HR, 15-09-2015, nr. 15/03222
ECLI:NL:HR:2015:2584
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
15-09-2015
- Zaaknummer
15/03222
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2015:2584, Uitspraak, Hoge Raad, 15‑09‑2015; (Beschikking)
- Wetingang
art. 21 Wetboek van Strafvordering; art. 22 Wetboek van Strafvordering; art. 23 Wetboek van Strafvordering; art. 24 Wetboek van Strafvordering; art. 435 Wetboek van Strafvordering; art. 447 Wetboek van Strafvordering; art. 552a Wetboek van Strafvordering; art. 552d Wetboek van Strafvordering; art. 552k Wetboek van Strafvordering; art. 552l Wetboek van Strafvordering; art. 557 Wetboek van Strafvordering
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2015-0365
NbSr 2015/233
Uitspraak 15‑09‑2015
Inhoudsindicatie
Rolbeslissing. OM verzoekt per brief om vertrouwelijke behandeling van het door het OM ingestelde cassatieberoep tegen een beschikking van de Rb. waarbij is geweigerd om verlof te verlenen ex art. 552p Sv. na een procedure waarin de zaak niet in het openbaar is behandeld en is afgezien van de oproeping van belanghebbenden, terwijl aangenomen moet worden dat de verlofbeschikking nog niet aan hen is toegezonden, op de grond dat zulks het belang van het onderzoek ernstig zal schaden. Artt. 21, 22, 23 en 24 Sv. HR herhaalt relevante overwegingen uit ECLI:NL:HR:2005:AR5096 en ECLI:NL:HR:2005:AU4086. Aangenomen moet worden dat in een procedure als i.c. het vereiste van onverwijlde betekening niet geldt en daarvoor in de plaats treedt het in art. 24.5 Sv vervatte voorschrift dat de beschikking van de HR aan de belanghebbende wordt toegezonden zodra het belang van het onderzoek dat toelaat. Het is niet de rolraadsheer maar de PG bij de HR die over (het tijdstip van) die toezending beslist. Het ligt in de rede dat het toezenden van een kopie van de stukken in de cassatieprocedure aan de ‘wederpartij’ of andere belanghebbenden achterwege blijft in een zaak als i.c. waarin door de Rb is vastgesteld dat – kort gezegd – niet-vertrouwelijke behandeling van verlof het belang van het onderzoek ernstig zal schaden. De HR willigt in het verzoek om inlichtingen niet toe te zenden aan belanghebbenden. En bepaalt dat ingeval door het OM tijdig en op de bij de wet voorschreven wijze een schriftuur houdende middelen van cassatie wordt ingediend, het verzoekschrift in handen wordt gesteld van de in de art. 21 en 22 Sv bedoelde (raad)kamer teneinde alsdan te beslissen over de behandeling van het cassatieberoep met gesloten deuren en het afzien van de uitspraak van de beschikking in het openbaar.
Partij(en)
15 september 2015
Strafkamer
nr. S 15/03222
ES
Hoge Raad der Nederlanden
Rolbeslissing
op een schriftelijk verzoek van de Officier van Justitie in het Arrondissementsparket te Amsterdam, gedaan in de zaak van:
N.N.
1. Het verzoek
De Officier van Justitie heeft bij brief van 7 september 2015 verzocht om – kort gezegd – vertrouwelijke behandeling van het cassatieberoep dat door het Openbaar Ministerie is ingesteld tegen de beschikking van de Rechtbank Amsterdam van 18 mei 2015.
2. De bestreden beschikking
De Rechtbank heeft geweigerd het in art. 552p, tweede lid, Sv bedoelde verlof te verlenen tot het ter beschikking stellen van de stukken van overtuiging die ter uitvoering van op een verdrag gegronde rechtshulpverzoeken zijn inbeslaggenomen.
3. Beoordeling van het verzoek
3.1.
Bij de beoordeling van het verzoek zijn onder meer de volgende wettelijke bepalingen van belang:
- art. 21 Sv:
"1. In alle gevallen waarin niet de beslissing door het rechterlijk college op de terechtzitting is voorgeschreven of aldaar ambtshalve wordt genomen, geschiedt de behandeling door de raadkamer. (...)
2. De raadkamer is als volgt samengesteld:
(...)
c. bij de Hoge Raad uit vijf leden of, overeenkomstig artikel 75, derde lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie, uit drie leden. (...)"
- art. 22 Sv:
"1. De behandeling door de raadkamer vindt, tenzij anders is voorgeschreven, niet in het openbaar plaats.
2. Indien behandeling in het openbaar is voorgeschreven, kan de raadkamer gehele of gedeeltelijke behandeling met gesloten deuren bevelen. (...)
3. Een bevel als bedoeld in het tweede lid wordt door de raadkamer ambtshalve, op vordering van het openbaar ministerie, dan wel op het verzoek van de verdachte of andere procesdeelnemers gegeven. (...)"
- art. 23 Sv:
"(...)
2. Door de raadkamer worden het openbaar ministerie, de verdachte en andere procesdeelnemers gehoord, althans hiertoe opgeroepen, tenzij anders is voorgeschreven. (...)
3. De verdachte en andere procesdeelnemers kunnen zich bij de behandeling door de raadkamer door een raadsman of advocaat doen bijstaan.
4. Indien de verdachte de Nederlandse taal niet of onvoldoende beheerst, wordt de bijstand van een tolk ingeroepen. (...)
5. Het openbaar ministerie legt aan de raadkamer de op de zaak betrekking hebbende stukken over. De verdachte en andere procesdeelnemers zijn, evenals hun raadsman of advocaat, bevoegd van de inhoud van deze stukken kennis te nemen.
6. Het tweede tot en met vijfde lid zijn niet van toepassing, voor zover het belang van het onderzoek hierdoor ernstig wordt geschaad."
- art. 24 Sv:
"1. De beschikking van de raadkamer is met redenen omkleed. Indien openbare behandeling door de raadkamer is voorgeschreven, wordt zij in het openbaar uitgesproken.
(...)
4. De beschikking wordt, tenzij anders is voorgeschreven, onverwijld toegezonden aan de verdachte en andere procesdeelnemers.
5. Het vereiste van de onverwijlde toezending, bedoeld in het vierde lid geldt niet, indien op grond van artikel 23, zesde lid, van het oproepen van de verdachte of andere procesdeelnemers is afgezien. Toezending vindt plaats, zodra het belang van het onderzoek dat toelaat."
3.2.
Voor de uitleg van deze bepalingen is HR 18 januari 2005, ECLI:NL:HR:2005:AR5096, NJ 2005/407 van belang. Deze beschikking houdt onder meer in:
"3.1. Het onderhavige beroep is gericht tegen een naar aanleiding van een Belgisch rechtshulpverzoek gegeven beschikking tot het verlenen van het verlof als bedoeld in art. 552p, tweede lid, Sv. Een dergelijke beschikking dient volgens art. 552d, eerste lid, Sv in verbinding met art. 552p, vierde lid, Sv onverwijld aan de belanghebbende te worden betekend. Op grond van art. 552d, tweede lid, Sv - welke bepaling krachtens art. 552p, vierde lid, Sv eveneens van overeenkomstige toepassing is - kan de belanghebbende binnen veertien dagen na die betekening beroep in cassatie instellen tegen de beschikking.
3.2.
In deze zaak heeft de Rechtbank toepassing gegeven aan art. 23, vijfde [thans zesde] lid, Sv, inhoudende onder meer dat kan worden afgezien van de oproeping van - hier - de belanghebbende indien door zijn verhoor het belang van het onderzoek ernstig wordt geschaad. In de bestreden beschikking ligt verder besloten dat hier tevens art. 24, vijfde lid, Sv van toepassing is, inhoudende dat ingeval op grond van art. 23, vijfde [thans: zesde] lid, Sv is afgezien van oproeping, toezending van de beschikking eerst plaatsvindt zodra het belang van het onderzoek dat toelaat.
3.3.
Redelijke wetstoepassing brengt mee dat in zo een geval de termijn van veertien dagen voor het instellen van beroep in cassatie aanvangt na de toezending van de beschikking.
(...)
5.1.
Het middel bevat in de eerste plaats de klacht dat de bestreden beschikking in strijd met art. 552p, vierde lid, in verbinding met art. 552d, eerste lid, Sv niet onverwijld aan de betrokkene is betekend.
5.2.
Die klacht faalt omdat een met het doel en de strekking van art. 24, vijfde lid, Sv strokende wetsuitleg meebrengt dat in een procedure als de onderhavige waarin toepassing is gegeven aan die bepaling, het vereiste van onverwijlde betekening niet geldt en daarvoor in de plaats treedt het in voormelde bepaling vervatte voorschrift dat de beschikking aan de belanghebbende wordt toegezonden zodra het belang van het onderzoek dat toelaat.
5.3.
Voorts klaagt het middel dat de inbeslaggenomen stukken aan de verzoekende staat zijn toegezonden voordat de beschikking van de Rechtbank onherroepelijk was geworden. (...)
5.4.
Als uitgangspunt heeft te gelden dat, indien een verzoek als het onderhavige is gegrond op een verdrag (...) op grond van art. 552k, eerste lid, Sv aan dat verzoek zoveel mogelijk het verlangde gevolg dient te worden gegeven. Deze bepaling dient aldus te worden verstaan dat slechts van inwilliging van het verzoek kan worden afgezien indien zich belemmeringen van wezenlijke aard voordoen die voortvloeien uit het toepasselijke verdrag onderscheidenlijk de wet, in het bijzonder art. 552l Sv, dan wel indien door de inwilliging van het rechtshulpverzoek wordt gehandeld in strijd met fundamentele beginselen van Nederlands strafprocesrecht (vgl. HR 19 maart 2002, NJ 2002, 580).
5.5.
Voorts schrijft art. 557, eerste lid, Sv voor dat, voorzover niet anders is bepaald, geen beslissing mag worden ten uitvoer gelegd zolang daartegen nog een gewoon rechtsmiddel open staat. Doel en strekking van het in het onderhavige geval ook toepasselijke art. 24, vijfde lid, Sv nopen ertoe die bepaling aan te merken als een uitzondering in de zin van art. 557, eerste lid, Sv. Indien in een geval waarin het belang van het onderzoek ernstig wordt geschaad door onverwijlde toezending van de beschikking de tenuitvoerlegging van die beschikking niet zou mogen plaatsvinden, zou het vorderen van een dergelijke beschikking zinloos zijn. Het gevolg geven aan een beschikking als de onderhavige voordat deze onherroepelijk is geworden, strookt ook met voormelde internationaalrechtelijke verplichtingen."
In aansluiting hierop is in HR 11 oktober 2005, ECLI:NL:HR:2005:AU4086, NJ 2006/613 het volgende overwogen en beslist:
"4.4. Ingevolge art. 552p, vierde lid, Sv in verbinding met het hier toepasselijke art. 552a, vijfde lid (thans zesde lid), Sv dient de behandeling van een vordering als de onderhavige in het openbaar plaats te vinden. Dat brengt gelet op art. 24, eerste lid, Sv mee dat de beschikking in het openbaar dient te worden uitgesproken. Dat laatste geldt ook indien de behandeling op de voet van art. 22, tweede lid, Sv met gesloten deuren heeft plaatsgevonden.
4.5.
Naar voortvloeit uit de beschikking van de Hoge Raad van 18 januari 2005, NJ 2005, 407 (...) mag in een geval als het onderhavige, waarin toepassing is gegeven aan art. 23, vijfde [thans zesde] lid, Sv, openbaarheid van de behandeling in raadkamer achterwege blijven. Daartoe kan, zoals hier ook is geschied, de raadkamer bevelen dat de gehele behandeling met gesloten deuren plaatsvindt.
Doel en strekking van genoemde bepaling zouden worden ondergraven, indien de beschikking vervolgens niettemin in het openbaar zou worden uitgesproken. Redelijke wetstoepassing brengt daarom mee aan te nemen dat art. 24, eerste lid tweede volzin, Sv in een geval als het onderhavige uitzondering lijdt en dat van het doen van uitspraak in het openbaar kan worden afgezien."
3.3.
Uit het voorgaande volgt dat indien het belang van het onderzoek ernstig wordt geschaad door onverwijlde toezending van de verlofbeschikking, de toezending van de beschikking eerst plaatsvindt zodra het belang van het onderzoek dat toelaat, en de termijn voor het instellen van beroep in cassatie eerst aanvangt na de toezending van de beschikking aan de belanghebbende. Indien door de belanghebbende vervolgens cassatieberoep wordt ingesteld, doet zich niet meer de situatie voor dat door de aanzegging aan de belanghebbende dat de stukken van het geding bij de Hoge Raad zijn ingekomen, het belang van het onderzoek ernstig wordt geschaad. Er is dus geen goede grond in zo een geval af te zien van de aanzegging als bedoeld in art. 447, derde lid, Sv.
3.4.
In deze zaak gaat het echter niet om een cassatieberoep van de belanghebbende, maar om een cassatieberoep van het openbaar ministerie tegen een weigering tot het verlenen van het gevraagde verlof na een procedure waarin de zaak niet in het openbaar is behandeld en is afgezien van de oproeping van belanghebbenden, terwijl aangenomen moet worden dat de verlofbeschikking nog niet aan hen is toegezonden, op de grond dat zulks het belang van het onderzoek ernstig zal schaden. In zo een geval wordt op grond van art. 447, derde lid, Sv aan het openbaar ministerie aangezegd dat de stukken van het geding bij de Hoge Raad zijn ingekomen. Ingevolge het vierde lid van art. 447 Sv, vangt daardoor voor het openbaar ministerie de termijn aan voor het indienen van een cassatieschriftuur. Die aanzegging geschiedt ingevolge art. 435, derde lid, Sv per post. Er is geen goede grond in een geval als het onderhavige af te zien van die aanzegging aan het openbaar ministerie.
3.5.
Ingevolge de hiervoor vermelde wetsbepalingen en rechtspraak alsmede art. 552p, vierde lid, in verbinding met art. 552a, zesde lid, Sv vindt de behandeling van het cassatieberoep tegen een verlofbeschikking plaats op een openbare terechtzitting en wordt de door de Hoge Raad gegeven en in het openbaar uitgesproken beschikking onverwijld toegezonden aan onder meer de belanghebbende. Het is evenwel niet de rolraadsheer maar de in de art. 21 en 22 Sv bedoelde (raad)kamer die beslist over de behandeling van het cassatieberoep met gesloten deuren en het afzien van de uitspraak van de beschikking in het openbaar.
Op de in voormelde beschikking van 18 januari 2005 vermelde gronden moet worden aangenomen dat in een procedure als de onderhavige het vereiste van onverwijlde betekening niet geldt en daarvoor in de plaats treedt het in art. 24, vijfde lid, Sv vervatte voorschrift dat de beschikking van de Hoge Raad aan de belanghebbende wordt toegezonden zodra het belang van het onderzoek dat toelaat. Het is echter niet de rolraadsheer maar de Procureur-Generaal bij de Hoge Raad die over (het tijdstip van) die toezending beslist.
3.6.
Hoewel noch art. 447 Sv noch enige andere wetsbepaling voorschrijft dat in geval van een cassatieberoep van het openbaar ministerie tegen een beschikking diens 'wederpartij' of andere belanghebbenden op enigerlei wijze moeten worden betrokken in het cassatiegeding of daarvan op de hoogte behoren te worden gesteld, pleegt nochtans in cassatie een beroep van het openbaar ministerie tegen een beschikking op dezelfde wijze te worden behandeld als een beroep tegen een vonnis of arrest, bijvoorbeeld doordat aan de 'wederpartij' een kopie wordt toegezonden van de aanzegging aan het openbaar ministerie, de door het openbaar ministerie ingediende cassatieschriftuur en de door de Procureur-Generaal genomen conclusie. Het ligt in de rede dat zulks achterwege blijft in een zaak als de onderhavige waarin door de Rechtbank is vastgesteld dat – kort gezegd –niet-vertrouwelijke behandeling van verlof het belang van het onderzoek ernstig zal schaden.
3.7.
Het vorenoverwogene leidt ertoe dat als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
willigt het verzoek in voor zover het strekt tot achterwege laten van de onder 3.6 bedoelde inlichtingen aan belanghebbenden;
bepaalt dat ingeval door het openbaar ministerie tijdig en op de bij de wet voorgeschreven wijze een schriftuur houdende middelen van cassatie wordt ingediend, het verzoekschrift in handen wordt gesteld van de in de art. 21 en 22 Sv bedoelde (raad)kamer teneinde alsdan te beslissen over de behandeling van het cassatieberoep met gesloten deuren en het afzien van de uitspraak van de beschikking in het openbaar.
Deze rolbeslissing is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz en uitgesproken ter terechtzitting van 15 september 2015.