Hof Arnhem-Leeuwarden, 11-10-2016, nr. 200.119.938/01
ECLI:NL:GHARL:2016:8130
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
11-10-2016
- Zaaknummer
200.119.938/01
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2016:8130, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 11‑10‑2016; (Hoger beroep)
- Vindplaatsen
PS-Updates.nl 2016-0439
Uitspraak 11‑10‑2016
Inhoudsindicatie
Appellant heeft een dakkapel geplaatst op het dak van de woning van geïntimeerden. Op basis van het rapport van een door het hof benoemde deskundige komt vast te staan dat de dakkapel niet voldoet aan de overeengekomen kwaliteitseisen en daarnaast zodanig hoog in het dak is geplaatst dat er niet op een normale wijze gebruik van kan worden gemaakt. Het hof wijst de vordering tot vergoeding van de kosten van herstel toe. Daarnaast hebben geïntimeerden een vergoeding gevorderd wegens gederfd woongenot. Bij gederfd woongenot moet onderscheid worden gemaakt tussen vermogensschade en immateriële schade. Geïntimeerden hebben niet onderbouwd dat zij vermogensschade hebben geleden. Daarentegen zijn zij gedurende een periode van tien jaren wel zodanig ernstig in hun woongenot gestoord dat sprake is van een aantasting van de persoon als bedoeld in artikel 6:106 lid 1 BW. Het hof begroot deze schade op € 2.000,-.
Partij(en)
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.119.938/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 127110/HL ZA 06-1474)
arrest van de eerste kamer van 11 oktober 2016
in de zaak van
[appellant] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
in eerste aanleg: gedaagde, eiser in verzet
hierna: [appellant],
advocaat: mr. W.Y. Hofstra, kantoorhoudend te Hilversum,
tegen
1. [geïntimeerde 1] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna: [geïntimeerde 1],
2. [geïntimeerde 2] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna: [geïntimeerde 2],
geïntimeerden,
in eerste aanleg: eisers, gedaagden in verzet
hierna gezamenlijk te noemen: [geïntimeerden],
advocaat: mr. S. van Steenwijk, kantoorhoudend te Utrecht.
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 5 augustus 2014, zoals hersteld bij tussenarrest van 30 september 2014, hier over.
1. Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
1.1
De door het hof benoemde deskundige L. Vernooij heeft op 23 april 2015 rapport uitgebracht.
1.2
De raadsheer-commissaris heeft op 24 juni 2015 een begrotingsbeschikking gegeven.
1.3
[geïntimeerden] hebben op 18 augustus 2015 een memorie uitlating na deskundigenbericht tevens houdende akte wijziging van eis genomen.
1.4
[appellant] heeft op 29 september 2015 een antwoordakte op de wijziging van eis genomen en op 27 oktober 2015 een memorie van antwoord na deskundigenbericht.
1.5
Vervolgens zijn de stukken opnieuw overgelegd voor het wijzen van arrest en heeft het hof arrest bepaald.
2. De verdere beoordeling
De wijziging van eis
2.1
[geïntimeerden] hebben in eerste aanleg gevorderd [appellant] te veroordelen om aan hen bij wijze van voorschot te betalen een bedrag van € 8.494,65, inclusief btw en vermeerderd met wettelijke rente en voor het overige [appellant] te veroordelen tot vergoeding van de schade nader op te maken bij staat. Het bedrag van € 8.494,65 is volgens [geïntimeerden] gebaseerd op een voorlopige offerte van BK Bouw van juli 2006 en omvat de kosten van het op normale hoogte brengen van de dakkapel en het in overeenstemming brengen van de dakkapel met de geldende bouwtechnische voorschriften, regelgeving en normen. De offerte heeft geen betrekking op de kosten van een constructieberekening, eventuele architectkosten, de kosten van het aanvragen van een bouwvergunning, de aanpassing van de constructie, gelijkwaardige isolatie en duurdere epdm-dakbedekking. Daarnaast hebben [geïntimeerden] vergoeding gevorderd van buitengerechtelijke kosten gemaakt ter verkrijging van voldoening van de vordering buiten rechte conform het rapport Voorwerk II tot een bedrag van € 500,-, alsmede vergoeding van de kosten van de procedure.
2.2
Bij memorie uitlating na deskundigenbericht tevens houdende akte wijziging van eis hebben [geïntimeerden] hun eis vermeerderd in de navolgende zin.
Ter zake van het niet voldoen van de dakkapel aan de overeengekomen kwaliteitseisen, keurmerken en certificaten, het op zodanige hoogte plaatsen van de dakkapel dat er niet op normale wijze gebruik van kan worden gemaakt en het niet voldoen van de dakconstructie aan de daaraan uit bouwkundig oogpunt te stellen eisen van stabiliteit en veiligheid hebben [geïntimeerden] een bedrag van € 12.000,-, exclusief btw, aan herstelkosten gevorderd. Dit bedrag is ontleend aan de antwoorden van de deskundige op de vragen b(3), d(3) en f(3).
Wegens gederfd woongenot hebben zij een vergoeding van immateriële schade gevorderd van € 5.000,-.
Als vergoeding van de kosten van door hen in de loop van de procedure ingeschakelde deskundigen hebben [geïntimeerden] op grond van artikel 6:96 BW een bedrag van € 5.426,40 inclusief btw gevorderd.
Tevens hebben zij over al deze bedragen vergoeding gevorderd van de wettelijke rente vanaf 23 augustus 2006.
Tot slot hebben zij vergoeding gevorderd van de kosten van de procedure, zowel in eerste aanleg, als in hoger beroep.
2.3
Wat betreft de vermindering van eis door niet langer vergoeding van de buitengerechtelijke kosten ter hoogte van € 500,- te vorderen, geldt op grond van artikel 129 Rv dat een vermindering van eis te allen tijde is toegestaan.
2.4
Waar het gaat om de vermeerdering van eis op een drietal onderdelen heeft het volgende als uitgangspunt te gelden.
De in artikel 347 lid 1 Rv besloten twee-conclusie-regel beperkt de - ingevolge artikel 130 lid 1 in verbinding met artikel 353 lid 1 Rv - aan de oorspronkelijk eiser toekomende bevoegdheid tot verandering of vermeerdering van zijn eis in hoger beroep in die zin dat hij in beginsel zijn eis niet later dan in zijn memorie van grieven of van antwoord mag veranderen of vermeerderen. Dit geldt ook als deze eisverandering of -vermeerdering niet als een grief moet worden aangemerkt (Vgl. HR 20 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC4959 en HR 23 september 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ7064). Op deze in beginsel strakke regel kunnen onder omstandigheden uitzonderingen worden aanvaard, met name indien de wederpartij ondubbelzinnig erin heeft toegestemd dat de eisverandering of -vermeerdering plaatsvindt, of indien de aard van het geschil meebrengt dat in een later stadium nog zodanige verandering of vermeerdering van eis kan plaatsvinden. Voorts kan in het algemeen een verandering of vermeerdering van eis na het tijdstip van de memorie van grieven of antwoord toelaatbaar zijn, indien daarmee aanpassing wordt beoogd aan eerst na dat tijdstip voorgevallen of gebleken feiten en omstandigheden en de eisverandering of -vermeerdering ertoe strekt te voorkomen dat het geschil aan de hand van inmiddels achterhaalde of onjuist gebleken (juridische of feitelijke) gegevens zou moeten worden beslist, of dat - indien dan nog mogelijk - een nieuwe procedure zou moeten worden aangespannen om het geschil alsnog aan de hand van de juiste en volledige gegevens te kunnen doen beslissen. Onverkort blijft dan gelden dat de eisverandering of -vermeerdering niet in strijd mag komen met de eisen van een goede procesorde. (Vgl. HR 19 juni 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI8771).
Verder geldt als uitgangspunt dat de partij die inhoudelijk ingaat op een voor het eerst bij pleidooi in hoger beroep aangevoerde grief zonder bezwaar te maken tegen het tijdstip waarop deze is opgeworpen, er ondubbelzinnig in toestemt dat de grief alsnog in de rechtsstrijd wordt betrokken (vgl. HR 15 oktober 1999, ECLI:NL:HR:1999:AD4660).
2.5
Bij akte van 25 september 2015 heeft [appellant] , door het hof in de gelegenheid gesteld om zich uit te laten over de toelaatbaarheid van de wijziging van eis in dit stadium van de procedure, zich niet uitgelaten over het antwoord op die vraag, maar is hij inhoudelijk ingegaan op de vraag of de gewijzigde eis al dan niet voor toewijzing in aanmerking komt.
Derhalve moet worden geoordeeld dat [appellant] ondubbelzinnig heeft ingestemd met vermeerdering van eis door [geïntimeerden]
2.6
Het verzet van [appellant] tegen de vermeerdering van eis is dan ook ongegrond. Het hof zal daarom beslissen op grondslag van de gewijzigde vordering
In de hoofdzaak
2.7
Het hof heeft bij tussenarrest van 5 augustus 2014, zoals hersteld bij arrest van 30 september 2014, L. Vernooij benoemd tot deskundige en hem verschillende vragen voorgelegd die hij in zijn rapport van 23 april 2015 als volgt heeft beantwoord. Ter wille van de leesbaarheid zal het hof het rapport hieronder met inbegrip van de vragen weergeven.
"Vraag a:
voldoet de door [appellant] geplaatste dakkapel voor wat betreft gebruikte materialen en wijze van plaatsing aan de kwaliteitseisen, keurmerken en certificaten, zoals partijen die blijkens de opdrachtbevestiging van 13 mei 2005 (productie 1 bij dagvaarding in eerste aanleg) zijn overeengekomen?
Antwoord vraag a:
Uitgangspunten offerte d.d. 13 mei 2005
Tijdens het onderzoek ter plaatse zijn alle relevante, in de offerte benoemde, onderdelen
gecontroleerd:
Gecontroleerd onderdeel uit offerte Voldoet/voldoet niet afwijking
1. Kunststof gevelelement volgens specifieke Voldoet
wens ingedeeld en uitgevoerd.
2. Materiaal kunststof Voldoet
3. Systeem Schuco Voldoet
4. Komo keur, attest met keurcertificaat Voldoet niet X
5. Hoeken in verstek aan elkaar gelast Voldoet
6. Raam- en deurrubbers in EPDM kwaliteit Voldoet
7. Glaslatten aan de binnenzijde Voldoet
8. Productie kozijn c.f. VKG geformuleerde Voldoet niet X
voorschriften
9. Hang en sluitwerk voldoen aan Voldoet
Politiekeurmerk Veilig Wonen.
10. HR++ beglazing Voldoet
10. Boeidelen uitgevoerd in creme wit Voldoet
volkernplaat
12. Zijwangen koper bruin schrootpanelen Voldoet
12. Ventilatieroosters in vaste ruiten, aluminium Voldoet
blank
De dakkapel voldoet niet aan de kwaliteitseisen, keurmerken en certificaten, zoals partijen die blijkens de opdrachtbevestiging van 13 mei 2005 zijn overeengekomen.
Vraag b:
Indien vraag a. ontkennend moet worden beantwoord
Vraag b1:
Om welke gebreken gaat het?
Antwoord vraag b1:
De offerte van d.d. 13 mei 2005 gaat uitgebreid in op de uitvoering en kwaliteitseisen ten aanzien van het te leveren kunststof kozijn. Tijdens het onderzoek ter plaatse is vastgesteld dat het kunststof kozijnelement op zichzelf voldoet aan alle omschrijvingen uit de offerte.
De gebreken die tijdens het inlezen van het dossier en het onderzoek ter plaatse zijn vastgesteld, hebben betrekking op de geformuleerde VKG voorschriften en Komokeur die in de offerte genoemd worden. Deze voorschriften hebben betrekking op de kwaliteitsbewaking van het productieproces van het kunststof kozijn. Daarnaast voorzien de VKG kwaliteitseisen en Komo procescertificaat ook voorschriften t.a.v. de montage van kunststof gevelelementen en voorschriften ten aanzien van voorbereiding van het werk, beoordeling van de locatie, montage voorschriften, procedures, veiligheid en oplevering van het werk.
Er is door de aannemer geen invulling gegeven aan de gestelde kwaliteitseisen behorende bij de door VKG geformuleerde voorschriften voor het onderdeel montage kunststof VKG‑gevelelementen op de bouwplaats. Daarbij zijn de volgende afwijkingen t.o.v. het VKG kwaliteitshandboek vastgesteld:
- -
Een 0-meting op de bouwplaats heeft niet plaatsgevonden
- -
Er is geen verankeringsplan opgesteld
- -
Er is geen ontwerp van een bouwkundig kader vervaardigd
- -
Bij oplevering is er geen opleveringscontrole lijst volgens het VKG keurmerk ingevuld
Een bouwkundig gebrek dat tijdens het onderzoek ter plaatse is vastgesteld is dat bij het sluiten van de ramen het kozijn behoorlijk in beweging wordt gebracht. De oorzaak hiervan is dat het kozijn niet of onvoldoende is bevestigd aan een stabiel bouwkundig kader.
Vraag b2:
Op welke wijze dienen die gebreken te worden hersteld?
Antwoord vraag b2:
De eerder genoemde afwijkingen betreffen voornamelijk procedurele tekortkomingen die na plaatsing van de dakkapel niet te herstellen zijn.
De bovendorpel van het kozijn dient bouwkundig te worden gekoppeld met de balklaag van het dakkapel. Dit is mogelijk d.m.v. het aanbrengen van klossen of stalen hoeken.
Voordat de te treffen maatregelen worden uitgevoerd, adviseren wij om de uitvoeringswijze zorgvuldig voor te bereiden, dit op tekening uit te werken, deze te beoordelen/accorderen en hier tijdens de uitvoering op toe te zien.
Vraag b3:
Welke kosten zijn daarmee gemoeid?
Antwoord vraag b3:
Voor de bouwkundige koppeling van het kozijn worden de kosten ingeschat op € 500,- excl. btw
Vraag c:
Is de dakkapel op een zodanige hoogte in het dak geplaatst dat op een normale wijze gebruik kan worden gemaakt van de zolderverdieping?
Antwoord vraag c:
Bij het onderzoek ter plaatse is vastgesteld:
- de glaslijn van de vaste ramen bevindt zich op een hoogte van 1690 mm + zoldervloer
- de kruk bediening van de draaikiepramen bevindt zich op een hoogte van 2170 mm + zoldervloer.
Het antwoord op de vraag of er op een normale wijze door een raam gekeken kan worden zal per raam en per persoon verschillen. Er zijn grote mensen, kleine mensen, kinderen, mensen in een rolstoel, enz.
De bandbreedte van de hoogte van horizontale gezichtslijnen (ooghoogte) wordt bepaald door staande lange mensen en zittende korte mensen.
Staande lange mensen 1950 mm + vloer
Staande kleine mensen 1050 mm + vloer
Zittende lange mensen 1450 mm + vloer
Zittende kleine mensen 600 mm + vloer
Bron: Handboek voor toegankelijkheid
Het bouwbesluit geeft geen eisen over de plaatsingshoogte van kozijnen. Om de gestelde vraag te kunnen beantwoorden is gebruik gemaakt van gangbare ontwerpuitgangspunten zoals geformuleerd in De Menselijke maat en Handboek voor Toegankelijkheid. Gebouwen worden ontworpen op de gemiddelde mens, daarbij gaat men uit van de volgende definitie van ooghoogte:
Gemiddelde ooghoogte staan 1650 mm + vloer
Gemiddelde ooghoogte zitten 1250 mm + vloer
Bron: De menselijke maat
Tijdens het onderzoek ter plaatse is vastgesteld dat de glaslijn van het kozijn zich op een hoogte van 1690mm + zoldervloer bevindt. Een horizontale zichtlijn over het hart van het kozijn zit op 2190mm + zoldervloer. Vastgesteld is dat het kozijn zich niet op een gebruikelijke hoogte bevindt. Dit wordt bevestigd wanneer de toegepaste maatvoering wordt vergeleken met eerder genoemde gebruikelijke ontwerp uitgangspunten. Er kan niet op een normale wijze door de ramen kan worden gekeken.
Dat de raam kruk van de draaikiepramen zich in het midden van de stijl van het raam bevindt is een logisch gevolg van de plaatsingshoogte van het kozijn. Er zijn geen voorschriften m.b.t. de plaatsingshoogte van de bediening van ramen.
Vraag d:
Indien vraag c. ontkennend moet worden beantwoord:
Vraag d1
Op welke wijze dient deze tekortkoming te worden hersteld?
Antwoord vraag d1:
Het lager aanbrengen van het dakkapel is technisch beperkt mogelijk. Verderop in de straat is een zelfde woningtype aan voor en achterzijde voorzien van een dakkapel. Daarbij is vastgesteld dat het dakkapel aan de achterzijde van de woning tenminste één dakpan lager is aangebracht. Gezien de hoogte van de muurplaat en het dak pakket is het mogelijk om het dakkapel maximaal ca. 15 cm lager aan te brengen zonder het gevelbeeld aanzienlijk te wijzigen. De consequenties hiervan zijn dat de gehele dakkapel gedemonteerd moet worden en alleen het kozijn en rolluik hergebruikt kunnen worden. Vervolgens dienen de adviezen van Espacio Constructies te worden opgevolgd, zie antwoorden van vraag e en f.
Tenslotte dient het dakkapel (traditioneel) opgebouwd te worden. Bij lager plaatsen dient de berekening hierop wel aangepast te worden.
Voordat de te treffen maatregelen worden uitgevoerd, adviseren wij om de uitvoeringswijze zorgvuldig voor te bereiden, dit op tekening uit te werken, deze te beoordelen en hier tijdens de uitvoering op toe te zien.
Na uitvoering van bovengenoemde ingrepen zal het kozijn echter nog steeds niet op normale hoogte gerealiseerd kunnen worden i.v.m. de hoge borstwering en muurplaat.
Voordat de te treffen maatregelen worden uitgevoerd, adviseren wij om de uitvoeringswijze zorgvuldig voor te bereiden, dit op tekening uit te werken, deze te beoordelen/accorderen en hier tijdens de uitvoering op toe te zien.
Vraag d2:
welke kosten zijn daarmee gemoeid?
Antwoord vraag d2:
De kosten voor demontage, afvoeren en het ca. 15cm lager plaatsen van een dakkapel. Verminderd met de kosten voor een kozijn met rolluik (hergebruik) en excl. de kosten m.b.t. vraag e en f. Deze kosten worden ingeschat op € 7.500,- excl. btw.
DOOR ESPACIO CONSTRUCTIES
Vraag e: (door Espacio Constructies)
voldoet de dakconstructie na de plaatsing van de dakkapel aan de daaraan uit bouwkundig oogpunt te stellen eisen van stabiliteit en veiligheid?
Antwoord vraag e: (door Espacio Constructies)
Het dakkapel zoals in het verleden is aangebracht voldoet niet aan de hierboven genoemde eisen.
Bij controle is rekening gehouden met de destijds geldende normen. De constructie dient te worden verstevigd. Onderbouwing zie bijlage a: statische berekening
Vraag f: (door Espacio Constructies)
Indien vraag e ontkend moet worden beantwoord:
Vraag f1: (door Espacio Constructies)
Om welke gebreken gaat het?
Antwoord f1: (door Espaclo Constructies)
De volgende gebreken dienen te worden aangepakt;
-De sporen aan weerzijde van het dakkapel voldoen niet op de wijze dat de constructie in is
aangebracht.
-De sporen die zijn doorgezaagd t.b.v. het aanbrengen van de dakkapel moeten beter worden
gekoppeld.
Vraag f2: (door Espacio Constructies)
Op welke wijze dienen die gebreken te worden hersteld?
Antwoord f2: (door Espacio Constructies)
Om de constructie te laten voldoen aan de te stellen eisen van stabiliteit en veiligheid, dienen volgende punten te worden uitgevoerd:
a. a) De sporen dienen te worden versterkt - voor de versterking zie berekening zie bijlage 1, § 5.4
b) Deze versterkte sporen aan weerzijde van het dakkapel dienen volgens detail A (bijlage 1) extra te worden bevestigd.
c) De bevestiging van de overige sporen die vanuit de nok van de balk op de bovenste balk van het dakkapel rusten dienen middels schoenen te worden bevestigd.
d) De onderste delen van de sporen aansluitend op het dakkapel dienen aan de onderzijde van het dak middels een balk 59x171 degelijk verbonden te worden met de twee versterkte sporen (onder A vernoemd)
Voordat de te treffen maatregelen worden uitgevoerd, adviseren wij om de uitvoeringswijze zorgvuldig voor te bereiden, dit op tekening uit te werken, deze te beoordelen/accorderen en hier tijdens de uitvoering op toe te zien.
Vraag f3:
Welke kosten zijn daarmee gemoeid?
Antwoord f3:
De kosten voor de constructieve aanpassingen en bijkomstige bouwkundige herstelkosten, zoals omschreven in bijlage a en antwoord f2, wordt ingeschat op € 4.000,- excl. btw."
2.8
[appellant] heeft in reactie op het deskundigenbericht aangevoerd dat L. Vernooij geen opleiding en geen passende functie heeft om de deskundigenopdracht uit te kunnen voeren en verder twijfels te hebben over de onafhankelijkheid van de deskundige.
Het hof gaat aan deze bezwaren voorbij, nu [appellant] onvoldoende omstandigheden heeft gesteld die, objectief beschouwd, twijfel kunnen rechtvaardigen aan de onpartijdigheid van de deskundige in de zin van art. 198 lid 1 Rv (vgl. HR 2 mei 2014, ECLI:NL:HR:2014:1067). Aan het hof is na bestudering van het deskundigenrapport niet gebleken dat L. Vernooij niet in staat is geweest het rapport uit te brengen, dan wel niet de noodzakelijke onafhankelijkheid in acht heeft genomen. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat Vernooij met toestemming van het hof een andere deskundige heeft ingeschakeld voor het beoordelen van de vragen e en f, omdat Vernooij waar het gaat om constructieve berekeningen zelf niet over de nodige deskundigheid beschikte.
2.9
Het verzoek van [appellant] om het rapport van de deskundige ter beoordeling voor te leggen aan een arbitragecommissie wordt afgewezen. Partijen zijn geen arbitrage overeengekomen en hebben hun geschil voorgelegd aan de burgerlijke rechter. Het burgerlijk procesrecht voorziet niet in de mogelijkheid een in de procedure voor de burgerlijke rechter uitgebracht deskundigenrapport te laten beoordelen door een arbitragecommissie.
2.10
Wat betreft de bezwaren van [appellant] tegen de door de deskundige toegepaste werkwijze is het hof van oordeel dat de deskundige een grote mate van vrijheid toekomt bij de wijze van uitvoeren van zijn onderzoek, mits hij partijen in de gelegenheid stelt opmerkingen te maken en hoor en wederhoor toepast. Het hof stelt vast dat uit het rapport blijkt dat de deskundige het volledige procesdossier heeft bestudeerd, partijen opmerkingen hebben kunnen plaatsen en partijen in de gelegenheid zijn geweest te reageren op een concept van het rapport. De vraag of en in hoeverre het noodzakelijk is bij de beantwoording van de voorgelegde vraagstelling door partijen ingebrachte rapportages te betrekken staat ter beoordeling van de deskundige, evenals de vraag of en in hoeverre destructief onderzoek dient plaats te vinden. Op de onderhavige aan Vernooij verstrekte deskundigenopdracht is de Gedragscode van NL-Ingenieurs niet van toepassing.
2.11
De bezwaren die [appellant] naar voren heeft gebracht tegen het oordeel van de deskundige dat het kunststofkozijn in de dakkapel niet voldoet aan de voorschriften van het Komo-keur en de VKG voorschriften heeft [appellant] ook geuit in zijn reactie op het concept-rapport van de deskundige. De deskundige is hierop ingegaan onder punt D op blz. 12 van het rapport en heeft geoordeeld: "In de offerte wordt vermeld dat het kunststof kozijn c.f. de VKG voorschriften wordt geproduceerd. Daarnaast wordt in het door u bijgevoegde Komo attest in bijlage 1 op pagina 4 van 7 onderaan 1.2 verwezen naar het VKG Kwaliteitshandboek voor de productie en montage van kunststof gevelelementen. Vanwege dit certificaat zal door SKG geen controle bij montage worden uitgevoerd, dit dient volgens het VKG Kwaliteitshandboek wel door de aannemer middels een opleveringscontrole lijst te gebeuren.
Deskundige is van mening dat aan de genoemde geformuleerde voorschriften en kwaliteitsverklaringen niet voorbij kan worden gegaan. Ook al betreft het hier een dakkapel. Zowel productie, de montage als het gebruik en onderhoud van het element zijn onlosmakelijk verbonden met deze certificaten." Naar het oordeel van het hof heeft de deskundige de bezwaren van [appellant] adequaat weerlegd. Het hof sluit zich daar bij aan en zal de bezwaren van [appellant] passeren.
2.12
[appellant] heeft aangevoerd dat anders dan de deskundige heeft vastgesteld bij de beantwoording van vraag b1 (laatste alinea) er klossen tussen de bovendorpel van het kozijn en de balklaag van de dakkapel aanwezig moeten zijn geweest, omdat uit het rapport van [X] blijkt dat er geen aanleiding bestaat aan te nemen dat het kozijn niet correct is bevestigd. Naar het oordeel van het hof heeft [appellant] zijn stelling echter niet voldoende onderbouwd. Het hof heeft juist een onafhankelijke deskundige ingeschakeld om een eind te maken aan alle discussies omtrent eerder in het geding gebrachte rapporten. [appellant] heeft evenmin onderbouwd dat tussen het onderzoek door [X] en de deskundige wijzigingen in de constructie zijn aangebracht.
2.13
[appellant] heeft in reactie op onderdeel 3.2 onder G (blz. 12) van het rapport gesteld dat de dakkapel aan de vereisten van het Bouwbesluit voldoet, maar vastgesteld moet worden dat hij niet heeft aangegeven waar dat uit blijkt.
2.14
Het standpunt van [appellant] dat de deskundige buitenproportionele kosten begroot voor het verstevigen van de constructie is naar het oordeel van het hof onvoldoende onderbouwd. De enkele verwijzing van [appellant] naar de offerte van BK Bouw acht het hof niet toereikend, omdat deze offerte ziet op de verplaatsing van de dakkapel en niet uitgaat van de gezien de bevindingen van de deskundige eveneens noodzakelijke versterking van de constructie van het dak.
2.15
[appellant] heeft betoogd dat [geïntimeerden] hem opdracht hebben gegeven een dakkapel te plaatsen binnen het vergunningsvrije vlak, waarmee kennelijke wordt bedoeld een vlak in het dak waarbinnen zonder omgevingsvergunning een dakkapel mag worden geplaatst. Dat is volgens hem de reden dat de dakkapel zo hoog in het dakvlak is geplaatst. Het hof stelt vast dat [appellant] zijn stellingen op dit punt niet heeft onderbouwd. Zo blijkt uit de overgelegde stukken niet hoe de regelgeving omtrent het plaatsen van een dakkapel in dit geval uitwerkt. Maar zelfs al zou het betoog van [appellant] moeten worden gevolgd, dan had hij als deskundig opdrachtnemer [geïntimeerden] moeten wijzen op de gevolgen van de regelgeving voor zijn plan tot het plaatsen van een dakkapel (vgl. artikel 7:754 BW). [appellant] heeft in dat verband gesteld dat hij [geïntimeerden] verschillende keren heeft gewaarschuwd, maar ook de onderbouwing van die stelling ontbreekt.
2.16
De vraag of voor de bouw van de dakkapel al dan niet een omgevingsvergunning nodig was staat in deze procedure niet ter beoordeling. [geïntimeerden] hebben [appellant] opdracht gegeven een dakkapel te plaatsen. De dakkapel dient vervolgens door de opdrachtnemer, die als een redelijk bekwaam en redelijk handelend bouwer heeft te werken, op zodanige wijze te worden geplaatst dat de opdrachtgever daar op een normale wijze gebruik van kan maken. Voor zover daarvoor een omgevingsvergunning nodig is, dient de opdrachtgever voor die vergunning te zorgen. [appellant] heeft niet voldoende onderbouwd dat hij [geïntimeerden] op de hoogte heeft gesteld van een eventuele vergunningplicht en dat zij (om die reden) hebben ingestemd met de plaatsing van de dakkapel op hoger niveau dan gebruikelijk.
2.17
Het hof is anders dan [appellant] van oordeel dat de deskundige de bezwaren van [geïntimeerden] tegen de in het conceptrapport voorgestelde "optie 2", die inhield het verhogen van de vloer van de zolderverdieping, terecht heeft gehonoreerd (onderdeel 3.2 onder E, blz. 10 van het rapport). [appellant] hanteert bij zijn betoog dat ook in de huidige situatie de woningwaarde alleen maar is toegenomen door de plaatsing van de dakkapel een onjuist uitgangspunt. Weliswaar neemt ook in de huidige situatie het als leefruimte te gebruiken vloeroppervlak van de zolderverdieping toe, maar het gaat er om hoeveel de leefruimte op de zolder zou zijn toegenomen als de dakkapel op de juiste hoogte zou zijn geplaatst.
2.18
[appellant] heeft verschillende bezwaren naar voren gebracht tegen de beantwoording door Espacio Constructies van vraag f2 en met name tegen het achterwege laten door Espacio Constructies van destructief onderzoek. Deze bezwaren komen overeen met zijn bezwaren op dit punt tegen het concept-rapport. De deskundige heeft deze bezwaren, voor zover hier van belang, in zijn rapport (blz. 13) als volgt weerlegd.
"C Destructief onderzoek (door Espacio Constructies.
Destructief onderzoek zou hier betekenen; het openen van de constructie met als gevolg dat deze zijn functie niet meer kan vervullen. Er is duidelijkheid omtrent de constructie en afmetingen van de balken verkregen door een opname in het werk. Bevestiging van deze onderdelen is niet volledig te controleren en daarbij mag men niet uitgaan van aannames. Alle onderdelen, zoals bevestiging, dienen te worden aangetoond middels bij de uitvoering toegepaste detaillering en berekeningen voordat zij kunnen meetellen als onderdeel van de constructie. Alleen op deze gebruikelijke wijze kan de constructieve waarde van een onderdeel worden bekeken en elimineert men onzekerheden. Wanneer een onderdeel wel kan worden aangetoond is het toegestaan dit te gebruiken als onderdeel van de constructie. In geen geval mag een onderdeel constructief worden benut als men niet kan aantonen dat het een hier aan toebehorend onderdeel betreft.
(…)
J Versteviging A)
Het zijn slechts twee sporen die dienst gaan doen als raveling.
Er is aanvullend een controle berekening gemaakt door de heer [Y] waarin wordt berekend de situatie van de spoor verstevigd met een slaper 71 x 196. Daarbij is bij de spoor niet de hoogte gehanteerd van 196 mm maar 226 mm. Bij deze berekening wordt ervan uitgegaan dat slaper goed is aangebracht maar is slechts een aanname zolang er geen bewijsvoering is van de uitgevoerde koppeling. Zo ook de koppeling van de spoor met de beplating aan beide zijde. Het is nu niet bewezen in welke mate deze samengestelde balk ook echt samenwerkt. Het is constructief niet verantwoordelijk om dergelijke uitgangspunten aan te nemen tenzij er bewijs of kennis is van een goede aanhechting en bevestiging. Deze koppeling dient te zijn berekend en of te zijn vastgelegd om te kunnen zeggen dat deze constructief één geheel vormen.
Twijfel over een juiste bevestiging wordt daarbij alleen meer door dat er in het werk een hart op hart afstand van de schroeven over een gedeelte groter dan een halve meter is aangetroffen. Hetgeen duidt op een onzorgvuldige koppeling.
K Versteviging B)
Deze balk is niet aanwezig, want de verstijving is als slaper ingebracht en niet als doorgaande balk die als raveelbalk mag worden beschouwd.
De verstevigde spoor (volgens het rapport van [Y] ) is over het geheel niet verstevigd, maar slechts over een deel van de bestaande spoor. De slaper loopt niet door en is niet gelijk aan hetgeen door Espacio Constructies wordt voorgesteld.
L Versteviging C)
Een koppeling op andere wijze dient te worden bewezen.
M Versteviging D)
Gevraagd is welke constructieve oplossing kan leiden tot het waarborgen van stabiliteit en veiligheid. Hierbij is getracht een zo simpel mogelijke maar complete oplossing te bedenken. Desalniettemin zijn er tal van andere mogelijkheden. Gezien de opdracht wordt aan niemand hierbij voorbij gegaan."
2.19
Naar het oordeel van het hof heeft de deskundige hiermee toereikend gereageerd op de stellingen van [appellant] . De deskundige heeft met recht kunnen oordelen dat het niet verantwoord is om uit te gaan van aannames en dat de constructie voor aanvang van de werkzaamheden moet zijn berekend, dan wel tijdens de werkzaamheden moet zijn gedocumenteerd. Dit vormt tevens een afdoende verklaring voor het achterwege laten van destructief onderzoek door de deskundige/Espacio Constructies.
Het feit dat de dakconstructie tot op heden zijn functie vervult, zoals [appellant] heeft gesteld, wil niet zeggen dat de constructie van het dak deugdelijk is en ook op termijn niet zal verzakken op doorbuigen. Deze bezwaren van [appellant] treffen dan ook geen doel.
2.20
Dat geldt eveneens voor het bezwaar tegen onderdeel c van het antwoord op vraag f2, dat betrekking heeft op de bevestiging van de sporen tussen de nok van het dak en de dakkapel. [appellant] heeft zijn stelling dat alleen bij een haakse aansluiting gebruik kan worden gemaakt van een balkschoen niet nader onderbouwd. Bovendien betreft het hier een advies over de wijze van aanpassen van de dakconstructie bij het opnieuw plaatsen van de dakkapel, dat als zodanig niet afdoet aan de conclusie dat de bestaande constructie niet deugdelijk is.
2.21
Met het enkel citeren van het rapport van [Y] heeft [appellant] niet voldoende onderbouwd waarom niet [Y] , maar Espacio Constructies een onjuiste maatvoering in de berekeningen heeft aangehouden. Het hof gaat dan ook uit van de juistheid van de gegevens vermeld in het rapport van de deskundige.
2.22
De stelling van [appellant] dat de passage "Het berekenen van de constructie bij een lagere plaatsing is niet opgenomen in deze berekening. De algehele constructie dient opnieuw te worden bekeken wanneer tot het lager plaatsen of andere wijzigingen van de opbouw van het dakkapel wordt besloten." (blz. 11 van het rapport ) in tegenspraak is met de passage "De onderste delen van de sporen aansluitend op de dakkapel dienen aan de onderzijde van het dak middels een balk 59 x 171 degelijk verbonden te worden met de twee versterkte sporen (onder A genoemd)." (blz. 10 van het rapport), berust op een onjuiste lezing van het rapport. De passage op blz. 10 van het rapport gaat uit van herstel van de dakconstructie bij handhaving van de dakkapel op de huidige plaats.
2.23
Het feit dat de kosten van het opnieuw plaatsen van de dakkapel op een lager niveau in het dakvlak en het verstevigen van de dakconstructie hoger uitkomen dan het bedrag waarvoor de dakkapel is geplaatst, vormt onvoldoende grond om af te zien van deze maatregelen. Dit is een rechtstreeks gevolg van het niet op de juiste wijze plaatsen van de dakkapel.
2.24
[appellant] heeft in de memorie van grieven bewijs aangeboden van zijn stellingen. Ingevolge het bepaalde in artikel 166 lid 1 in verbinding met artikel 353 lid 1 Rv moet een partij in hoger beroep tot getuigenbewijs worden toegelaten indien zij voldoende specifiek bewijs aanbiedt van feiten die tot beslissing van de zaak kunnen leiden. In hoger beroep brengt de eis dat het bewijsaanbod voldoende specifiek moet zijn mee dat van een partij die bewijs door getuigen aanbiedt in beginsel mag worden verwacht dat zij voldoende concreet vermeldt op welke van haar stellingen dit bewijsaanbod betrekking heeft en, voor zover mogelijk, wie daarover een verklaring zouden kunnen afleggen. Aangezien [appellant] zijn bewijsaanbod slechts in algemene bewoordingen heeft geformuleerd voldoet zijn bewijsaanbod niet aan deze criteria en zal het hof hem niet toelaten tot bewijs van zijn stellingen.
2.25
Op grond van al hetgeen hiervoor is overwogen moet worden geoordeeld dat de bezwaren van [appellant] tegen het rapport van de deskundige geen hout snijden. Het hof zal het rapport van de deskundige dan ook aan zijn oordeel ten grondslag leggen. De conclusie moet daarom luiden dat de dakkapel niet voldoet aan de kwaliteitseisen, keurmerken en certificaten zoals partijen die blijkens de opdrachtbevestiging van 13 mei 2005 zijn overeengekomen, de dakkapel op een niveau is geplaatst zodanig dat niet op een normale wijze gebruik kan worden gemaakt van de dakkapel en dat de dakconstructie na plaatsing van de dakkapel niet voldoet aan de daaraan uit bouwkundig oogpunt te stellen eisen.
2.26
Dat betekent tevens dat de grieven van [appellant] tegen het vonnis van de rechtbank van 15 augustus 2012 geen doel treffen.
2.27
Het hof zal [appellant] veroordelen tot betaling aan [geïntimeerden] van de kosten van het lager plaatsen van de dakkapel ten bedrage van € 7.500,- exclusief btw, de kosten van herstel van de dakconstructie ten bedrage van € 4.000,- exclusief btw en de kosten voor de bouwkundige koppeling van het kozijn ten bedrage van € 500,- exclusief btw, totaal € 12.000,- exclusief btw. Dit bedrag dient te worden vermeerderd met btw en de wettelijke rente over het totaalbedrag inclusief btw vanaf 23 augustus 2006 tot de dag der algehele voldoening. Het dictum onder 3.1. van het vonnis van 15 augustus 2012 en het dictum onder 3.1 van het verstekvonnis van 11 oktober 2006 kunnen derhalve niet in stand blijven.
2.28
[geïntimeerden] hebben naast de herstelkosten ook een bedrag van € 5.000,- gevorderd ter vergoeding van gederfd woongenot. Zij hebben aangevoerd dat zij tien jaar lang geen gebruik hebben kunnen maken van de zolderruimte met dakkapel zoals zij dat van plan waren en dat de dakkapel een lijdensweg is geworden.
Volgens [appellant] is de vordering tot vergoeding van immateriële schade op geen enkele wijze aangetoond.
2.29
Tot uitgangspunt dient dat uit de rechtspraak volgt dat gederfd woongenot, al naar gelang de situatie, kan worden gekwalificeerd als vermogensschade of als immateriële schade (vgl. conclusie A-G bij HR 25 maart 2011, ECLI:NL:PHR:2011:BP1410, onder 2.6. e.v.).
Het hof stelt vast dat [geïntimeerden] in de "memorie uitlating na deskundigen bericht tevens houdende wijziging van eis" geen duidelijk onderscheid hebben gemaakt tussen beide vormen van schade. Zij hebben één bedrag aan schadevergoeding gevorderd zonder cijfermatig te onderbouwen welk deel van dat bedrag moet worden aangemerkt als vermogensschade en welk deel immateriële schade. Met name hebben zij niet onderbouwd dat zij als gevolg van het niet hebben kunnen gebruiken van de zolder vermogensschade hebben geleden. Voor zover de vordering tot vergoeding van gederfd woongenot op deze grond is gebaseerd zal de vordering worden afgewezen.
2.30
Anderzijds acht het hof het voldoende aannemelijk dat [geïntimeerden] als gevolg van de tekortkoming door [appellant] in de nakoming van zijn verplichtingen gedurende een periode van tien jaren zodanig ernstig zijn gestoord in hun woongenot dat er sprake is van een aantasting van de persoon als bedoeld in artikel 6:106 lid 1 BW. Het hof begroot deze schade op € 2.000,-.
2.31
[geïntimeerden] hebben voorts vergoeding gevorderd van de kosten die zij hebben moeten maken om de schade vastgesteld te krijgen. Daarvoor hebben zij, zo hebben zij gesteld, verschillende deskundigen moeten inschakelen die rekeningen hebben ingediend tot een bedrag van totaal € 5.426,40, inclusief btw.
[appellant] heeft betoogd dat het [geïntimeerden] uiteraard vrij staat om zonder zijn medeweten en zijn toestemming deskundigen in te schakelen, maar dat er geen wettelijke basis is om die kosten vervolgens op hem te verhalen.
2.32
Op grond van artikel 6:96 lid 2 aanhef en onder b BW komen redelijke kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid als vermogensschade voor vergoeding in aanmerking.
Daargelaten dat [appellant] volledig op de hoogte was van en heeft ingestemd met het onderzoek door PRC, moet worden geoordeeld dat [geïntimeerden] [X] en [Z] (ing. [A] ) heeft moeten inschakelen om de problemen met betrekking tot de dakkapel in beeld te brengen en te komen tot vaststelling van de schade en de daarvoor aansprakelijke persoon. Het hof acht de in rekening gebrachte kosten redelijk. De vordering van [geïntimeerden] zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met de eveneens gevorderde wettelijke rente over de verschillende bedragen vanaf 30 dagen na dagtekening van de facturen tot de dag der algehele voldoening door [appellant] .
2.33
Daarnaast komen de kosten van de door het hof ingeschakelde deskundige, € 5.445,-, voor rekening van [appellant] . Nu hij zelf reeds de helft daarvan heeft betaald, dient hij een bedrag van € 2.722,50 aan [geïntimeerden] te vergoeden.
2.34
[appellant] zal tevens worden veroordeeld in de kosten van de procedure in hoger beroep. De kosten hiervan worden begroot op € 299,- aan griffierecht en € 2.682,- (3 punten, tarief II, € 894,- per punt) aan geliquideerd salaris van de advocaat.
2.35
Het meer of anders gevorderde wordt afgewezen.
3. De beslissing
Het gerechtshof:
in het incident
verklaart het verzet van [appellant] tegen de vermeerdering van eis ongegrond;
in de hoofdzaak
vernietigt het dictum onder 3.1. van het vonnis van 15 augustus 2012 en het dictum onder 3.1 van het verstekvonnis van 11 oktober 2006, en
opnieuw recht doende:
veroordeelt [appellant] tot betaling aan [geïntimeerden] van een bedrag van totaal € 12.000,-, te vermeerderen met btw en de wettelijke rente over het totaalbedrag inclusief btw vanaf 23 augustus 2006 tot de dag der algehele voldoening;
veroordeelt [appellant] tot betaling aan [geïntimeerden] van een bedrag van € 2.000,-;
veroordeelt [appellant] tot betaling aan [geïntimeerden] van een bedrag van € 5.426,40, inclusief btw, vermeerderd met de wettelijke rente over de verschillende bedragen vanaf 30 dagen na dagtekening van de onderscheiden facturen tot de dag der algehele voldoening door [appellant] .
veroordeelt [appellant] tot vergoeding aan [geïntimeerden] van een bedrag van € 2.722,50;
veroordeelt [appellant] de kosten van de procedure in hoger beroep gevallen aan de zijde van [geïntimeerden] en begroot deze kosten op € 299,- aan griffierecht en € 2.682,- (3 punten , tarief II, € 894,- per punt) aan geliquideerd salaris van de advocaat;
bekrachtigt de vonnissen van 15 augustus 2012 en 11 oktober 2006 voor het overige;
verklaart de veroordelingen van [appellant] tot betaling van een geldbedrag uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Aldus gewezen door mr. B.J.H. Hofstee, mr. G. van Rijssen en mr. I. Tubben en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 11 oktober 2016 in bijzijn van de griffier.