerpen van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet.
11.2
Teruggave aan verdachte
Voorts zijn onder verdachte de volgende geldbedragen in beslag genomen:
-Een geldbedrag van € 2.491.430,--
-Een geldbedrag van € 63.100,--;
-Een geldtelmachine;
-Een geldbedrag van 900 Zwitserse Franc;
-Een geldbedrag van 790 Dirham.
De geldbedragen behoren aan verdachte toe. De rechtbank zal uitsluitend een beslissing nemen ten aanzien van het beslag dat ex artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering is gelegd en oordeelt dat gelet op de ontslag van rechtsvervolging ter zake feit 2, het inbeslaggenomen geldbedrag aan verdachte teruggegeven dient te worden. Het beslag ex artikel 94a van het Wetboek van Strafvordering wordt door deze beslissing niet aangetast.
12. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 36b, 36c en 57 van het Wetboek van Strafrecht,
10 van de Opiumwet en artikel 55 van de Wet wapens en munitie, zoals deze artikelen luidden
ten tijde van het bewezen verklaarde en op de reeds aangehaalde artikelen.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
13. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
1 Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder c van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
3 handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 3 (drie) jaren.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Ten aanzien van het beslag
Onttrekt aan het verkeer:
-Een wapen (Heckler & Koch);
-Een busje traangas;
-Een patroonhouder.
Gelast de teruggave aan verdachte van:
-Een geldbedrag van € 2.491.430,--;
-Een geldbedrag van € 63.100,--;
-Een geldtelmachine;
-Een geldbedrag van 900 Zwitserse Franc;
-Een geldbedrag van 790 Dirham.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.M. de Stigter, voorzitter,
mrs. J.F. Haeck en J.M.L. van Mulbregt, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.M. Westerhout, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 19 maart 2015.
Mr. van Mulbregt is buiten staat dit
vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE : De tenlastelegging
1.
hij op of omstreeks 7 april 2014 in de gemeente Nieuwegein alleen, althans
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, opzettelijk aanwezig heeft
gehad (in een bedrijfspand gelegen aan de [adres])
- ongeveer 5012,2 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal
bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de
Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van
artikel 3a van die wet en/of
- ongeveer 2,8 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende
MDMA, zijnde MDMA een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst
I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
art 2 ahf/ond C Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 10 lid 3 Opiumwet
2.
hij op of omstreeks 7 april 2014, te Nieuwegein, althans in Nederland, alleen,
althans in vereniging met een ander of anderen,
een (groot) contant geldbedrag van ongeveer 2.554.530,- euro, althans enig
geldbedrag, heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en/of
omgezet en/of van dit voorwerp gebruik heeft gemaakt,
althans van een (groot) contant geldbedrag van ongeveer 2.554.530,- euro,
althans van enig geldbedrag, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of
de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld, althans heeft verborgen/verhuld
wie de rechthebbende op dit geldbedrag was en/of wie dit geldbedrag voorhanden
had,
terwijl hij en/of zijn mededader(s) wist(en) dat bovenomschreven geldbedrag
geheel of gedeeltelijk -onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig
misdrijf;
art 420bis lid 1 ahf/ond b Wetboek van Strafrecht
3.
hij op of omstreeks 7 april 2014 in de gemeente Nieuwegein alleen, althans
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, (in een woning gelegen aan
de [adres])
- een wapen van categorie III, te weten een pistool (merk Heckler & Koch),
en/of
- munitie van categorie III, te weten één of meerdere (13) kogelpatro(o)n(en),
(merk SPEER) en/of
- een traangasbus (K++ security), zijnde een voorwerp bestemd voor het
treffen van personen met (een) giftige en/of verstikkende en/of
weerloosmakende en/of
traanverwekkende stof(fen) van categorie II,
voorhanden heeft gehad;
De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voor
zover daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in
dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
art 26 lid 1 Wet wapens en munitie
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 19‑03‑2015
Proces-verbaal van doorzoeking, p. 100066.
Proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming, p. 100050.
Proces-verbaal van bevindingen [verdachte], p. 100115.
Proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming, p. 100051.
Proces-verbaal forensische opsporing, p. 160.
Proces-verbaal forensische opsporing, p. 161.
Proces-verbaal forensische opsporing p. 163.
Rapport identificatie van drugs en percusoren p. 100166.
Proces-verbaal forensische opsporing p. 164.
Rapport identificatie van drugs en percusoren p. 100166.
Verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting op 5 maart 2015.
Verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting op 5 maart 2015.
Proces-verbaal van doorzoeking, p. 100066.
Proces-verbaal van doorzoeking, p.100067.
Proces-verbaal van doorzoeking, p. 100068.
Proces-verbaal van doorzoeking, p. 100066.
Proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming, p. 100030 en 100037-100041
Proces-verbaal Wet wapens en munitie, p. 100177.
Proces-verbaal bevindingen, p. 1000072.
Proces-verbaal Wet wapens en munitie, p. 100181.
Proces-verbaal Wet wapens en munitie, p. 100180.
Proces-verbaal Wet wapens en munitie, p. 100181.
Proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming, p. 30 (bijlage p. 35 en p. 47).
Proces-verbaal Wet wapens en munitie, p. 100183.
Verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting op 5 maart 2015.