Hof Arnhem-Leeuwarden, 29-11-2016, nr. 15/00128
ECLI:NL:GHARL:2016:9543, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
29-11-2016
- Zaaknummer
15/00128
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2016:9543, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 29‑11‑2016; (Hoger beroep)
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBNNE:2015:247, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Vindplaatsen
NLF 2016/0785 met annotatie van
Uitspraak 29‑11‑2016
Inhoudsindicatie
Verhuurde recreatiewoning wordt gekwalificeerd als woning.
Partij(en)
GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN
Afdeling belastingrecht
Locatie Leeuwarden
Nummer 15/00128
uitspraakdatum: 29 november 2016
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
de heffingsambtenaar van De Friese Meren (hierna: de heffingsambtenaar)
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 20 januari 2015, nummer LEE 13/1971, in het geding tussen heffingsambtenaar en
[X] N.V. te [Z] (hierna: belanghebbende)
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1
De heffingsambtenaar heeft voor het jaar 2013 met dagtekening 31 januari 2013 aan belanghebbende ter zake van het object [a-straat] 38 aanslagen opgelegd in de onroerende-zaakbelastingen ten bedrage van € 440 (eigenaarsdeel) en ten bedrage van € 357 (gebruikersdeel).
1.2
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar de aanslagen gehandhaafd.
1.3
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 20 januari 2015 gegrond verklaard, de uitspraak van de heffingsambtenaar vernietigd, de aanslag voor het gebruikersdeel vernietigd en de aanslag voor het eigenaarsdeel verminderd tot € 270.
1.4
De heffingsambtenaar heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
1.5
Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.
1.6
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 maart 2016 te Leeuwarden. Daarbij zijn verschenen en gehoord [A] namens belanghebbende, alsmede [B] namens de heffingsambtenaar, bijgestaan door [C] . Het Hof heeft vervolgens het onderzoek ter zitting geschorst in afwachting van arresten van de Hoge Raad in vergelijkbare zaken. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een kopie op 20 april 2016 aan partijen is toegezonden.
1.7
Naar aanleiding van de arresten van de Hoge Raad van 16 september 2016, nr. 15/04476, ECLI:NL:HR:2016:2084, en nr. 15/05193, ECLI:NL:HR:2016:2085, heeft het Hof het onderzoek hervat. Het Hof heeft partijen in de gelegenheid gesteld schriftelijk op genoemde arresten te reageren. Met toestemming van partijen is een tweede mondelinge behandeling achterwege gebleven.
2. De vaststaande feiten
2.1
Belanghebbende is een naamloze vennootschap, opgericht naar Antilliaans recht, gevestigd te [Z] . Bestuurder van belanghebbende is [A] .
2.2
Belanghebbende is eigenaar van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [a-straat] 38 te [D] , gemeente Friese Meren. De onroerende zaak is gelegen op het bungalowpark [E] . De onroerende zaak beschikt over een keuken, een badkamer, een toiletruimte en woon- en slaapkamer(s).
2.3
De beheerder van [E] verzorgt voor belanghebbende de verhuur van de onroerende zaak aan derden. In het hoogseizoen vindt verhuur per week plaats, in het voor- en naseizoen ook per weekend of midweek. De onroerende zaak wordt circa 20-25 weken per jaar aan derden verhuurd. De bestuurder van de belanghebbende verblijft enkele weken per jaar in de woning voor het verrichten van onderhoud.
2.4
Permanente bewoning van de onroerende zaak is op grond van de gemeentelijke voorschriften toegestaan. In het verleden heeft de bestuurder van belanghebbende in de gemeentelijke basisadministratie enkele maanden op het adres van de onroerende zaak ingeschreven gestaan.
2.5
De heffingsambtenaar heeft met dagtekening 31 januari 2013 aan belanghebbende de onder het procesverloop vermelde aanslagen in de OZB opgelegd. Daarbij heeft de heffingsambtenaar wat betreft het eigenaarsdeel het tarief voor niet-woningen toegepast (ten bedrage van € 440) en voorts het gebruikersdeel geheven (ten bedrage van € 357).
2.6
De Rechtbank heeft geoordeeld dat de onroerende zaak voor de heffing van OZB moet worden aangemerkt als een woning. Op grond daarvan heeft de Rechtbank de aanslag voor het gebruik van de onroerende zaak vernietigd en de aanslag voor de eigendom van de onroerende zaak verminderd naar € 270, zijnde het tarief voor woningen.
2.7
De heffingsambtenaar heeft tijdig hoger beroep ingesteld.
3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
3.1
In geschil is of de onroerende zaak voor de heffing van de OZB moet worden aangemerkt als een onroerende zaak die in hoofdzaak tot woning dient als bedoeld in artikel 220a, tweede lid, van de Gemeentewet.
3.2
De heffingsambtenaar neemt het standpunt in dat de onroerende zaak door het feitelijk gebruik daarvan niet moet worden aangemerkt als een woning, maar als een accommodatie waar nachtverblijf kan worden gehouden. Belanghebbende neemt het standpunt in dat de Rechtbank terecht heeft beslist dat de onroerende zaak als een woning moet worden aangemerkt.
3.3
De heffingsambtenaar concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank. Belanghebbende concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
4. Beoordeling van het geschil
4.1
In zijn arresten van 16 september 2016 heeft de Hoge Raad beslist dat recreatiewoningen met de hiervoor in onderdeel 2.1 genoemde faciliteiten en voorzieningen bestemd zijn om daarin te verblijven, te slapen en de overige woonfaciliteiten en voorzieningen te gebruiken. Dergelijke recreatiewoningen zijn aldus op zichzelf beschouwd naar aard en inrichting zowel bestemd als geschikt om enigszins duurzaam voor menselijke bewoning te dienen. Zij zijn daarom aan te merken als woning. De omstandigheid dat permanente bewoning ingevolge gemeentelijke voorschriften niet is toegestaan, brengt geen wijziging in de aard en de inrichting, en daarmee de bestemming van de woning (vgl. HR 2 maart 1994, nr. 29642, ECLI:NL:HR:1994:ZC5609, BNB 1994/115).
4.2
De heffingsambtenaar betoogt dat de genoemde arresten van 16 september 2016 niet van toepassing zijn op de onderhavige zaak. Volgens de heffingsambtenaar zijn onroerende zaken die worden ingezet voor kortdurende (recreatieve) verhuur aan derden aan te merken als - met hotels en pensions te vergelijken - verblijfsaccommodaties. Als recreatiewoningen zijn slechts aan te merken onroerende zaken welke door de eigenaar zelf worden gebruikt voor recreatief gebruik door hemzelf, aldus de heffingsambtenaar.
4.3
Het Hof overweegt dat uit het arrest van de Hoge Raad voortvloeit dat de fysieke kenmerken van de onroerende zaak doorslaggevend zijn voor de kwalificatie als woning. De wijze waarop de betreffende onroerende zaak wordt gebruikt, te weten eigen gebruik door de eigenaar of al dan niet bedrijfsmatige verhuur aan derden, doet daarbij niet ter zake. Dat betekent dat de Rechtbank terecht de onroerende zaak als woning heeft aangemerkt, de aanslag eigenarenheffing heeft verlaagd naar het tarief voor woningen en de aanslag gebruikersheffing heeft vernietigd.
Slotsom Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.
5. Proceskosten
In beroep is niet gebleken van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand en ook overigens niet van kosten die volgens artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht kunnen worden begrepen in een kostenveroordeling op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
6. Beslissing
Het Hof:
– bevestigt de uitspraak van de Rechtbank,
– bepaalt dat van de heffingsambtenaar op het moment dat deze uitspraak onherroepelijk is komen vast te staan een griffierecht zal worden geheven van € 497.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P. van der Wal, voorzitter, mr. J.W. baron van Knobelsdorff en mr. A.I. van Amsterdam, in tegenwoordigheid van mr. A. Vellema als griffier.
De beslissing is op 29 november 2016 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(A. Vellema) | (P. van der Wal) |
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 30 november 2016
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.