Rb. Oost-Brabant, 12-01-2017, nr. 5302581 / CV EXPL 16-7164
ECLI:NL:RBOBR:2017:184
- Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
- Datum
12-01-2017
- Zaaknummer
5302581 / CV EXPL 16-7164
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBOBR:2017:184, Uitspraak, Rechtbank Oost-Brabant, 12‑01‑2017; (Eerste aanleg - enkelvoudig, Op tegenspraak)
- Vindplaatsen
AR 2017/289
Uitspraak 12‑01‑2017
Inhoudsindicatie
Vernietiging door echtgenoot van leasecontract, zijnde huurkoopcontract ex artikel 7A:1576h BW, o.g.v. artikel 1:89 BW wegens ontbreken van schriftelijke toestemming. De verjaring van 3 jaar voor het inroepen van de vernietiging is gestuit op 13 maart 2003 door de dagvaarding in de collectieve vordering van Eega-lease die heeft geleid tot de verbindend verklaarde WCAM-overeenkomst, ook al was eiser geen partij daarbij. De vernietigingsverklaring dient vervolgens voor 25 juli 2007 te zijn uitgebracht. Beroep van Dexia op misbruik van recht artikel 6:278 lid 2 BW verworpen. Veroordeling van Dexia tot terugbetaling van alle betalingen minus de gedane uitkeringen. Afwijzing van de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten. Toekenning van de wettelijke rente vanaf datum ingebrekestelling. Afwijzing van de gevorderde doorhaling van de BKR-registratie.
vonnis
RECHTBANK OOST-BRABANT
Civiel recht
Zittingsplaats ‘s Hertogenbosch
zaaknummer: 5302581
rolnummer: CV EXPL 16-7164
vonnis van 12 januari 2017
Vonnis van de kantonrechter:
i n z a k e
[eiser 1] ,
wonende te [woonplaats] ,
eiser in conventie, verweerder in reconventie,
gemachtigde: mr. G. [eiser 1]
t e g e n
Dexia Nederland B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,
gemachtigde: mr. T.R. Van Ginkel (USG Legal Professionals)
Partijen worden hierna ook aangeduid als “Dexia” en “ [eiser 1] ”.
De procedure
1. Het verloop van de procedure is als volgt:
1.1.
Bij dagvaarding van 8 augustus 2016 van [eiser 1] , met producties, vordert hij dat de rechter, bij vonnis voor zover rechtens toelaatbaar uitvoerbaar bij voorraad:
1. zal verklaren voor recht dat de overeenkomsten in het geding rechtsgeldig zijn vernietigd en Dexia zal veroordelen om al hetgeen door [eiser 1] krachtens die overeenkomsten aan Dexia is betaald, aan [eiser 1] terug te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente daarover telkens vanaf de dag van de door [eiser 1] gedane betalingen dan wel vanaf een door de rechtbank te bepalen datum tot aan die der voldoening;
2. Dexia zal veroordelen om binnen twee weken na betekening van het vonnis te bewerkstelligen dat de registratie van [eiser 1] bij het Bureau Krediet Registratie in Tiel wordt doorgehaald en dat de aan die registratie gekoppelde achterstandscodering ongedaan wordt gemaakt, op straffe van een dwangsom van € 500,- voor iedere dag dat Dexia daarmee in gebreke blijft met een maximum van € 20.000,-;
3. Dexia zal veroordelen tot betaling van de door [eiser 1] aan Leaseproces verschuldigde buitengerechtelijke kosten op basis van de offerte van Leaseproces, althans van een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag;
4. Dexia zal veroordelen in de kosten van het geding, waarvan het salaris gemachtigde voorwaardelijk wordt gevorderd, namelijk voor het geval Dexia niet veroordeeld zou worden om de volledige sub 2 genoemde kosten van Leaseproces aan [eiser 1] te voldoen.
1.2.
Bij conclusie van antwoord, tevens eis in reconventie met producties, heeft Dexia verweer gevoerd in conventie en geconcludeerd tot afwijzing van de vorderingen van [eiser 1] en heeft zij in reconventie gevorderd dat de rechtbank bij vonnis voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
- zal verklaren voor recht dat de tussen Dexia en [eiser 1] gesloten overeenkomsten met [de nummers] rechtsgeldig tot stand gekomen zijn, niet zijn vernietigd en niet bloot staan aan vernietiging op enige grond waarop van de zijde van [eiser 1] een beroep kan worden gedaan;
- alles met veroordeling van [eiser 1] in de proceskosten in conventie en in reconventie.
1.3.
Daarna heeft [eiser 1] van repliek in conventie en van antwoord in reconventie gediend.
1.4.
Dexia heeft daarop van dupliek in conventie en repliek in reconventie gediend.
1.5.
[eiser 1] heeft hierop gereageerd bij dupliek in reconventie.
1.6.
Daarna is vonnis bepaald.
De feiten2. Als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken staat tussen partijen het navolgende vast.
2.1.
Dexia Bank Nederland N.V. is na een fusie met haar aandeelhoudster verdwenen als rechtspersoon. Dexia is haar rechtsopvolgster onder algemene titel. Dexia is tevens de rechtsopvolgster onder algemene titel van onder meer Bank Labouchère N.V. en Legio-Lease B.V. (hierna: Labouchère of Legio-Lease). Waar hierna sprake is van Dexia worden haar rechtsvoorgangsters daaronder mede begrepen.
2.2.
[eiser 1] heeft als lessee een aantal leaseovereenkomsten gesloten met Legio-Lease en Bank Labouchère N.V. (hierna dus te noemen Dexia), waaronder de volgende drie:
Contractnr. | Datum | Naam overeenkomst | Looptijd | Overeen- gekomen Leasesom |
76081482 | 28-09-2000 | WinstVer10Dubbelaar | 120 mnd | € 12.136,50 |
74882340 | 18-12-2000 | WinstVerDriedubbelaar | 36 mnd | € 27.723,96 |
27200551 | 19-03-2001 | Troefplan | 60 mnd | € 7.525,80 |
2.3.
[eiser 1] was ten tijde van het aangaan van deze overeenkomsten gehuwd.
Bij brief van 11 juni 2007 schrijft de echtgenote van [eiser 1] , [de echtgenote van eiser] , aan Dexia:
“Betreft: Contracten (…) [de nummers] ten name van [eiser 1]
(…) Mij is onlangs gebleken dat door mijn echtgenoot bovengenoemde contracten bij u zijn afgesloten.
Ik heb daarvoor geen toestemming verleend en ik vernietig hierbij de contracten op grond van de artikelen 1:88 lid 1 sub d en 89 BW.
Ik verzoek u van het bovenstaande goede nota te nemen.”
2.4
Bij brief van 11 juni 2007 sommeerde de gemachtigde van [eiser 1] , onder verwijzing naar de in 2.3. aangehaalde brief, Dexia om binnen twee weken alle door [eiser 1] betaalde bedragen, met wettelijke rente, terug te betalen. De laatste betaling door [eiser 1] dateert van 25 april 2008.
2.5.
[eiser 1] heeft tijdig een opt-out verklaring ingediend en is daarmee niet gebonden aan de op 25 januari 2007 door het gerechtshof Amsterdam algemeen verbindend verklaarde WCAM overeenkomst met Dexia.
Het geschil en de beoordeling ervan in conventie en in reconventie
De vernietiging op grond van artikel 1:89 lid 1 BW.
3. [eiser 1] doet zijn vorderingen onder 1 van het petitum in de dagvaarding steunen op voormelde feiten en op de stelling dat alle overeenkomsten waarop deze procedure betrekking heeft, hiervoor vermeld onder 2.2, door zijn eega vernietigd zijn door haar schrijven van 11 juni 2007. [eiser 1] stelt dat de verjaring is gestuit door de collectieve procedure van de stichting Eegalease, die op 25 augustus 2005 door royement is geëindigd. [eiser 1] beroept zich in dezen op de antwoorden die de Hoge Raad in zijn arrest van 9 oktober 2015 (ECLI:NL:HR:2015:3018) heeft gegeven op prejudiciële vragen. Volgens deze uitspraak werd de verjaring van de bevoegdheid tot het uitbrengen van een buitengerechtelijke verklaring ex artikel 1:89 BW tot vernietiging van de overeenkomst gestuit en kon deze nog worden uitgebracht tot het tijdstip waarop de in artikel 3:316 lid 2 BW genoemde termijn van 6 maanden verstreek.
De collectieve procedure ving aan op 13 maart 2003 en is door royement geëindigd op 25 augustus 2005 en gevolgd door de WCAM-procedure. Het door de echtgenote van [eiser 1] gedane beroep op vernietiging is dus tijdig gedaan.
4. Dexia betwist dat het beroep op vernietiging tijdig is gedaan. Dexia stelt dat de eega van [eiser 1] reeds meer dan 3 jaar voordat zij schreef dat zij de overeenkomsten wilde vernietigen op de hoogte was van de overeenkomsten. Het beroep op vernietiging kon daarom alleen rechtsgevolg hebben als de verjaring is gestuit door de collectieve actie. Dat is volgens Dexia niet het geval.
Dexia onderbouwt deze stelling door erop te wijzen dat de Eegalease-procedure die is geëindigd in een WCAM-overeenkomst begrensd was, omdat de vordering
A) een verklaring voor recht betrof of de overeenkomsten een koop op afbetaling betroffen en
B) of die overeenkomsten vernietigd of vernietigbaar waren.
Het ging in die procedure om 98 specifieke producten waarvoor contracten waren gesloten in de periode 29 januari 2000 tot en met 1 mei 2002. De wederpartij voor het geschil onder A was Dexia en onder B Dexia en/of haar rechtsvoorgangers. De overeenkomsten in geschil heeft [eiser 1] gesloten met Bank Labouchère N.V. en niet met Dexia Bank Nederland N.V., deze overeenkomsten vallen niet onder de 98 producten waarop de zaak van Eegalease betrekking had en sluiten daarom niet aan op de vorderingen die in de Eegalease dagvaarding aan de orde waren. De onderhavige overeenkomsten worden daarom niet door de collectieve actie bestreken.
Voorts stelt Dexia dat Eegalease in de met Dexia overeengekomen minnelijke regeling afstand heeft gedaan van alle rechten, en daarmee dus ook van de stuiting van de verjaring die de dagvaarding van Eegalease met zich meebracht. Deze afstand van recht is volgens Dexia ook bindend voor [eiser 1] en zijn echtgenote.
5. De kantonrechter oordeelt als volgt.
5.1.
Partijen zijn het erover eens dat de overeenkomsten genoemd onder 2.2 overeenkomsten van huurkoop zijn in de zin van artikel 7A:1576h BW.
Voor deze overeenkomsten gold dat deze schriftelijk moesten worden aangegaan zoals bepaald in artikel 7A:1576i BW. Voor het aangaan daarvan behoefde [eiser 1] schriftelijk toestemming van zijn echtgenote op grond van artikel 1:88 BW. Die toestemming is echter niet schriftelijk verleend. De vraag is thans of de overeenkomsten tijdig door de echtgenote zijn vernietigd.
5.2.
De inhoud van de door Dexia en Eegalease c.s. gesloten ‘Hoofdovereenkomst’ van 23 juni 2005 en gewijzigd op 8 mei 2006, (hierna ook: de WCAM-overeenkomst) is door het gerechtshof Amsterdam bij beschikking van 25 januari 2007 verbindend verklaard voor de personen die in artikel 2 van die ‘Hoofdovereenkomst’ als “gerechtigden” worden aangemerkt. Uit hetgeen onder A van die overeenkomst is opgenomen, blijkt dat deze overeenkomst betrekking heeft op de verschillende soorten effectenlease-overeenkomsten die door Dexia en enkele van haar rechtsvoorgangers al dan niet door tussenkomst van tussenpersonen zijn aangeboden aan consumenten.
De betrokken belangenorganisaties traden mede op ter behartiging van de belangen van hen, die in de periode van 1 januari 1995 tot en met 1 mei 2002 effectenlease-overeenkomsten hebben gesloten met onder meer Legio-Lease B.V. en Bank Labouchère, alle rechtsvoorgangsters van Dexia. De WCAM-overeenkomst strekte ter afwikkeling van schade die door soortgelijke gebeurtenissen is veroorzaakt. In artikel 2 van de overeenkomst is bepaald dat onder “De Gerechtigden” in die overeenkomst begrepen zijn alle personen die met Dexia een effectenlease-overeenkomst hebben gesloten. [eiser 1] valt niet onder een van de daar genoemde uitzonderingen. In de verbindend verklaring van deze WCAM-overeenkomst door het Gerechtshof Amsterdam op 25 januari 2007 wordt expliciet aangenomen (3.1 van de beschikking) dat deze betrekking heeft op de effectenlease-overeenkomsten die Dexia en/of haar rechtsvoorgangsters heeft gesloten en die niet voor 1 januari 1997 zijn geëindigd. De WCAM-overeenkomst is dus niet beperkt tot de 98 door Dexia genoemde specifieke producten.
5.3.
Naar aanleiding van prejudiciële vragen van het Gerechtshof Amsterdam, heeft de Hoge Raad in zijn arrest van 9 oktober 2015 (t.a.p.) onder meer geoordeeld dat de stuitende werking op de voet van artikel 3:316 lid 1 BW van de collectieve vordering van onder meer de stichting Eegalease in de zin van artikel 3:305a BW zich uitstrekt tot de verjaring van op die collectieve actie aansluitende, individuele vorderingen tot vernietiging van rechtshandelingen krachtens artikel.1:89 BW. De WCAM-overeenkomst heeft betrekking op alle effectenlease-overeenkomsten die Dexia met consumenten, ‘de Gerechtigden’ heeft gesloten. Aangezien partijen het erover eens zijn dat de contracten in het geding alle effectenlease-overeenkomsten zijn die met Dexia en/of haar rechtsvoorgangers zijn gesloten, sluiten de vorderingen van [eiser 1] reeds daarom zonder meer aan op de collectieve vordering die heeft geleid tot de WCAM-overeenkomst. Daarnaast is de vordering van [eiser 1] gegrond op de vernietigbaarheid door de echtgenoot of echtgenote ex artikel 1:89 BW, wat onder meer de inzet was van de collectieve actie. Het feit dat dit onderdeel van de vordering was gericht tegen Dexia en niet expliciet tegen haar in haar hoedanigheid van opvolgster van haar rechtsvoorgangers is niet ter zake doende, aangezien die rechtsvoorgangsters in Dexia zijn opgegaan.
5.4.
De kantonrechter oordeelt dat de afstand van recht door Eegalease c.s. in de “hoofdovereenkomst” niet tot gevolg kan hebben dat degenen die niet instemmen met de inhoud van die schikking en een zogenaamde opt-out-verklaring hebben gedaan, hun rechten zouden verliezen om voort te procederen of alsnog Dexia in rechte te betrekken. Hierop heeft nu juist de hiervoor genoemde uitspraak van de Hoge Raad van 9 oktober 2015 betrekking. (Aldus ook Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 19 april 2016 ECLI:NL:GHARL:2016:3085 onder 2.6 in een overweging ten overvloede).
5.5.
De Hoge Raad overwoog in zijn arrest van 9 oktober 2015 dat het uit een oogpunt van effectieve en efficiënte rechtsbescherming wenselijk is dat een gerechtigde na stuiting van de verjaring door de collectieve actie vooralsnog kan afzien van stuitingshandelingen en van buitengerechtelijke vernietiging van de overeenkomst. Nu de wet een partij die een rechtshandeling kan vernietigen de mogelijkheid biedt om, in plaats van het instellen van een rechtsvordering tot vernietiging, een daartoe strekkende buitengerechtelijke verklaring uit te brengen, zou afbreuk worden gedaan aan het doel van effectieve en efficiënte rechtsbescherming indien de stuitende werking van een collectieve actie in dat geval slechts zou kunnen worden behouden door het in rechte instellen van een tot vernietiging strekkende vordering. De Hoge Raad beslist dan ook dat een buitengerechtelijke vernietigingsverklaring (ex artikel; 1:89 BW) die wordt uitgebracht voor het tijdstip waarop de in art. 3:316 lid 2 BW bedoelde termijn van zes maanden is verstreken, tijdig is uitgebracht.
5.6.
De collectieve actie is aangevangen met de dagvaarding van 13 maart 2003. Aldus werd daardoor de verjaring van de bevoegdheid tot vernietiging tijdig, namelijk binnen drie jaar na het aangaan van de onder 2.2 genoemde overeenkomsten, gestuit. Voor de beantwoording van de vraag wanneer de collectieve actie is geëindigd, sluit de kantonrechter aan bij de vaste rechtspraak van de rechtbanken hierover, zoals onder meer geformuleerd in de beslissing van de rechtbank Amsterdam van 8 februari 2016 (ECLI:NL:RBAMS:2016:1043). De collectieve actie is pas definitief geëindigd door de verbindendverklaring door het Hof Amsterdam van de WCAM-overeenkomst bij beschikking van 25 januari 2007 (ECLI:NL:GHAMS:AZ7033), omdat de rechter alvorens op het verzoek tot verbindendverklaring te beslissen, de overeenkomst immers nog kan aanvullen of wijzigen (artikel 7:907 lid 4 BW).
Aldus dient als uitgangspunt dat de verjaring van de bevoegdheid tot vernietiging van een met Dexia of haar rechtsvoorgangers gesloten effectenlease-overeenkomst is gestuit indien vervolgens uiterlijk op 25 juli 2007 een vernietigingsverklaring is uitgebracht.
De verjaring werd derhalve gestuit door de onder 2.3 genoemde brief. Dit betekent in dit geval dat de echtgenote van [eiser 1] tijdig de in het petitum van de dagvaarding genoemde overeenkomsten heeft vernietigd.
6. Het beroep op misbruik van recht en op artikel 6:278 lid 2 BW
6.1.
Dexia voert voorts aan dat [eiser 1] naast de overeenkomst in het geding, ook de volgende contracten had gesloten:
Contractnr. | Naam overeenkomst |
[nummer 1] | Winstverdubbelaar |
[nummer 2] | Click-Leasen |
Dexia stelt primair dat [de echtgenote van eiser] misbruik van recht maakt, omdat zij de mogelijkheid van vernietiging ex artikel 1:89 BW niet gebruikt voor de andere overeenkomst (de kantonrechter leest: twee overeenkomsten) die [eiser 1] heeft afgesloten en die winstgevend zijn geweest. Zij heeft kennelijk in samenspraak met [eiser 1] haar vernietigingsmogelijkheid alleen gebruikt om de verlieslatende overeenkomsten te vernietigen, teneinde zich gezamenlijk met [eiser 1] te verrijken en niet om zichzelf tegen het handelen van [eiser 1] te beschermen.
Subsidiair beroept Dexia zich op artikel 6:278 lid 2 BW. Het oneigenlijk gebruik door [eiser 1] -Bodenstaff van de vernietigingsmogelijkheid heeft enkel ten doel te profiteren van een inmiddels te haren gunste plaatsgevonden hebbende wijziging in de waardeverhouding van de prestaties (Parl. Gesch. Boek 6, p.1040). Het feit dat zij niet de winstgevende overeenkomsten heeft vernietigd maakt dat het aannemelijk is dat zij zonder de wijziging in de waardeverhoudingen niet tot vernietiging van de overeenkomst zou zijn overgegaan.
6.2.
De kantonrechter oordeelt dat de wetgever de bevoegdheid aan de andere echtgenote of echtgenoot (partner) tot vernietiging van de zonder haar of zijn toestemming aangegane overeenkomsten van huurkoop heeft gegeven in het belang en ter bescherming van die partner en het gezin tegen door die partner onverantwoord geachte huurkoopovereenkomsten. In die bevoegdheid zit aldus besloten dat de partner de overeenkomsten die wèl zijn of haar goedkeuring kunnen dragen niet vernietigt en andere overeenkomsten wel. Het feit dat aldus opportunisme een rol kan spelen op het moment waarop die bevoegdheid wordt uitgeoefend is daaraan inherent.
Een andere rechtsopvatting zou aan de artikelen 1:88 en 1:89 BW de beschermende werking die de wetgever beoogde ontnemen. Het beroep van Dexia op misbruik van recht en op de toepassing van artikel 6:278 lid 2 BW wordt afgewezen. De kantonrechter wijst erop dat Dexia een en ander eenvoudig had kunnen voorkomen, door de overeenkomst niet te laten ingaan zolang de partner niet schriftelijk had ingestemd.
6.3.
Uit het voorgaande vloeit voort dat de vorderingen van [eiser 1] strekkende tot het geven van een verklaring voor recht en tot terugbetaling van wat [eiser 1] aan Dexia uit hoofde van de in het geding zijnde overeenkomsten is voldaan voor toewijzing gereed liggen. Deze verplichting zal worden verminderd met de door Dexia verrichte dividenduitkeringen en andere betalingen aan [eiser 1] .
De wettelijke rente en de buitengerechtelijke incassokosten
7. Partijen hebben voorts uitvoerig gedebatteerd over de ingangsdatum van de wettelijke rente en de vordering tot betaling van de volledige proceskosten dan wel van de buitengerechtelijke incassokosten.
7.1.
De kantonrechter oordeelt dat de verplichting tot terugbetaling van hetgeen onder de overeenkomsten is betaald pas is ontstaan door het inroepen van de vernietiging van die overeenkomsten door de eega van [eiser 1] . Voor toewijzing van de wettelijke rente vanaf de respectievelijke data van betaling bestaat geen grond omdat Dexia niet als zijnde te kwader trouw bij de ontvangst van de betalingen kan worden aangemerkt, enkel omdat de echtgenote van [eiser 1] geen handtekening onder de overeenkomsten heeft geplaatst. Nadat Dexia de verklaring van de echtgenote van [eiser 1] ontving en de overeenkomsten zijn vernietigd, ontstond een verplichting tot terugbetaling uit hoofde van onverschuldigde betaling. De brief van 11 juni 2007 van de gemachtigde hield een ingebrekestelling in. Zodoende is Dexia, die op dit punt geen verder verweer voert, na het verstrijken van die periode van 2 weken, dat wil zeggen op 25 juni 2007, in verzuim is geraakt. Dexia is derhalve als vertragingsschade de wettelijke rente verschuldigd vanaf 25 juni 2007 over de bedragen die zij op dat moment al had ontvangen.
7.2.
Voor wat betreft de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten oordeelt de kantonrechter als volgt.
Dexia doet hiervoor een beroep op verjaring, omdat een deel van die kosten al in 2005 aan Leaseproces zouden zijn voldaan.
De kantonrechter oordeelt dat de verjaring van een eventuele vergoeding van buitengerechtelijke werkzaamheden of proceswerkzaamheden in dit geschil onlosmakelijk samenhangt met de hoofdvordering, aangezien de toewijsbaarheid ervan pas kan worden bepaald op het moment dat de procedure aanvangt of zoveel eerder als het geschil eindigt. In geval van een procedure kan de hoogte van de buitengerechtelijke incassokosten en van de proceskosten immers pas worden vastgesteld na de beoordeling van de toewijsbaarheid van de hoofdsom. Deze vorderingen zijn derhalve niet verjaard.
7.3.
Aangaande de door [eiser 1] gevorderde buitengerechtelijke incassokosten is de wetgeving van vóór 1 juli 2012 van toepassing. [eiser 1] stelt dat de buitengerechtelijke werkzaamheden betrekking hebben op het aanleggen van een procesdossier, het contact tussen [eiser 1] en Leaseproces, het opvragen van de inkomensgegevens en van andere stukken bij [eiser 1] , het onderzoeken van de vraag of een vordering uit hoofde van onrechtmatige daad gewenst was (waarvoor niet is gekozen), het sturen van algemene stuitings- en sommatiebrieven via Leaseproces, het opnieuw beoordelen van de zaak vanwege nieuwe jurisprudentie en het voeren van andere procedures in vergelijkbare zaken. De kantonrechter is van oordeel dat die gestelde werkzaamheden niet gekwalificeerd kunnen worden als werkzaamheden die strekken tot voldoening buiten rechte als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 c BW, en evenmin als kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid in de zin van artikel 6:96 lid 2 b BW.
Deze werkzaamheden betreffen de voorbereiding van de gedingstukken en instructie van de zaak als bedoeld in artikel 241 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering of de voorbereiding van andere procedures. De door de echtgenote van [eiser 1] verzonden vernietigingsverklaring en de aanmaningen komen niet afzonderlijk voor vergoeding in aanmerking. Dit onderdeel van de vordering in conventie van [eiser 1] zal mitsdien worden afgewezen.
7.4.
De kantonrechter oordeelt onvoldoende rechtsgrond aanwezig om Dexia aansprakelijk te houden voor de kosten die [eiser 1] daadwerkelijk aan zijn gemachtigde is verschuldigd. Dexia heeft het recht om deze geschillen door de rechter te laten beslechten en handelt niet onrechtmatig door verweer te voeren tegen een door [eiser 1] ingestelde vordering.
De gevorderde doorhaling van de BKR-registratie
8. Aangaande de vordering die strekt tot het bewerkstelligen van de doorhaling van de registratie van [eiser 1] door Dexia bij de BKR, oordeelt de kantonrechter dat Dexia er terecht op wijst dat zij ingevolge het Algemeen Reglement van BKR verplicht is de overeenkomsten en een achterstand daarop te melden en dat Dexia het niet in haar macht heeft om de gegevens van [eiser 1] in de registers van de BKR door te halen. Wel kan zij een verzoek tot doorhaling doen. De juiste stellingen van Dexia op dit punt zijn voor [eiser 1] geen aanleiding geweest zijn vordering op dit punt aan te passen, zodat de kantonrechter de vordering van [eiser 1] die vermeld is onder 2 van het petitum dient af te wijzen.
De eis in reconventie
9. In reconventie oordeelt de kantonrechter als volgt.
De overeenkomsten vermeld onder 2.2 zijn ondanks het ontbreken van de handtekening van de eega van [eiser 1] weliswaar aanvankelijk rechtsgeldig tot stand gekomen, echter, gelet op de in conventie rechtsgeldig geoordeelde vernietiging van die overeenkomsten worden deze geacht nooit te hebben bestaan. De vorderingen in reconventie worden afgewezen, gelet op hetgeen in conventie is overwogen en beslist.
10. Dexia zal als de overwegend in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van [eiser 1] in conventie en in reconventie. Voor de bepaling van de hoogte van het salaris van de advocaat wordt uitgegaan van het belang van de zaak zoals berekend onder randnummer 83 bij conclusie van repliek/antwoord in reconventie ad € 25.451,14. De proceskosten worden als volgt vastgesteld:
- -
kosten dagvaarding € 94,08
- -
griffierecht € 79,-
- -
salaris advocaat € 800,- in conventie en € 400,- in reconventie
De beslissing
De kantonrechter:
in conventie:
- Verklaart voor recht dat de overeenkomsten in het geding, genoemd onder randnummer 2.2 rechtsgeldig zijn vernietigd en veroordeelt Dexia om al hetgeen door [eiser 1] krachtens die overeenkomsten aan Dexia is betaald, aan [eiser 1] terug te betalen, met dien verstande dat daarop in mindering strekt wat Dexia aan [eiser 1] heeft betaald uit hoofde van deze overeenkomsten, en vermeerderd met de wettelijke rente over het saldo van het verschuldigde vóór 25 juni 2007 met ingang van 25 juni 2007 en vervolgens steeds vanaf de data waarop de betaling is ontvangen tot aan de dag van voldoening;
- Veroordeelt Dexia in de proceskosten aan de zijde van [eiser 1] , welke tot op heden worden bepaald op € 973,08;
- Verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
- Wijst af het meer of anders gevorderde;
in reconventie:
- Wijst de vorderingen af;
- Veroordeelt Dexia in de proceskosten aan de zijde van [eiser 1] , welke tot op heden worden bepaald op € 400,- ter zake het salaris van de gemachtigde;
Aldus gewezen door mr. E.J. Spoor, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 januari 2017 in tegenwoordigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter