Einde inhoudsopgave
Alle omstandigheden van het geval (O&R nr. 77) 2013/1.4.2
1.4.2 Factoren, geen regels
mr. P.T.J. Wolters, datum 01-03-2013
- Datum
01-03-2013
- Auteur
mr. P.T.J. Wolters
- JCDI
JCDI:ADS299742:1
- Vakgebied(en)
Verbintenissenrecht / Algemeen
Voetnoten
Voetnoten
Dworkin 1978, p. 26.
HR 28 april 1989, NJ 1990, 583 (Liszkay).
Zie ook § 4.4 over de invloed van deskundige begeleiding.
Zo ook Smith 1998, p. 5, Van den Brink 2002, p. 64 en Van den Brink 2012a, p. 2. Vergelijk in de context van principles Alexy 2000, p. 296-297 en Alexy (1985) 2010, p. 50. Vergelijk ook Burkens 1971, p. 138 in de context van conflicterende grondrechten. Zie voor enkele concretere voorbeelden bijvoorbeeld Bloembergen 1969, p. 357, Barendrecht 1992, p. 11 en 105 en Van den Brink 2002, p. 61 over exoneratieclausules en Castermans 1992, p. 86 over mededelingsplichten.
Vergelijk § 2.5.
Ik geef enkele voorbeelden. De ‘50%-regel’ en de ‘100%-regel’ beschermen voetgangers en fietsers die schade lijden bij een verkeersongeval. Andere omstandigheden kunnen echter leiden tot een nuancering van deze regels. De regels zijn bijvoorbeeld niet van toepassing als een regresnemende verzekeraar de vorderingen instelt. Zie HR 28 februari 1992, NJ 1993, 566 (IZA/Vrerink), HR 2 juni 1995, NJ 1997, 700 (Klaverblad/IZA), HR 2 juni 1995, NJ 1997, 701 (ZAS/SRZ), HR 2 juni 1995, NJ 1997, 702 (Van Keulen/Trias), HR 5 december 1997, NJ 1998, 400 (Terminus/ZAO) en § 4.10. Vergelijk ook HR 14 december 2012, RvdW 2013, 37 (Nationale- Nederlanden/S). Art. 6:101 lid 1 BW is niet van toepassing op de verdeling van de schade op grond van proportionele aansprakelijkheid. De toepassing van een billijkheidscorrectie, al dan niet naar analogie van art. 6:101 lid 1 BW, kan dan ook niet leiden tot een verhoging van de vergoedingsplicht tot boven het percentage dat op basis van proportionele aansprakelijkheid is vastgesteld. Zie daarnaast HR 20 mei 2005, NJ 2007, 114 (Amsterdam/Honnebier), Ernste 2012, p. 74 en § 3.3. Het bestaan van nadeel is mogelijk een voorwaarde voor de vernietiging van een bindend advies op grond van art. 7:904 lid 1 BW in verband met procedurele fouten in de totstandkoming. De Hoge Raad blijft echter een formulering gebruiken waaruit niet blijkt of het nadeel werkelijk een voorwaarde is. Het nadeel lijkt slechts een belangrijke factor. Zie bijvoorbeeld HR 15 juni 2012, RvdW 2012, 852 (X/ Veldhuyzen van Zanten): “Indien bij de totstandkoming van een bindend advies procedurele fouten zijn gemaakt, is voor de beantwoording van de vraag of een partij haar wederpartij aan een bindend advies mag houden, mede van belang of, en zo ja in welke mate, door de procedurefout nadeel aan de wederpartij is toegebracht” (cursivering PTJW). Vergelijk ook § 6.2.1. Het ontbreken van nadeel beïnvloedt de werking van de redelijkheid en billijkheid. Het bestaan van nadeel is echter geen voorwaarde.
Zie bijvoorbeeld HR 21 april 1995, NJ 1995, 437 (Kakkenberg/Kakkenberg), HR 30 november 2001, JOL 2001, 709 (Océ/MEGA), HR 25 oktober 2002, NJ 2004, 556 (Bunink-van der Laar/Manege Nieuw Amstelland), HR 27 november 2009, NJ 2010, 493 (Van der Grijp/Stam), HR 12 februari 2010, NJ 2010, 494 (Rutten/Breed), HR 17 februari 2012, RvdW 2012, 321 (Alcoa/X), HR 17 februari 2012, NJ 2012, 290 (Savills/Pasman), HR 13 april 2012, NJ 2012, 247 (Rabobank/Erdem), HR 15 juni 2012, RvdW 2012, 852 (X/Veldhuyzen van Zanten), HR 22 juni 2012, NJ 2012, 396 (ABN AMRO/X) en HR 21 september 2012, RvdW 2012, 1132 (Van Marrum/Wolff). Zie ook Barendrecht 1992, p. 120 en 152-153.
Zie bijvoorbeeld Asser/Vranken 2005 (Algemeen deel***), nr. 106, Smith 2006, p. 143-144, Smith 2007, p. 119 en Loonstra & Quist 2008.
HR 19 mei 1967, NJ 1967, 261 (Saladin/HBU), HR 20 februari 1976, NJ 1976, 486 (Pseudo-vogelpest) en HR 28 april 2000, NJ 2000, 430 (Van Hese/Koninklijke Schelde Groep). Het laatstgenoemde arrest noemt de factoren overigens zelf wel ‘gezichtspunten’.
Volgens Van Dale 2005, p. 992 en 1185-1186 is een factor een “omstandigheid (…) die invloed op de uitslag van iets uitoefent, medebepalend element”. Een gezichtspunt is een “punt dat in de beschouwing kan worden betrokken” en een “standpunt waaruit men een zaak beschouwt, syn. oogpunt”. Vooral de tweede definitie is niet in overeenstemming met de neutrale formulering van de Hoge Raad. De Hoge Raad neemt immers geen standpunt in over de invloed van de in de catalogi genoemde factoren.
De relevante omstandigheden beïnvloeden de werking van de redelijkheid en billijkheid. Ik beschrijf in deze paragraaf hoe deze omstandigheden de werking beïnvloeden. De omstandigheden van het geval leiden niet tot de toepassing van harde regels over de werking van de redelijkheid en billijkheid. Zij werken als factoren die voor of tegen een bepaalde werking van de redelijkheid en billijkheid pleiten. Een omstandigheid werkt op dezelfde manier als een principle van Dworkin: “It states a reason that argues in one direction, but does not necessitate a particular decision”.1
Dit is te illustreren aan de hand van het Liszkay-arrest.2 De partijen twisten over de uitleg van een beding in de verzekeringsvoorwaarden. Dient het beding in het voordeel van de professionele verzekeraar of in het voordeel van de particuliere verzekerde te worden uitgelegd? Het antwoord op deze vraag is volgens dit arrest onder andere afhankelijk van de eventuele deskundige begeleiding bij de totstandkoming van de overeenkomst.3
Het arrest geeft geen regel die stelt dat het ontbreken van deskundige begeleiding automatisch tot een uitleg in het voordeel van de particulier leidt. Ook geeft het geen regel die stelt dat de aanwezigheid van deskundige begeleiding leidt tot een uitleg in het voordeel van de verzekeraar. Het arrest maakt slechts duidelijk dat de eventuele deskundige begeleiding relevant is. Het ontbreken van deskundige begeleiding is een factor die pleit voor een uitleg in het voordeel van de particuliere verzekerde.
Er bestaat geen vaste rangorde tussen de verschillende factoren.4 Er bestaan, buiten de wettelijke verbijzonderingen om,5 geen factoren die functioneren als voorwaarde voor een bepaalde werking van de redelijkheid en billijkheid. Noch bestaan er (combinaties van) factoren die altijd, ongeacht en met uitsluiting van de overige relevante omstandigheden, tot een bepaalde werking van de redelijkheid en billijkheid leiden. De Hoge Raad verwerpt dergelijke regels, op een uitzondering na,6 uitdrukkelijk.7 Dit betekent niet dat alle factoren even belangrijk zijn. Sommige factoren leggen meer gewicht in de schaal dan andere. Het gewicht van een factor dient per concreet geval te worden bepaald. De verschillende factoren dienen vervolgens tegen elkaar te worden afgewogen. Ik beschrijf dit proces in § 1.6.
Ik gebruik de termen ‘factoren’ en ‘factorencatalogi’ en niet de meer gebruikte termen ‘gezichtspunt’ en ‘gezichtspuntencatalogi’.8 Dit heeft te maken met de formulering van de Hoge Raad. De Hoge Raad stelt in typische ‘gezichtspuntencatalogi’-arresten als Saladin/HBU, Pseudo-vogelpest en Van Hese/Koninklijke Schelde Groep slechts dat bepaalde omstandigheden relevant zijn.9 De arresten maken niet duidelijk hoe zij werken. Het woord ‘factor’ past beter bij deze neutrale formulering.10