Einde inhoudsopgave
Algemene douanewet
Artikel 10:15
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2020
- Bronpublicatie:
22-02-2017, Stb. 2017, 82 (uitgifte: 09-03-2017, kamerstukken: 34086)
- Inwerkingtreding
01-01-2020
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
18-12-2019, Stb. 2019, 507 (uitgifte: 24-12-2019, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Douane (V)
Fiscaal strafrecht (V)
1.
Ten aanzien van bij deze wet of de daarop berustende bepalingen strafbaar gestelde feiten met betrekking tot welke het proces-verbaal niet overeenkomstig artikel 11:3, tweede lid, in handen van de officier van justitie is gesteld, kan in afwijking van de artikelen 257a, 257b en 257ba van het Wetboek van Strafvordering, uitsluitend de inspecteur een strafbeschikking uitvaardigen. Bij regeling van Onze minister van Financiën kunnen functionarissen worden aangewezen die deze bevoegdheid namens de inspecteur kunnen uitoefenen.
2.
In deze strafbeschikking kan een geldboete worden opgelegd. Voorts kan deze strafbeschikking aanwijzingen bevatten waaraan de verdachte moet voldoen. De aanwijzingen kunnen inhouden:
- a.
afstand van voorwerpen die in beslag zijn genomen en vatbaar zijn voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer;
- b.
uitlevering, of voldoening aan de staat van de geschatte waarde, van voorwerpen die vatbaar zijn voor verbeurdverklaring;
- c.
voldoening aan de Staat van een geldbedrag gelijk aan of lager dan het geschatte voordeel — met inbegrip van besparing van kosten — door de verdachte verkregen door middel van of uit het strafbare feit;
- d.
het alsnog voldoen aan een uit de douanewetgeving voortvloeiende verplichting.
3.
Een strafbeschikking waarin een geldboete wordt opgelegd van meer dan € 2000, wordt, in afwijking van artikel 257c, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, slechts uitgevaardigd indien de verdachte daaraan voorafgaand is gehoord.
4.
Een geldboete wordt, in zoverre in afwijking van artikel 6:1:17 van het Wetboek van Strafvordering, ingevorderd op de wijze, voorzien in de Invorderingswet 1990. Daartoe wordt een afschrift van de strafbeschikking aan de ontvanger ter hand gesteld. De inspecteur of de aangewezen functionaris bepaalt voorts de termijn binnen welke aan de gegeven aanwijzingen moet zijn voldaan en zo nodig tevens de plaats waar zulks moet geschieden. De gestelde termijn kan voor de afloop daarvan eenmaal worden verlengd.
5.
In afwijking van artikel 257h, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering verstrekt de inspecteur desgevraagd een afschrift van een strafbeschikking aan ieder ander dan de verdachte of zijn raadsman, tenzij verstrekking naar het oordeel van het bestuur ter bescherming van de belangen van degene ten aanzien van wie de strafbeschikking is uitgevaardigd of van de derden die in de strafbeschikking worden genoemd, geheel of gedeeltelijk dient te worden geweigerd. In het laatste geval kan de inspecteur een geanonimiseerd afschrift van de strafbeschikking verstrekken.
6.
Indien binnen veertien dagen geen afschrift dan wel een geanonimiseerd afschrift wordt verstrekt, kan de verzoeker een klaagschrift indienen bij de inspecteur. Deze stelt het klaagschrift, de strafbeschikking en het proces-verbaal in handen van de officier van justitie, welke het klaagschrift en de processtukken onverwijld ter kennis brengt van de rechtbank, tenzij hij alsnog aan het verzoek tegemoetkomt. De procesdeelnemers zijn, in afwijking van artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering niet bevoegd van de inhoud van de processtukken kennis te nemen dan voor zover de rechtbank zulks toestaat.
7.
Artikel 552ab van het Wetboek van Strafvordering is van overeenkomstige toepassing.