Einde inhoudsopgave
Invorderingswet 1990
Artikel 2 [Begripsbepalingen]
Geldend
Geldend vanaf 01-05-2016
- Bronpublicatie:
20-04-2016, Stb. 2016, 163 (uitgifte: 28-04-2016, kamerstukken: 34409)
- Inwerkingtreding
01-05-2016
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
20-04-2016, Stb. 2016, 164 (uitgifte: 28-04-2016, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Overige regelgevende instantie(s)
Ministerie van Justitie
- Vakgebied(en)
Invordering / Algemeen
Invordering (V)
1.
Deze wet verstaat onder:
- a.
rijksbelastingen: belastingen als bedoeld in artikel 1 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, alsmede rechten bij invoer en rechten bij uitvoer als bedoeld in artikel 7:3 van de Algemene douanewet, die in Nederland worden geheven;
- aa
- 1°
Koninkrijk: Koninkrijk der Nederlanden;
- 2°
Rijk: het land Nederland, zijnde Nederland en de BES eilanden;
- 3°
Nederland: het in Europa gelegen deel van het Koninkrijk, met dien verstande dat voor de heffing van de inkomstenbelasting, de loonbelasting, de vennootschapsbelasting en de assurantiebelasting Nederland tevens omvat de exclusieve economische zone van het Koninkrijk, bedoeld in artikel 1 van de Rijkswet instelling exclusieve economische zone, voorzover deze grenst aan de territoriale zee in Nederland;
- 4°
BES eilanden: de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba, met daaronder begrepen, met inachtneming van de Rijkswet tot vaststelling van een zeegrens tussen Curaçao en Bonaire, en tussen Sint Maarten en Saba, het buiten de territoriale zee van de BES eilanden gelegen deel van de zeebodem en de ondergrond daarvan, voor zover het Koninkrijk daar op grond van het internationale recht ten behoeve van de exploratie en de exploitatie van natuurlijke rijkdommen soevereine rechten mag uitoefenen, alsmede de in, op, of boven dat gebied aanwezige installaties en andere inrichtingen ten behoeve van de exploratie en exploitatie van natuurlijke rijkdommen in dat gebied;
- b.
belastingrente en revisierente: de belastingrente en de revisierente, bedoeld in hoofdstuk VA van de Algemene wet inzake rijksbelastingen;
- c.
Douanewetboek van de Unie: Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en van de Raad van 9 oktober 2013 tot vaststelling van het douanewetboek van de Unie (PbEU 2013, L 269);
- d.
Gedelegeerde Verordening Douanewetboek van de Unie: Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446 van de Commissie van 28 juli 2015 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en de Raad met nadere regels betreffende een aantal bepalingen van het douanewetboek van de Unie (PbEU 2015, L 343);
- e.
Uitvoeringsverordening Douanewetboek van de Unie: Uitvoeringsverordening (EU) 2015/2447 van de Commissie van 24 november 2015 houdende nadere uitvoeringsvoorschriften voor enkele bepalingen van Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van het douanewetboek van de Unie (PbEU 2015, L 343);
- f.
kosten van ambtelijke werkzaamheden: de kosten, bedoeld in paragraaf 1.2.3 van de Algemene douanewet;
- g.
bestuurlijke boeten: de verzuimboeten en de vergrijpboeten, bedoeld in hoofdstuk VIIA van deze wet, hoofdstuk VIIIA van de Algemene wet inzake rijksbelastingen of hoofdstuk 9 van de Algemene douanewet, dan wel in enig ander wettelijk voorschrift betreffende de heffing van rijksbelastingen;
- h.
Onze Minister: Onze Minister van Financiën;
- i.
directeur, inspecteur of ontvanger: de functionaris die als zodanig bij ministeriële regeling is aangewezen;
- j.
belastingdeurwaarder: de door Onze Minister als zodanig aangewezen ambtenaar van de rijksbelastingdienst;
- k.
belastingschuldige: degene te wiens naam de belastingaanslag is gesteld;
- l.
werknemer, artiest, beroepssporter, buitenlands gezelschap, dienstbetrekking en inhoudingsplichtige: de werknemer, de artiest, de beroepssporter, het buitenlandse gezelschap, de dienstbetrekking en de inhoudingsplichtige in de zin van de Wet op de loonbelasting 1964;
- m.
belastingaanslag: de voorlopige aanslag, de aanslag, de uitnodiging tot betaling, de navorderingsaanslag en de naheffingsaanslag, alsmede de voorlopige conserverende aanslag, de conserverende aanslag en de conserverende navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting en in de schenk- en erfbelasting;
- n.
kind: eerstegraads bloedverwant en aanverwant in de neergaande lijn;
- o.
sociale verzekeringspremies: de premies voor de sociale verzekeringen, bedoeld in artikel 2, onderdelen a en c, van de Wet financiering sociale verzekeringen, en de ingevolge de Zorgverzekeringswet geheven inkomensafhankelijke bijdrage;
- p.
strafbeschikking: de strafbeschikking, bedoeld in artikel 76, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en artikel 10:15, eerste lid, van de Algemene douanewet;
- q.
burgerservicenummer: het nummer, bedoeld in artikel 1, onderdeel b, van de Wet algemene bepalingen burgerservicenummer;
- r.
vertragingsrente: de vertragingsrente, bedoeld in artikel 114, eerste lid, van het Douanewetboek van de Unie;
- s.
rente op achterstallen: de rente op achterstallen, bedoeld in artikel 114, tweede lid, van het Douanewetboek van de Unie;
- t.
kredietrente: de kredietrente, bedoeld in artikel 112, tweede lid, van het Douanewetboek van de Unie.
2.
Deze wet verstaat mede onder:
- a.
rijksbelastingen: de belastingrente, de revisierente, de rente op achterstallen, de kosten van ambtelijke werkzaamheden, alsmede de bestuurlijke boeten;
- b.
wettelijke regeling betreffende de heffing van rijksbelastingen: de wettelijke bepalingen, bedoeld in artikel 1:1, eerste en tweede lid, van de Algemene douanewet, voor zover deze betrekking hebben op de heffing van rijksbelastingen;
- c.
belastingaanslag: een ingevolge de Algemene wet inzake rijksbelastingen dan wel Algemene douanewet of enige andere wettelijke regeling betreffende de heffing van rijksbelastingen vastgestelde beschikking of uitspraak strekkende tot — al dan niet nadere — vaststelling van een ingevolge die regelingen verschuldigd of terug te geven bedrag;
- d.
aanslagbiljet: de kennisgeving van de beschikking of de uitspraak, bedoeld in onderdeel c;
- e.
invorderen van rijksbelastingen: het betalen van een terug te geven bedrag aan rijksbelastingen.
3.
Voor de toepassing van deze wet geldt, in afwijking in zoverre van het eerste en het tweede lid en behoudens voor zover daarvan moet worden afgeweken ingevolge het elders in deze wet bepaalde, als belastingaanslag:
- a.
de belastingaanslag na toepassing van de ingevolge de Algemene wet inzake rijksbelastingen of enige andere wettelijke regeling betreffende de heffing van rijksbelastingen voorziene verrekeningen;
- b.
ingeval een aanslagbiljet naast een of meer belastingaanslagen als bedoeld in onderdeel a een of meer ingevolge het tweede lid, onderdeel c, met een belastingaanslag gelijkgestelde beschikkingen omvat: het gezamenlijke bedrag van de ingevolge de op het aanslagbiljet vermelde belastingaanslagen in te vorderen bedragen.
4.
Ingeval het derde lid, aanhef en onderdeel b, toepassing vindt, worden de op het aanslagbiljet vermelde bestanddelen — wat belasting betreft na de in het derde lid, onderdeel a, bedoelde verrekening — tot een negatief bedrag geacht naar evenredigheid te zijn verrekend met de bestanddelen tot een positief bedrag en omgekeerd.
5.
Bepalingen van deze wet die rechtsgevolgen verbinden aan het aangaan, het bestaan, de beëindiging of het beëindigd zijn van een huwelijk zijn van overeenkomstige toepassing op het aangaan, het bestaan, de beëindiging onderscheidenlijk het beëindigd zijn van een geregistreerd partnerschap.
6.
Voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt een Europese coöperatieve vennootschap gelijkgesteld met een Europese naamloze vennootschap.