HvJ EG 10 november 2011, C-405/10 in de zaak tegen Özlem Garenfeld.
HR, 12-09-2023, nr. 22/01903
ECLI:NL:HR:2023:1169
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
12-09-2023
- Zaaknummer
22/01903
- Vakgebied(en)
Bijzonder strafrecht (V)
Internationaal strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2023:1169, Uitspraak, Hoge Raad, 12‑09‑2023; (Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHAMS:2022:2069
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2023:587
ECLI:NL:PHR:2023:587, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 13‑06‑2023
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2023:1169
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2023-0147
JM 2023/135 met annotatie van S. Pieters
JM 2023/108 met annotatie van S. Pieters
Uitspraak 12‑09‑2023
Inhoudsindicatie
OM-cassatie. Economische zaak, afvalstoffen (EVOA). Uitvoer afvalstoffen (aluminiumschroot) naar China, art. 10.60.2 Wet Milieubeheer en art. 2.35, 36 en 37 EVOA. Is er door ontbreken van CCIC-certificaat bij overbrenging van fijngeshredderde aluminiumfracties van Nederland naar China sprake van “illegale overbrenging” a.b.i. art. 2.35.e EVOA? Het middel berust op de opvatting dat sprake is van een illegale overbrenging in de zin van art. 2.35.e EVOA, omdat de tenlastegelegde overbrenging van de afvalstoffen strijd oplevert met communautaire regelgeving, nu deze overbrenging naar China niet vergezeld ging van een CCIC-certificaat wat in strijd zou zijn met de (bijlage bij de) Landenverordening, die rechtstreeks is gebaseerd op art. 37.2 EVOA. Het middel miskent daarmee dat de bijlage bij de Landenverordening t.t.v. tlgd. feit niet meer inhield dan dat China t.a.v. aluminiumschroot koos voor de optie dat “in het land van bestemming volgens het toepasselijke nationale recht andere controleprocedures worden gevolgd”. Voor een verbod of kennisgevingsprocedure a.b.i. art. 37.1.a of 37.1.b EVOA heeft China niet gekozen. Het ontbreken van een CCIC-certificaat is mogelijk strijdig met het nationale recht van China, maar - zoals uit het voorgaande volgt - levert het ontbreken van dat certificaat geen strijd op met communautaire regelgeving. Oordeel van hof geeft dan ook niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting (vgl. HR:2015:95). Volgt verwerping.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 22/01903 E
Datum 12 september 2023
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam, economische kamer, van 18 mei 2022, nummer 23-003006-20, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna: de verdachte.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door het openbaar ministerie. Het heeft bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De raadsvrouw van de verdachte, M.M.A.J. Goris, advocaat te Rotterdam, heeft het beroep van het openbaar ministerie tegengesproken.
De advocaat-generaal B.F. Keulen heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Tenlastelegging en motivering van de vrijspraak
2.1
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
“zij in of omstreeks de periode van 23 januari 2018 tot en met 5 februari 2018 te Rotterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, al dan niet opzettelijk, (een) handeling(en) heeft verricht als bedoeld in artikel 2 onder 35 sub e van de EG-verordening overbrenging van afvalstoffen, immers was zij doende 15 containers met een totaal gewicht van 334.640 kilogram waarvan de inhoud onder andere bestond uit fijngeshredderd aluminiumfracties (ingedeeld onder B 1010), in elk geval een afvalstof(fen) als bedoeld in Bijlage III van deze verordening, over te brengen van Nederland naar China, terwijl die overbrenging resulteerde in een verwijdering of nuttige toepassing in strijd met de communautaire of internationale regelgeving, te weten artikel 1 Verordening (EG) nr. 1418 2007.”
In de tenlastelegging wordt als wettelijk voorschrift waarbij het feit is strafbaar gesteld, artikel 10.60 lid 2 Wet milieubeheer genoemd.
2.2
Het hof heeft het vonnis in eerste aanleg bevestigd met aanvulling van gronden. Dit vonnis bevat de volgende overweging:
“Met verwijzing naar het hiervoor geschetste wettelijke en verdragsrechtelijke kader, kan van het volgende worden uitgegaan. De zaak heeft betrekking op de uitvoer uit Nederland van afvalstoffen in de zin van de EVOA, met als doel een nuttige toepassing naar een land, China, waarop het OESO-besluit niet van toepassing is. Op die uitvoer is artikel 37 van toepassing. Het gaat in deze zaak om aluminiumschroot zoals vermeld onder code B1010 in Bijlage III EVOA. Op grond van artikel 37, eerste lid, EVOA heeft China geantwoord op door de Europese Commissie gestelde vragen. Door in de bijlage bij artikel 1 van verordening 1418 2007 (Landenverordening) te kiezen voor kolom d, heeft China bepaald dat in het land van bestemming volgens het toepasselijke nationale recht andere controleprocedures worden gevolgd dan de in artikel 37 EVOA opgesomde mogelijkheden. In dat kader verlangt China dat de in te voeren afvalstoffen vergezeld gaan van een drietal, conform de gestelde eisen ingevulde documenten, waaronder het in de tenlastelegging genoemde CCIC-certificaat. Zonder dat certificaat is de invoer in China verboden.De Hoge Raad heeft in het arrest van 20 januari 2015 (ECLI:NL:HR:2015:95) overwogen dat het CCIC-certificaat is gekoppeld aan de door China gemaakte keuze voor de controle in het land van bestemming naar nationaal recht en dat dan ook geen sprake is van een "illegale overbrenging" als bedoeld in artikel 2 onder 35 sub f EVOA. Nu het gaat om een controle in het land van bestemming naar nationaal recht kan naar het oordeel van de rechtbank het ontbreken van een CCIC-certificaat evenmin worden aangemerkt als een “illegale overbrenging” als bedoeld in artikel 2 onder 35 sub e EVOA. Er is dan ook niet in strijd met artikel 10.60, tweede lid, Wmb gehandeld.De rechtbank merkt eveneens op dat de officier van justitie naar voren heeft gebracht dat de strafbaarstelling van de verweten gedragingen volgt uit een gelede normstelling van artikel 37 EVOA in combinatie met artikel 1 van de Landenverordening. Daaruit kan worden opgemaakt dat de antwoorden van China over hoe zij wensen om te gaan met afvalstoffen zijn opgenomen in de bijlage bij artikel 1 van de Landenverordening. Door niet te voldoen aan de vereisten die China heeft gesteld, waaronder het kunnen overleggen van een CCIC-certificaat, wordt gehandeld in strijd met communautair recht, aldus de officier van justitie. De rechtbank volgt de conclusie van de officier van justitie niet. De verweten gedraging betreft namelijk een handelen in strijd met artikel 2 onder 35 sub e EVOA. Anders gezegd, een handelen dat een illegale overbrenging oplevert door
afvalstoffen over te brengen dat resulteert in een verwijdering of nuttige toepassing die in strijd is met de communautaire of internationale regelgeving. Uit het verdragsrechtelijk kader van de EVOA volgt niet dat het handelen in strijd met de bijlage van artikel 1 van de Landenverordening een illegale overbrenging in de zin van artikel 2 onder 35 sub e oplevert. De strafbaarstelling daarvan blijkt onvoldoende uit de verdragsrechtelijke regels in de EVOA.De rechtbank komt bij deze stand van zaken tot het oordeel dat het ten laste gelegde niet is bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.”
2.3
Het hof heeft deze overweging van de rechtbank als volgt aangevuld:
“De advocaat-generaal heeft ter adstructie van haar standpunt in haar schriftelijk requisitoir verwezen naar een arrest van het Hof van Justitie van 10 november 2011. [voetnoot: HvJ EG 10 november 2011, C-405/10 in de zaak tegen Özlem Garenfeld] De prejudiciële vraag die in dat arrest aan de orde was, ziet echter op een wezenlijk andere situatie dan de onderhavige, omdat in die zaak – kort gezegd – sprake was van de rubricering van een afvalstof in twee verschillende categorieën, te weten in kolom a (invoerverbod) en d (lokale procedure). Het arrest van het Hof van Justitie werpt daarom geen relevant licht op de onderhavige zaak.De eindconclusie van de advocaat-generaal – het zonder CCIC certificaat overbrengen van afvalstoffen naar China zoals tenlastegelegd is in strijd met communautaire regelgeving – kan niet worden gebaseerd op de wet- en regelgeving en de argumenten die naar voren zijn gebracht in het requisitoir.”
3. Juridisch kader ten tijde van het tenlastegelegde feit
3.1.1
Artikel 10.60 lid 2 van de Wet milieubeheer luidt:
“Het is verboden handelingen te verrichten als bedoeld in artikel 2, onder 35, van de EG-verordening overbrenging van afvalstoffen.”
3.1.2
Het niet voldoen aan deze bepaling is strafbaar gesteld als economisch delict.
3.2.1
Verordening (EG) 1013/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2006 betreffende de overbrenging van afvalstoffen (hierna: EVOA), bevat onder meer de volgende bepalingen:
“Artikel 2
Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:
(...)35. ,,illegale overbrenging”: een overbrenging van afvalstoffen:(...)
e) dat resulteert in een verwijdering of nuttige toepassing die in strijd is met de communautaire of internationale regelgeving (...)
Artikel 36
1. De uitvoer uit de Gemeenschap van de volgende soorten afvalstoffen die bestemd zijn voor nuttige toepassing in landen waarop het OESO-besluit niet van toepassing is, is verboden voor:
a) in bijlage V als gevaarlijk opgenomen afvalstoffen;
b) de afvalstoffen van bijlage V, deel 3;
c) gevaarlijke afvalstoffen die niet onder één enkele code van bijlage V vallen;
d) mengsels van gevaarlijke afvalstoffen en mengsels van gevaarlijke en ongevaarlijke afvalstoffen die niet onder één enkele code van bijlage V vallen;
e) afvalstoffen die door het land van bestemming als gevaarlijk worden aangemerkt volgens artikel 3 van het Verdrag van Bazel;
f) afvalstoffen waarvan het land van bestemming de invoer heeft verboden; of,
g) afvalstoffen waarvoor de bevoegde autoriteit van verzending redenen heeft om aan te nemen dat zij in het land van bestemming niet op milieuhygiënisch verantwoorde wijze als bedoeld in artikel 49 zullen worden beheerd.
(...)
Artikel 37
1. Met betrekking tot afvalstoffen van bijlage III of IIIa waarvan de uitvoer niet is verboden krachtens artikel 36 zendt de Commissie binnen twintig dagen na de inwerkingtreding van deze verordening een schriftelijk verzoek aan de landen waarop het OESO-besluit niet van toepassing is opdat zij:
i) schriftelijk bevestigen dat de afvalstoffen vanuit de Gemeenschap mogen worden uitgevoerd; en
ii) aangeven welke controleprocedure in het land van bestemming in dat geval van toepassing is.
Elk land waarop het OESO-besluit niet van toepassing is, beschikt over de volgende mogelijkheden:
a) een verbod;
b) een voorafgaande kennisgeving met schriftelijke toestemming zoals beschreven in artikel 35; en
c) geen controle in het land van bestemming.
2. Vóór de datum van toepassing van deze verordening stelt de Commissie een verordening vast waarin de antwoorden op de verzoeken uit hoofde van lid 1 worden verdisconteerd, en stelt zij het krachtens artikel 18 van Richtlijn 2006/12/EG opgerichte comité hiervan in kennis.
(...)”
3.2.2
Uit bijlage V EVOA volgt dat aluminiumschroot als zodanig niet onder het uitvoerverbod van artikel 36 EVOA valt. Als ten aanzien van de uitvoer van aluminiumschroot zich ook niet anderszins een in artikel 36 lid 1 EVOA genoemde grond voordoet die tot een uitvoerverbod leidt, moet – mede gelet op bijlage III EVOA – aluminiumschroot worden beschouwd als een afvalstof in de zin van artikel 37 EVOA.
3.3.1
Verordening (EG) 1418/2007 van 29 november 2007 betreffende de uitvoer, met het oog op terugwinning, van bepaalde in bijlage III (...) bij Verordening (EG) nr. 1013/2006 van het Europees Parlement en de Raad genoemde afvalstoffen naar bepaalde landen waarop het OESO-besluit betreffende het toezicht op de grensoverschrijdende overbrenging van afvalstoffen niet van toepassing is (hierna: Landenverordening), houdt onder meer in:
“Overwegende hetgeen volgt:
(1) De Commissie heeft in overeenstemming met artikel 37, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1013/2006 een schriftelijk verzoek gezonden aan elk van de landen waarop Besluit C(2001) 107 def. van de OESO-Raad inzake de herziening van Besluit C(1992) 39 def. betreffende het toezicht op de grensoverschrijdende overbrenging van afvalstoffen bestemd voor handelingen ter nuttige toepassing niet van toepassing is, opdat zij schriftelijk bevestigen dat de in bijlage III of III A genoemde afvalstoffen waarvan de uitvoer niet is verboden krachtens artikel 36, met het oog op terugwinning vanuit de Gemeenschap naar hun land mogen worden uitgevoerd en aangeven welke controleprocedure in het land van bestemming in dat geval van toepassing is.
(2) Elk land werd verzocht aan te geven of het met betrekking tot die afvalstoffen had gekozen voor een verbod of voor een voorafgaande schriftelijke kennisgeving of toestemming, dan wel of het geen controle uitoefent.
(...)
(4) De Commissie heeft nu antwoorden op haar schriftelijke verzoeken ontvangen van (...) China,
(...)
(6) Sommige landen hebben in hun antwoorden aangegeven dat zij voornemens waren controleprocedures volgens hun nationale wetgeving te volgen die afwijken van die van artikel 37, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1013/2006. (...)
Artikel 1
De uitvoer voor terugwinning van in bijlage III (...) bij Verordening (EG) nr. 1013/2006 opgenomen afval, die niet is verboden krachtens artikel 36 van die verordening (...) vindt plaats volgens de in de bijlage vastgestelde procedures.”
3.3.2
De bijlage als bedoeld in artikel 1 van de Landenverordening houdt onder meer in:
“De letters a), b), c) en d) boven de kolommen in deze bijlage betekenen:
a) verbod;
b) voorafgaande schriftelijke kennisgeving en toestemming, als beschreven in artikel 35 van Verordening (EG) nr. 1013/2006;
c) geen controle in het land van bestemming;
d) er zullen in het land van bestemming volgens het toepasselijke nationale recht andere controleprocedures worden gevolgd.
(...)”
3.3.3
De bijlage bij de Landenverordening is gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij de Verordening (EU) 674/2012 van de Commissie van 23 juli 2012 tot wijziging van Verordening (EG) 1418/2007 betreffende de uitvoer, met het oog op terugwinning, van bepaalde stoffen naar bepaalde niet-OESO-landen. Laatstgenoemde bijlage houdt, wat betreft China, in:
a) | b) | c) | d) |
Vermeldingen betreffende enkelvoudige afvalstoffen | |||
(…) | (…) | (…) | uit B1010:(…)- aluminiumschroot;(…) |
3.4
Het antwoord van China op de in artikel 37 lid 1 EVOA bedoelde ‘questionnaire’ ten behoeve van de wijziging van de bijlage van de Landenverordening in 2012 houdt over aluminiumschroot onder meer het volgende in:
“The waste may be exported from the European Community for recovery in the country of destination (...) d) other control procedures will be followed in the country of destination under applicable national law
(...)
B1010 (...) Aluminium scrap: √
(...)
Supplement
1. (...)
(ii) “√”: Automatic-licensing import waste in China;
(...)
2. Since waste categorization, waste management strategies and legal control between China and EU are different, it is difficult to put the waste that under automatic-licensing import category and restricted import category in China exactly to the questionnaire. It is recommended that the competent authorities of EU member states will strictly manage the waste shipments export to China according to the following advice:
2.1
Each waste shipment should be accompanied by the following documents:
- (a) Waste Import License issued by Ministry of Environmental Protection of China (MEP license) and that the consignee stated on the shipping document is the importer in the MEP license and disposal/recovery facility stated on the shipping document is the recycler in the MEP license;
- (b) License of Registration for Overseas Supplier Enterprise of Imported Scrap Materials issued by General Administration of Quality Supervision, Inspection and Quarantine of China (AQSIQ license) and that the exporter/shipper is the holder of this licence;
- (c) Certificate for Pre-Shipment Inspection of Recycling Scraps to China issued by CCIC and the certificate of this pre-shipment inspection is issued to the exporter/shipper of the waste.
2.2
The waste shipments meeting all requirements are regarded as being approved by the Chinese Competent Authorities. The Competent Authority of EU member states could approve it without going through the procedure of prior written notification and consent.
2.3
The waste shipments not meeting all requirements are regarded as being prohibited to be imported to China.”
4. Beoordeling van het cassatiemiddel
4.1
Het cassatiemiddel komt op tegen de door het hof gegeven vrijspraak. Het voert daartoe aan dat het oordeel van het hof dat het ontbreken van een CCIC-certificaat bij de overbrenging van fijngeshredderde aluminiumfracties van Nederland naar China niet kan worden aangemerkt als een “illegale overbrenging” als bedoeld in artikel 2 onder 35 sub e EVOA, blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting.
4.2
In cassatie kan, mede met verwijzing naar het hiervoor weergegeven juridisch kader, van het volgende worden uitgegaan.De strafzaak betreft de uitvoer uit Nederland van afvalstoffen in de zin van de EVOA, met als doel een nuttige toepassing naar een land, China, waarop het OESO-besluit niet van toepassing is. Op die uitvoer zijn de artikelen 36 en 37 EVOA van toepassing. Het gaat daarbij om aluminiumschroot als genoemd onder code B1010 in Bijlagen III en V EVOA.China heeft in antwoord op de op grond van artikel 37 lid 1 EVOA door de Commissie gestelde vragen aangegeven dat de afvalstoffen vanuit de Gemeenschap mogen worden uitgevoerd en dat gekozen wordt voor de optie van controle in het land van bestemming naar nationaal recht. In de onder 3.3.3 weergegeven bijlage bij de Landenverordening, zoals die van kracht was ten tijde van het tenlastegelegde feit, is aluminiumschroot (B1010) ondergebracht bij letter d (“er zullen in het land van bestemming volgens het toepasselijke nationale recht andere controleprocedures worden gevolgd”). Uit het – niet in de (bijlage van de) Landenverordening opgenomen – antwoord van China op de ‘questionnaire’ volgt dat China in verband met de controleprocedures bij de invoer in China verlangt dat de lading vergezeld gaat van een drietal documenten, waaronder het in de tenlastelegging genoemde CCIC-certificaat (“Certificate for Pre-Shipment Inspection of Recycling Scraps to China issued by CCIC”), en dat China niet toestaat dat invoer plaatsvindt als deze documenten niet aanwezig zijn.
4.3
Het cassatiemiddel berust op de opvatting dat in deze zaak sprake is van een illegale overbrenging in de zin van artikel 2 onder 35 sub e EVOA, omdat de tenlastegelegde overbrenging van de afvalstoffen strijd oplevert met communautaire regelgeving. Het voert daartoe aan dat het overbrengen van de in de tenlastelegging genoemde afvalstoffen naar China niet vergezeld ging van een CCIC-certificaat en dat het overbrengen van de afvalstoffen terwijl dit certificaat ontbreekt, in strijd is met de (bijlage bij de) Landenverordening, die rechtstreeks is gebaseerd op artikel 37 lid 2 EVOA. Het cassatiemiddel miskent daarmee echter dat, zoals onder 4.2 is weergeven, de bijlage bij de Landenverordening ten tijde van het tenlastegelegde feit niet meer inhield dan dat China ten aanzien van aluminiumschroot koos voor de optie dat “in het land van bestemming volgens het toepasselijke nationale recht andere controleprocedures worden gevolgd”. Voor een verbod of kennisgevingsprocedure als bedoeld in artikel 37 lid 1, onder a) of b), EVOA heeft China niet gekozen. Het ontbreken van een CCIC-certificaat is mogelijk strijdig met het nationale recht van China, maar – zoals uit het voorgaande volgt – levert het ontbreken van dat certificaat geen strijd op met communautaire regelgeving. Het oordeel van het hof geeft dan ook niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting (vgl. met betrekking tot artikel 2 onder 35 sub f EVOA het arrest van de Hoge Raad van 20 januari 2015, ECLI:NL:HR:2015:95).
4.4
Het cassatiemiddel faalt.
5. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president M.J. Borgers als voorzitter, en de raadsheren M. Kuijer en H.G. Sevenster, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 september 2023.
Conclusie 13‑06‑2023
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. OM-cassatie. Uitvoer afvalstoffen naar China. Overtreding van art. 10.60, tweede lid, Wmb. Klacht dat het oordeel van het hof dat het ontbreken van een CCIC-certificaat niet meebrengt dat de overbrenging van fijngeshredderde aluminiumfracties van Nederland naar China kan worden aangemerkt als een 'illegale overbrenging' a.b.i. art. 2 onder 35 sub e EVOA blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting. De conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer22/01903 E
Zitting 13 juni 2023
CONCLUSIE
B.F. Keulen
In de zaak
[verdachte],
gevestigd te [vestigingsplaats],
hierna: de verdachte
De meervoudige economische kamer van het gerechtshof Amsterdam heeft bij arrest van 18 mei 2022 het vonnis van de economische kamer van de rechtbank Amsterdam van 23 december 2020, waarin de verdachte is vrijgesproken van – kort gezegd – overtreding van artikel 10.60, tweede lid, van de Wet milieubeheer, bevestigd.
Het cassatieberoep is ingesteld door S.M.L.M. Spoor, advocaat-generaal bij het gerechtshof Amsterdam. Namens het openbaar ministerie heeft W.J.V. Spek, advocaat-generaal bij het ressortsparket te Den Haag, één middel van cassatie voorgesteld. Namens de verdachte heeft M.M.A.J. Goris, advocaat te Rotterdam, het middel schriftelijk tegengesproken.
Het middel bevat de klacht dat het oordeel van het hof dat het ontbreken van een CCIC-certificaat bij de overbrenging van fijngeshredderde aluminiumfracties van Nederland naar China niet kan worden aangemerkt als een 'illegale overbrenging' als bedoeld in artikel 2 onder 35 sub e EVOA, waarop de vrijspraak is gebaseerd, blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting.
Voordat ik het middel bespreek, geef ik de tenlastelegging, de overwegingen van de rechtbank en het hof en het relevante wettelijke en verdragsrechtelijke kader weer.
Tenlastelegging, overwegingen van rechtbank en hof en het wettelijk en verdragsrechtelijk kader
5. Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
‘zij in of omstreeks de periode van 23 januari 2018 tot en mei 5 februari 2018 te Rotterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen
al dan niet opzettelijk,
(een) handeling(en) heeft verricht als bedoeld in artikel 2 onder 35 sub e van de EG-verordening overbrenging van afvalstoffen,
immers was zij doende 15 containers met een totaal gewicht van 334.640 kilogram waarvan de inhoud onder andere bestond uit fijngeshredderd aluminiumfracties (ingedeeld onder B 1010), in elk geval een afvalstof(fen) als bedoeld in Bijlage III van deze verordening,
over te brengen van Nederland naar China,
terwijl die overbrenging resulteerde in een verwijdering of nuttige toepassing in strijd met de communautaire of internationale regelgeving, te weten artikel 1 Verordening (EG) nr. 1418 2007.
(art. 10.60 lid 2 Wet milieubeheer)’
6. De rechtbank heeft de vrijspraak als volgt gemotiveerd:
‘Met verwijzing naar het hiervoor geschetste wettelijke en verdragsrechtelijke kader, kan van het volgende worden uitgegaan. De zaak heeft betrekking op de uitvoer uit Nederland van afvalstoffen in de zin van de EVOA, met als doel een nuttige toepassing naar een land, China, waarop hel OESO-besluit niet van toepassing is. Op die uitvoer is artikel 37 van toepassing. Het gaat in deze zaak om aluminiumschroot zoals vermeld onder code B1010 in Bijlage III EVOA. Op grond van artikel 37, eerste lid, EVOA heeft China geantwoord op door de Europese Commissie gestelde vragen. Door in de bijlage bij artikel 1 van verordening 1418 2007 (Landenverordening) te kiezen voor kolom d, heeft China bepaald dal in het land van bestemming volgens het toepasselijke nationale recht andere controleprocedures worden gevolgd dan de in artikel 37 EVOA opgesomde mogelijkheden. In dat kader verlangt China dat de in te voeren afvalstoffen vergezeld gaan van een drietal, conform de gestelde eisen ingevulde documenten, waaronder het in de tenlastelegging genoemde CCIC-certificaat. Zonder dat certificaat is de invoer in China verboden.
De Hoge Raad heeft in het arrest van 20 januari 2015 (ECLI:NL:HR:2015:95) overwogen dat het CCIC-certificaat is gekoppeld aan de door China gemaakte keuze voor de controle in het land van bestemming naar nationaal recht en dat dan ook geen sprake is van een "illegale overbrenging" als bedoeld in artikel 2 onder 35 sub f EVOA. Nu het gaat om een controle in het land van bestemming naar nationaal recht kan naar het oordeel van de rechtbank het ontbreken van een CCIC-certificaat evenmin worden aangemerkt als een "illegale overbrenging" als bedoeld in artikel 2 onder 35 sub e EVOA. Er is dan ook niet in strijd met artikel 10.60, tweede lid, Wmb gehandeld.
De rechtbank merkt eveneens op dat de officier van justitie naar voren heeft gebracht dat de strafbaarstelling van de verweten gedragingen volgt uit een gelede normstelling van artikel 37 EVOA in combinatie met artikel 1 van de Landenverordening. Daaruit kan worden opgemaakt dat de antwoorden van China over hoe zij wensen om te gaan met afvalstoffen zijn opgenomen in de bijlage bij artikel 1 van de Landenverordening. Door niet te voldoen aan de vereisten die China heeft gesteld, waaronder het kunnen overleggen van een CCIC-certificaat, wordt gehandeld in strijd met communautair recht, aldus de officier van justitie. De rechtbank volgt de conclusie van de officier van justitie niet. De verweten gedraging betreft namelijk een handelen in strijd met artikel 2 onder 35 sub e EOVA. Anders gezegd, een handelen dat een illegale overbrenging oplevert door afvalstoffen over te brengen dat resulteert in een verwijdering of nuttige toepassing die in strijd is met de communautaire of internationale regelgeving. Uit het verdragsrechtelijk kader van de EVOA, volgt niet dat het handelen in strijd met de bijlage van artikel 1 van de Landenverordening een illegale overbrenging in de zin van artikel 2 onder 35 sub e oplevert. De strafbaarstelling daarvan blijkt onvoldoende uit de verdragsrechtelijke regels in de EVOA.
De rechtbank komt bij deze stand van zaken tot het oordeel dat het ten laste gelegde niet is bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.’
7. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bevestigd met aanvulling van gronden. De aanvullende overweging van het hof houdt het volgende in (met overneming van een voetnoot):
‘De advocaat-generaal heeft ter adstructie van haar standpunt in haar schriftelijk requisitoir verwezen naar een arrest van het Hof van Justitie van 10 november 2011.1.De prejudiciële vraag die in dat arrest aan de orde was, ziet echter op een wezenlijk andere situatie dan de onderhavige, omdat in die zaak – kort gezegd – sprake was van de rubricering van een afvalstof in twee verschillende categorieën, te weten in kolom a (invoerverbod) en d (lokale procedure). Het arrest van het Hof van Justitie werpt daarom geen relevant licht op de onderhavige zaak.
De eindconclusie van de advocaat-generaal – het zonder CCIC certificaat overbrengen van afvalstoffen naar China zoals tenlastegelegd is in strijd met communautaire regelgeving – kan niet worden gebaseerd op de wet- en regelgeving en de argumenten die naar voren zijn gebracht in het requisitoir.’
8. Het tenlastegelegde is toegesneden op art. 10.60, tweede lid, van de Wet milieubeheer (verder: Wmb). Dat artikellid luidde ten tijde van het tenlastegelegde feit als volgt:2.
‘Het is verboden handelingen te verrichten als bedoeld in artikel 2, onder 35, van de EG-verordening overbrenging van afvalstoffen.’
9. Artikel 1.1, eerste lid, Wmb luidde ten tijde van het tenlastegelegde feit, voor zover van belang, als volgt:3.
‘In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
(…)
EG-verordening overbrenging van afvalstoffen: verordening (EG) nr. 1013/2006 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 14 juni 2006 betreffende de overbrenging van afvalstoffen (PbEU L 190);’
10. Artikel 2, aanhef en onder 34 en 35, van de EG-verordening overbrenging van afvalstoffen (verder: EVOA), luidde ten tijde van het tenlastegelegde feit, voor zover van belang, als volgt:
‘Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:
(...)
34. „overbrenging”: het vervoer van voor nuttige toepassing of verwijdering bestemde afvalstoffen dat plaatsvindt of gepland is plaats te hebben:
a) tussen een land en een ander land; of
b) (…)
35. “illegale overbrenging”: een overbrenging van afvalstoffen:
a) zonder kennisgeving aan alle betrokken bevoegde autoriteiten, overeenkomstig deze verordening, of
b) zonder toestemming van de betrokken bevoegde autoriteiten, overeenkomstig deze verordening, of
c) met een door vervalsing, verkeerde voorstelling van zaken of fraude verkregen toestemming van de betrokken bevoegde autoriteiten, of
d) dat feitelijk niet met de kennisgeving of de vervoersdocumenten overeenstemt, of
e) dat resulteert in een verwijdering of nuttige toepassing die in strijd is met de communautaire of internationale regelgeving, of
f) dat in strijd is met de artikelen 34, 36, 39, 40, 41 en 43, of
g) waarbij, ten aanzien van overbrengingen van afvalstoffen als bedoeld in artikel 3, leden 2 en 4,
i) ontdekt is dat de afvalstoffen niet vermeld zijn in bijlage III, III A of III B of
ii) niet voldaan is aan artikel 3, lid 4;
iii) de overbrenging geschiedt op een wijze die niet feitelijk is gespecificeerd in het in bijlage VII opgenomen document;’
11. Uit de door het hof overgenomen overwegingen van de rechtbank volgt dat de zaak betrekking heeft op de uitvoer uit Nederland van afvalstoffen met als doel een nuttige toepassing naar een land, China, waarop het OESO-besluit niet van toepassing is.4.Op de uitvoer van afvalstoffen naar een dergelijk land zijn de artikelen 36 en 37 EVOA van toepassing. Artikel 36 EVOA luidde ten tijde van het tenlastegelegde feit, voor zover in deze van belang, als volgt:5.
‘1. De uitvoer uit de Gemeenschap van de volgende soorten afvalstoffen die bestemd zijn voor nuttige toepassing in landen waarop het OESO-besluit niet van toepassing is, is verboden voor:
a) in bijlage V als gevaarlijk opgenomen afvalstoffen;
b) de afvalstoffen van bijlage V, deel 3;
c) gevaarlijke afvalstoffen die niet onder één enkele code van bijlage V vallen;
d) mengsels van gevaarlijke afvalstoffen en mengsels van gevaarlijke en ongevaarlijke afvalstoffen die niet onder één enkele code van bijlage V vallen;
e) afvalstoffen die door het land van bestemming als gevaarlijk worden aangemerkt volgens artikel 3 van het Verdrag van Bazel;
f) afvalstoffen waarvan het land van bestemming de invoer heeft verboden; of,
g) afvalstoffen waarvoor de bevoegde autoriteit van verzending redenen heeft om aan te nemen dat zij in het land van bestemming niet op milieuhygiënisch verantwoorde wijze als bedoeld in artikel 49 zullen worden beheerd.’
12. Bijlage V bij de EVOA, getiteld ‘Afvalstoffen waarvoor het uitvoerverbod van artikel 36 geldt’, hield ten tijde van het tenlastegelegde feit onder meer het volgende in:
‘Inleiding
(…)
2. Deze bijlage bestaat uit drie delen, waarbij de delen 2 en 3 slechts van toepassing zijn in zoverre deel 1 niet van toepassing is. Om te bepalen of een specifieke afvalstof onder bijlage V van deze verordening valt, moet men dus eerst controleren of de afvalstof in deel 1 van bijlage V voorkomt, en zo niet, of zij in deel 2 voorkomt en daarna of zij in deel 3 voorkomt.
Deel 1 is onderverdeeld in twee subsecties: lijst A, waarin de afvalstoffen zijn opgenomen die volgens artikel 1, lid 1, onder a), van het Verdrag van Bazel als gevaarlijk zijn aangemerkt en die daarom onder het uitvoerverbod vallen, en lijst B, waarin de afvalstoffen zijn opgenomen die niet onder artikel 1, lid 1, onder a), van het Verdrag van Bazel vallen en daarom niet onder het uitvoerverbod vallen.
Om na te gaan of een afvalstof voorkomt in deel 1, dient daarom te worden nagegaan of deze in lijst A of in lijst B wordt genoemd. Alleen bij stoffen die noch in lijst A, noch in lijst B van deel 1 worden genoemd, moet worden nagegaan of de betrokken stof wordt genoemd bij de gevaarlijke afvalstoffen van deel 2 (d.w.z. afvalstoffen die met een asterisk zijn gemarkeerd) of deel 3; indien zulks het geval is, valt de stof onder het uitvoerverbod.
3. Afvalstoffen die zijn opgenomen op lijst B van deel 1 of die behoren tot de niet-gevaarlijke afvalstoffen van deel 2 (d.w.z. afvalstoffen die niet met een asterisk zijn gemarkeerd) vallen onder het uitvoerverbod indien zij zodanig zijn verontreinigd door andere materialen dat
a) de aan de afvalstoffen verboden gevaren groot genoeg zijn geworden om ze, indachtig de in bijlage III bij Richtlijn 91/689/EEG genoemde gevaarlijke kenmerken, in aanmerking te laten komen voor de procedure van voorafgaande schriftelijke kennisgeving en toestemming, of
b) geen milieuhygiënisch verantwoorde nuttige toepassing van de afvalstoffen mogelijk is.
(…)
Deel 1
(…)
Lijst B (Bijlage IX van het Verdrag van Bazel)
B1 METALEN EN METAALHOUDENDE AFVALSTOFFEN
B1010 oude metalen en metaallegeringen in metallische, niet-verspreidbare vorm
(…)
— aluminiumschroot
(…)’
13. Uit de vermelding van aluminiumschroot onder B1010 kan worden afgeleid dat de uitvoer van deze afvalstof ten tijde van het tenlastegelegde feit niet verboden was ingevolge artikel 36, eerste lid, aanhef en onder a, EVOA. Indien zich evenmin een van de onder b t/m g van het betreffende artikellid genoemde gevallen voordoet, brengt dat mee dat artikel 37 EVOA van toepassing is. Dat artikel heeft als opschrift ‘Procedures voor de uitvoer van afvalstoffen van bijlage III of IIIA’ en hield ten tijde van het tenlastegelegde feit onder meer het volgende in:
‘1. Met betrekking tot afvalstoffen van bijlage III of III A waarvan de uitvoer niet is verboden krachtens artikel 36 zendt de Commissie binnen twintig dagen na de inwerkingtreding van deze verordening, een schriftelijk verzoek aan de landen waarop het OESO-besluit niet van toepassing is opdat zij:
i) schriftelijk bevestigen dat de afvalstoffen vanuit de Gemeenschap mogen worden uitgevoerd; en
ii) aangeven welke controleprocedure in het land van bestemming in dat geval van toepassing is.
Elk land waarop het OESO-besluit niet van toepassing is, beschikt over de volgende mogelijkheden:
a) een verbod;
b) een voorafgaande kennisgeving met schriftelijke toestemming zoals beschreven in artikel 35; en
c) geen controle in het land van bestemming.
2. Vóór de datum van toepassing van deze verordening stelt de Commissie een verordening vast waarin de antwoorden op de verzoeken uit hoofde van lid 1 worden verdisconteerd, en stelt zij het krachtens artikel 18 van Richtlijn 2006/12/EG opgerichte comité hiervan in kennis.
Indien een land geen bevestiging doet toekomen als bedoeld in lid 1, of indien er om welke reden dan ook geen contact is geweest met een land, geldt voor dat land de procedure van lid 1, onder b).
De vastgestelde verordening wordt door de Commissie op gezette tijden aangepast.
3. Indien een land in zijn antwoord verklaart dat bepaalde overbrengingen van afvalstoffen niet aan controle worden onderworpen, is artikel 18 mutatis mutandis op deze overbrengingen van toepassing.’
14. Bijlage III bij de EVOA is getiteld ‘Lijst van afvalstoffen die vergezeld moeten gaan van bepaalde informatie als bedoeld in artikel 18 („Groene” lijst van afvalstoffen)’. Deze bijlage hield ten tijde van het tenlastegelegde feit onder meer het volgende in:
‘Deel I
De volgende afvalstoffen zijn onderworpen aan de procedure krachtens welke zij vergezeld dienen te gaan van bepaalde informatie als bedoeld in artikel 18:
Afvalstoffen die zijn opgenomen in bijlage IX van het Verdrag van Bazel’
15. Bijlage IX bij het Verdrag van Bazel, waar bijlage III bij de EVOA naar verwijst, behelst een lijst met gecategoriseerde afvalstoffen.6.Op die lijst staan onder meer:
‘B1010 Afval van metalen en legeringen daarvan in metallische, zich niet verspreidbare, vorm:
• (...)
• aluminiumresten
• (...)’
16. De Commissie heeft in overeenstemming met artikel 37, eerste lid, EVOA een schriftelijk verzoek gezonden aan alle niet-OESO landen, ‘opdat zij schriftelijk bevestigen dat de in bijlage III of III A genoemde afvalstoffen waarvan de uitvoer niet is verboden krachtens art. 36, met het oog op terugwinning vanuit de Gemeenschap naar hun land mogen worden uitgevoerd en aangeven welke controleprocedure in het land van bestemming in dat geval van toepassing is’.7.Aan de hand van de (tijdig) ontvangen antwoorden heeft de Commissie EG-Verordening nr. 1418/2007 (hierna: Landenverordening) vastgesteld.8.China behoort tot de landen die tijdig schriftelijk hebben geantwoord op dit schriftelijk verzoek.
17. Nadien is regelmatig wederom in overeenstemming met artikel 37, eerste lid, EVOA een schriftelijk verzoek aan de niet-OESO-landen verzonden. Het antwoord van China op een ‘Questionnaire relating to amendments to Commission Regulation 1418/2007’ van februari 2012 bevat bij ‘Aluminum scrap’ een √ in de categorie ‘The waste may be exported from the European Community for recovery in the country of destination (…) d). other control procedures will be followed in the country of destination under applicable national law’.9.Dat teken √ wordt vervolgens aan het eind van het document in een ‘Supplement’ uitgelegd:10.
‘(i) “x”: Prohibited to be imported;
(ii) “√”: Automatic-licensing import waste in China;
(iii) "△": Restricted import waste in China.
2. Since waste categorization, waste management strategies and legal control between China and EU are different, it is difficult to put the waste that under automatic-licensing import category and restricted import category in China exactly to the questionnaire. It is recommended that the competent authorities of EU member states will strictly manage the waste shipments export to China according to the following advice.
2.1
Each waste shipment should be accompanied by the following documents:
- (a) Waste Import Licence issued by Ministry of Environmental Protection of China (MEP license) and that the consignee stated on the shipping document is the importer in the MEP license and disposal/recovery facility stated on the shipping document is the recycler in the MEP license;
- (b) License of Registration for Overseas Supplier Enterprise of Imported Scrap Materials issued by General Administration of Quality Supervision, Inspection and Quarantine of China (AQSIQ license) and that the exporter/shipper is the holder of this licence;
(c) Certificate for Pre-Shipment Inspection of Recycling Scraps to China issued by CCIC and the certificate of this pre-shipment inspection is issued to the exporter/shipper of the waste.:
2.2
The waste shipments meeting all requirements are regarded as being approved by the Chinese Competent Authorities. The Competent Authority of EU member states could approve it without going through the procedure of prior written notification and consent.
2.2
The waste shipments not meeting all requirements are regarded as being prohibited to be imported to China.’
18. De Landenverordening is ingevolge art. 3 verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat. Deze Landenverordening en de bijbehorende bijlage hielden ten tijde van het tenlastegelegde feit onder meer het volgende in:11.
‘Overwegende hetgeen volgt:
De Commissie heeft in overeenstemming met artikel 37, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1013/2006 een schriftelijk verzoek gezonden aan elk van de landen waarop Besluit C(2001) 107 def. van de OESO-Raad inzake de herziening van Besluit C(1992) 39 def. betreffende het toezicht op de grensoverschrijdende overbrenging van afvalstoffen bestemd voor handelingen ter nuttige toepassing niet van toepassing is, opdat zij schriftelijk bevestigen dat de in bijlage III of III A genoemde afvalstoffen waarvan de uitvoer niet is verboden krachtens artikel 36, met het oog op terugwinning vanuit de Gemeenschap naar hun land mogen worden uitgevoerd en aangeven welke controleprocedure in het lang van bestemming in dat geval van toepassing is.
Elk land werd verzocht aan te geven of het met betrekking tot die afvalstoffen had gekozen voor een verbod of voor een voorafgaande schriftelijke kennisgeving en toestemming, dan wel of het geen controle uitoefent.
(…)
De Commissie heeft nu antwoorden op haar schriftelijke verzoeken ontvangen van (…) China (...).
(…)
Sommige landen hebben in hun antwoorden aangegeven dat zij voornemens waren controleprocedures volgens hun nationale wetgeving te volgen die afwijken van die van artikel 37, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1013/2006. Bovendien is overeenkomstig artikel 37, lid 3, van de Verordening (EG) nr. 1013/2006 artikel 18 van die verordening mutatis mutandis op deze overbrengingen van toepassing, tenzij voor het afval ook een procedure met voorafgaande schriftelijke kennisgeving en toestemming geldt.
(…)
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
De uitvoer voor terugwinning van in bijlage III of III A bij Verordening (EG) nr. 1013/2006 opgenomen afval, die niet is verboden krachtens artikel 36 van die verordening, naar bepaalde landen waarop Besluit C(2001) 107 def. van de OESO-Raad inzake de herziening van Besluit C(1992) 39 def. betreffende het toezicht op de grensoverschrijdende overbrenging van afvalstoffen bestemd voor handelingen ter nuttige toepassing niet van toepassing is, vindt plaats volgens de in de bijlage vastgestelde procedures.’
BIJLAGE
De letters a), b), c) en d) boven de kolommen in deze bijlage betekenen:
a) verbod;
b) voorafgaande schriftelijke kennisgeving en toestemming, als beschreven in artikel 35 van Verordening (EG) nr. 1013/2006;
c) geen controle in het land van bestemming;
d) er zullen in het land van bestemming volgens het toepasselijke nationale recht andere controleprocedures worden gevolgd.
(…)
China
d)
Uit B1010:
(…)
- aluminiumschroot
(…)’
19. Overtreding van artikel 10.60, tweede lid, Wmb is als economisch delict aangemerkt in art. 1a onder 1° (oud) van de Wet op de economische delicten (hierna: WED). Ingevolge art. 2, eerste lid, WED is het een misdrijf voor zover het opzettelijk is begaan, anders is het een overtreding. De op misdrijf en overtreding gestelde maximumstraffen zijn te vinden in art. 6, eerste lid, onder 1° respectievelijk 4° WED.
Het middel
20. De tenlastelegging in de onderhavige zaak ziet op ’15 containers met een totaal gewicht van 334.640 kilogram waarvan de inhoud onder andere bestond uit fijngeshredderd aluminiumfracties, ingedeeld onder B1010’. De rechtbank heeft daaruit, zo begrijp ik, afgeleid dat het gaat om ‘aluminiumschroot’ als bedoeld in Bijlage V bij de EVOA . Die uitleg wordt in cassatie niet bestreden. Voor China was deze afvalstof ten tijde van het tenlastegelegde in de bijlage van de Landenverordening opgenomen in kolom d. Uit deze bijlage volgt dat opname in kolom d inhoudt dat voor deze afvalstoffen met China als land van bestemming ‘volgens het toepasselijke nationale recht andere controleprocedures worden gevolgd’. Uit het antwoord dat China in 2012 aan de Commissie heeft gestuurd volgt dat onder andere is voorzien in een Certificate for Pre-Shipment Inspection of Recycling Scraps dat vooraf moet worden afgegeven door de CCIC.12.Met dat certificaat kunnen de afvalstoffen worden uitgevoerd naar China.
21. Het hof heeft – door het vonnis van de rechtbank met overneming en aanvulling van gronden te bevestigen – geoordeeld dat het ontbreken van dit CCIC-certificaat niet betekent dat sprake is van een ‘illegale overbrenging’ als bedoeld in artikel 2 onder 35 sub e EVOA. Gewezen wordt daarbij op een arrest van Uw Raad van 20 januari 2015. In dat arrest heeft Uw Raad het volgende overwogen:13.
‘4,3, In cassatie kan, mede met verwijzing naar het hiervoor weergegeven wettelijk en verdragsrechtelijk kader, van het volgende worden uitgegaan.
(i) De strafzaak betreft de uitvoer uit Nederland van afvalstoffen in de zin van de EVOA, met als doel een nuttige toepassing naar een land, China, waarop het OESO-besluit niet van toepassing is. Op die uitvoer zijn de artikelen 36 en 37 van de EVOA van toepassing. Het gaat daarbij om ijzer- en staalschroot en aluminiumschroot als genoemd onder code B1010 in Bijlage III EVOA.
(ii) Blijkens het antwoord van China op de hem op de voet van art. 37, eerste lid, EVOA door de Commissie gestelde vragen heeft China niet gekozen voor een verbod van uitvoer van die stoffen, de optie onder a, maar voor de optie onder c ("column 3") dat geen controle zal plaatsvinden in het land van bestemming.
(iii) Nader heeft China aangegeven, door in de bijlage bij art. 1 van EG-Verordening 1418/2007 kolom d aan te vinken, ervoor te kiezen dat "in het land van bestemming volgens het toepasselijke nationale recht andere controleprocedures [zullen] worden gevolgd". In dat kader verlangt China dat de in te voeren afvalstoffen vergezeld gaan van een drietal, conform de gestelde eisen ingevulde, documenten, waaronder het in de tenlastelegging genoemde CCIC-certificaat ("Certificate for Pre-Shipment Inspection of Recycling Scraps to China issued by CCIC").
(iv) China heeft bepaald dat zonder een CCIC-certificaat de invoer van de afvalstoffen verboden is.
4.4.
In het middel wordt ervan uitgegaan dat sprake is van een uitvoerverbod als bedoeld in art. 36 EVOA van de onderhavige afvalstoffen naar China nu die afvalstoffen niet vergezeld gingen van een CCIC-certificaat als hiervoor bedoeld en China in zo een geval de invoer verbiedt. Aldus wordt evenwel miskend dat "met betrekking tot afvalstoffen van bijlage III (...) waarvan de uitvoer niet is verboden krachtens artikel 36" overeenkomstig art. 37 EVOA door de Commissie aan China is verzocht antwoord te geven op aan hem gestelde vragen en dat China in zijn antwoord niet heeft geopteerd voor de mogelijkheid de uitvoer van zodanige afvalstoffen te verbieden. China ging dus niet uit van een uitvoerverbod als bedoeld in art. 36 EVOA. Dat is niet anders door het invoerverbod dat China heeft uitgevaardigd voor de hier bedoelde afvalstoffen indien de lading niet wordt vergezeld van een CCIC-certificaat. Dat voorschrift is immers gekoppeld aan de door China gemaakte keuze voor de controle in het land van bestemming naar nationaal recht. Er is dus niet sprake van een "illegale overbrenging" als bedoeld in art. 2 onder 35 sub f EVOA zoals strafbaar gesteld in art. 10.60, tweede lid, Wmb. Het hiermee overeenstemmende oordeel van het Hof geeft dan ook niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is evenmin onbegrijpelijk.’
22. De rechtbank heeft, in de door het hof overgenomen overweging, uit deze overweging van Uw Raad afgeleid dat ‘het gaat om een controle in het land van bestemming naar nationaal recht’ en vervolgens overwogen dat het ontbreken van een CCIC-certificaat daarom evenmin kan worden aangemerkt als een ‘illegale overbrenging’ als bedoeld in artikel 2 onder 35 sub e EVOA. Daarin ligt besloten dat het hof van oordeel is dat het vereiste van een CCIC-certificaat geen onderdeel is van de ‘communautaire of internationale regelgeving’ waar dat artikelonderdeel op doelt.
23. De steller van het middel denkt daar anders over; doordat de onderhavige overbrenging niet van een dergelijk certificaat vergezeld ging, was volgens hem ‘sprake van een overbrenging die resulteerde in een verwijdering of nuttige toepassing die in strijd met de communautaire regelgeving – waarvan ook Verordening (EG) 1418/2007 en de daarbij behorende Bijlage onderdeel uitmaakt – en derhalve van een ‘illegale overbrenging’ als bedoeld in art. 2 onder 35 sub e EVOA’. Hij wijst daarbij op de conclusie van A-G Harteveld die aan het betreffende arrest van Uw Raad voorafging. Harteveld schreef daarin onder meer (met weglating van voetnoten):
‘6.4. De vraag die resteert of een dergelijk afvaltransport dan alleen naar Chinees nationaal recht zou kunnen worden gehandhaafd. Ik meen van niet, maar dan dient de tenlastelegging op een andere feitelijke situatie dan de, niet onbegrijpelijke, uitleg die het Hof in de onderhavige zaak aan de wijze tenlastelegging heeft gegeven. Ingevolge art. 1 lid 2 onder c EVOA zijn de voorschriften van toepassing op de overbrenging van afvalstoffen die uit de Gemeenschap naar derde landen worden uitgevoerd en art. 2 onder 35 (oud) - met de strafbaarstelling via art. 10.60 lid 2 Wmb - bevat meerdere voorschriften waaraan een exporteur vanuit de lidstaten zich zonder meer dient te houden:
‘illegale overbrenging’: een overbrenging van afvalstoffen:
a) zonder kennisgeving aan alle betrokken bevoegde autoriteiten, overeenkomstig deze verordening, of
b) zonder toestemming van de betrokken bevoegde autoriteiten, overeenkomstig deze verordening, of
c) met een door vervalsing, verkeerde voorstelling van zaken of fraude verkregen toestemming van de betrokken bevoegde autoriteiten, of
d) dat feitelijk niet met de kennisgeving of de vervoersdocumenten overeenstemt, of
e) dat resulteert in een verwijdering of nuttige toepassing die in strijd is met de communautaire of internationale regelgeving, of
f) dat in strijd is met de artikelen 34, 36, 39, 40, 41 en 43, of g) waarbij, ten aanzien van overbrengingen van afvalstoffen als bedoeld in artikel 3, leden 2 en 4,
i) ontdekt is dat de afvalstoffen niet vermeld zijn in bijlage III, III A of III B of ii) niet voldaan is aan artikel 3, lid 4; iii) de overbrenging geschiedt op een wijze die niet feitelijk is gespecificeerd in het in bijlage VII opgenomen document.
6.5.
Daarenboven gelden de voorschriften van art. 18 EVOA ingevolge art. 1bis (oud) van de Verordening nr. 1418/2007, omdat China heeft aangegeven dat het de overbrengingen van deze afvalstoffen niet zal verbieden, noch daarop de procedure van voorafgaande kennisgeving met schriftelijke toestemming zoals beschreven in artikel 35 van die verordening te zullen toepassen. Dat art. 18 EVOA op de in kolom d geplaatste overbrengingen van toepassing is, is nog onderstreept in de Verordening (EG) Nr. 740/2008 van 29 juli 2008:
“Overwegende hetgeen volgt:
(1) Elke onduidelijkheid moet worden weggenomen omtrent de toepasselijkheid van artikel 18 van Verordening (EG) nr. 1013/2006 op de overbrenging van afvalstoffen wanneer een land in zijn antwoord op het verzoek van de Commissie overeenkomstig artikel 37, lid 1, eerste alinea, van Verordening (EG) nr. 1013/2006 heeft aangegeven dat het die overbrenging niet zal verbieden, noch de procedure van voorafgaande kennisgeving met schriftelijke toestemming zoals beschreven in artikel 35 van die verordening zal toepassen.
Voorts bevat de aanhef van de Bijlage bij deze Verordening, in welke Bijlage bij de landeninformatie punt d) wordt vervangen door: “d) er zullen in het land van bestemming volgens het toepasselijke nationale recht andere controleprocedures worden gevolgd” de opmerking:
“Artikel 18 van Verordening (EG) nr. 1013/2006 is krachtens artikel 1 van deze verordening van toepassing op de kolommen c) en d) van de bijlage bij Verordening (EG) nr. 1418/2007.”
Naast de tenlastelegging van eventuele commune delicten bij kwestieuze afvaltransporten (te denken valt aan oplichting en valsheid in geschrift13) is communautaire handhaving over de boeg van EVOA dus niet ondenkbaar, met name niet op grond van art. 18 juncto art. 2 onder 35 EVOA, maar dan wel vanuit een andere (feitelijke) invalshoek dan die van waaruit het onderhavige afvaltransport ten laste is gelegd.’
24. Anders dan – zo begrijp ik – de steller van het middel, die van deze randnummers uitsluitend de eerste alinea van randnummer 6.4 en de omschrijving van ‘illegale overbrenging’ onder e citeert, meen ik dat uit deze conclusie niet kan worden afgeleid dat Harteveld de door de steller van het middel bepleite route begaanbaar achtte. Harteveld wijst, heel in het algemeen, op alle gedragingen die als ‘illegale overbrenging’ worden aangemerkt; daarnaast attendeert hij erop dat de voorschriften van artikel 18 EVOA gelden.
25. De toepasselijke regelgeving kan, meen ik, als volgt worden samengevat.14.Ingevolge artikel 36, eerste lid, EVOA is de uitvoer naar de landen waar dat artikel op ziet onder meer verboden voor ‘afvalstoffen waarvan het land van bestemming de invoer heeft verboden’. Daar is bij aluminimumschroot ingeval van China geen sprake van. Uit de vaststellingen van het hof volgt evenmin dat één van de andere in artikel 36, eerste lid, EVOA genoemde gevallen zich voordoet. Artikel 37, eerste lid, bepaalt vervolgens dat landen in hun reactie op het verzoek van de Commissie schriftelijk kunnen bevestigen dat de afvalstoffen mogen worden uitgevoerd en kunnen aangeven welke controleprocedure in dat geval in het land van bestemming van toepassing is. Het artikellid geeft aan dat er voor deze landen drie mogelijkheden zijn: (a) een verbod, (b) een voorafgaande kennisgeving met schriftelijke toestemming zoals beschreven in artikel 35, of (c) geen controle in het land van bestemming. In de bijlage van de Landenverordening is daar een vierde optie aan toegevoegd: (d) ‘er zullen in het land van bestemming volgens het toepasselijke nationale recht andere controleprocedures worden gevolgd’. De formulering van deze categorie maakt, naar het mij voorkomt, reeds duidelijk dat handelen in strijd met deze nationaalrechtelijke controleprocedures door hun verband met de EVOA niet (tevens) handelen in strijd met de communautaire of internationale regelgeving oplevert. De bijlage bij de Landenverordening rubriceerde ten tijde van het tenlastegelegde feit ‘aluminimumschroot’ bij China onder d. Ik merk in dat verband ook nog op dat uit deze verordening en de bijlage niet volgt wat deze controleprocedures inhouden. Dat volgt slechts uit het hierboven weergegeven schriftelijke antwoord van China, maar dit antwoord maakt geen deel uit van de verordening of bijlage.
26. De steller van het middel brengt nog naar voren dat als de redenering van het hof zou worden gevolgd, ook in geval een land voor een verbod als bedoeld in artikel 37, eerste lid, tweede alinea onder a, EVOA zou hebben geopteerd dit geen illegale overbrenging als bedoeld in artikel 2 onder 35 EVOA zou opleveren. Ik wijs er in dit verband op dat ingevolge artikel 36, eerste lid, aanhef en onder f EVOA de uitvoer uit de Gemeenschap van afvalstoffen die bestemd zijn voor nuttige toepassing in landen waarop het OESO-besluit niet van toepassing is, verboden is bij ‘afvalstoffen waarvan het land van bestemming de invoer verboden heeft’.
27. Het middel faalt.
28. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
29. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 13‑06‑2023
Het artikellid kwam aldus te luiden door de inwerkingtreding van de Wet van 21 juni 2007, Stb. 248 op 12 juli 2007 (Stb. 2007, 249).
Ook sinds de inwerkingtreding van de Wet van 21 juni 2007, Stb. 248 op 12 juli 2007 (Stb. 2007, 249).
Art. 2 onder 17 EVOA definieert ‘OESO-besluit’ als: ‘Besluit C(2001) 107 def. van de OESO-Raad inzake de herziening van Besluit C(1992) 39 def. betreffende het toezicht op de grensoverschrijdende overbrenging van afvalstoffen bestemd voor handelingen ter nuttige toepassing’.
Dit artikellid is niet gewijzigd sinds het in werking treden en van toepassing worden (vanaf 12 juli 2007) van de verordening.
Verdrag van Bazel inzake de beheersing van de grensoverschrijdende overbrenging van gevaarlijke afvalstoffen en de verwijdering ervan, Trb 1990, 12. Bijlage IX bij het Verdrag is later tot stand gekomen: zie Trb 1999, 105. Zie voor de laatste wijziging van Bijlage IX voorafgaand aan het tenlastegelegde feit Trb 2014, 156.
Aldus de eerste overweging bij de in de volgende noot genoemde Landenverordening.
Verordening (EG) nr. 1418/2007 van de Commissie van 29 november 2007 betreffende de uitvoer, met het oog op terugwinning, van bepaalde in bijlage III of III A bij Verordening (EG) nr. 1013/2006 van het Europees Parlement en de Raad genoemde afvalstoffen naar bepaalde landen waarop het OESO-besluit betreffende het toezicht op de grensoverschrijdende overbrenging van afvalstoffen niet van toepassing is, PbEU 2007, L 316.
Zie China doc.pdf (gzs.si). Dat het – daadwerkelijk – om een door China ingezonden antwoord gaat, heb ik mede afgeleid uit de omstandigheid dat Verordening (EU) nr. 674/2012 van de Commissie van 23 juli 2012 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1418/2007 betreffende de uitvoer, met het oog op terugwinning, van bepaalde afvalstoffen naar bepaalde niet-OESO-landen, PbEU 2012, L 196 de vermelding van China in de bijlage (voor zover ik zie) waar het de vermeldingen betreffende enkelvoudige afvalstoffen betreft aanpast overeenkomstig de tekst in het document. De advocaat-generaal citeert in het schriftelijk requisitoir, dat zich bij de processtukken bevindt, naar ik begrijp ook uit dit antwoord.
Naar ik begrijp citeert de rechtbank uit het antwoord op een oudere questionnaire. Zie het citaat in HR 20 januari 2015, ECLI:NL:HR:2015:95, en de conclusie van A-G Harteveld voor dat arrest, randnummer 5.8. In beide antwoorden is het CCIC-certificaat vermeld. Ook verder zijn de verschillen tussen beide documenten gering.
Zie voor China de reeds vermelde Verordening (EU) nr. 674/2012 van de Commissie van 23 juli 2012 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1418/2007 betreffende de uitvoer, met het oog op terugwinning, van bepaalde afvalstoffen naar bepaalde niet-OESO-landen, PbEU 2012, L 196. Na het tenlastegelegde feit is China uit de Bijlage geschrapt door Verordening (EU) 2021/1840 van de Commissie van 20 oktober 2021 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1418/2007 betreffende de uitvoer, met het oog op terugwinning, van bepaalde in bijlage III of III A bij Verordening (EG) nr. 1013/2006 van het Europees Parlement en de Raad genoemde afvalstoffen naar bepaalde landen waarop het OESO-besluit betreffende het toezicht op de grensoverschrijdende overbrenging van afvalstoffen niet van toepassing is, PbEU 2021, L. 373. Dat is naar het mij voorkomt niet van invloed op de rechtsvraag die in de onderhavige zaak voorligt.
CCIC staat daarbij, zo begrijp ik, voor China Certification & Inspection Group Company. Dat is in ieder geval de afkorting die bij een zoekslag op internet gekoppeld wordt aan de volledige naam.
HR 20 januari 2015, ECLI:NL:HR:2015:95.
Zie in verband met de systematiek van deze regelgeving ook HvJ (EG) 10 november 2011, Strafzaak tegen QB, C-405/10, ECLI:EU:C:2011:722, waar de advocaat-generaal in hoger beroep op heeft gewezen. Daarin was de uitvoer van afvalstoffen naar Libanon aan de orde waarvan Libanon had aangegeven dat de overbrenging met bestemming Libanon verboden was.