Einde inhoudsopgave
Procedurele waarborgen in materiële EVRM-rechten 2017/10.4.1
10.4.1 Het vaststellen van de feiten door het EHRM
T. de Jong, datum 01-03-2017
- Datum
01-03-2017
- Auteur
T. de Jong
- Vakgebied(en)
Internationaal publiekrecht / Mensenrechten
Staatsrecht / Algemeen
Voetnoten
Voetnoten
Leach 2011, p. 55.
White & Ovey 2014, p. 29. Artikel 36 EVRM jo. Rule 44 van het Procesreglement.
Haeck & Herrera 2011, p. 349. Zie onder meer: EHRM 7 juni 2007, EHRC 2007, 87, par. 3, m.nt. Kiiver (Parti Nationaliste Basque – Organisation Régionale d’Iparralde t. Frankrijk) (artikel 10 en 11 EVRM, het Hof heeft hier om een opinie van de Venice Commission verzocht); EHRM 19 december 1989, zaaknr. 10964/84, par. 5 (Grote Kamer) (Brozicek t. Italië) (artikel 6 EVRM-zaak, het Hof heeft op verzoek van de Italiaanse regering een handschriftdeskundige om advies gevraagd, en daarnaast vijf getuigen gehoord). Of het vragen van een medische opinie in een om te kunnen beoordelen of de ter dood veroordeelde klager in de gevangenis besmet is geraakt met tuberculose: EHRM 29 april 2003, zaaknr. 41707/ 98, par. 10 en 91 e.v. (Khokhlich t. Oekraïne).
Barkhuysen 2006, p. 33. Barkhuysen wijst erop dat het nastreven van rechtseenheid kan bijdragen aan de realisatie van rechtsgelijkheid, rechtszekerheid, doorzichtigheid van het recht, en de efficency van het recht kan vergroten (p. 31).
Leach 2011, p. 55. Zie o.m.: EHRM 10 april 2001, zaaknr. 26129/95, par. 110 (Tanli t. Turkije). Zie over de subsidiariteit ook: Popelier & Van de Heyning 2017.
EHRM 22 november 1993, zaaknr. 15473/89, par. 29 (Klaas t. Duitsland). In de literatuur is veel kritiek geuit op deze uitspraak van het Hof, zie Mahoney 1999, p. 119 en p. 125 e.v.
EHRM 22 november 1993, zaaknr. 15473/89, par. 30 (Klaas t. Duitsland).
Leach 2011, p. 55 en de daar genoemde jurisprudentie onder voetnoot nummer 137.
Rogge 1993, p. 678.
Rogge 1993, p. 678.
Erdal 2001, p. 70.
Zie Erdal 2001, p. 70 en de daar genoemde jurisprudentie.
Rogge 1993, p. 680-681.
Voorbeeld in de literatuur genoemd ziet op de Engelse wetgeving op het terrein van het vreemdelingenrecht: Rogge 1993, p. 681.
Rogge 1993, p. 681 en de daar genoemde jurisprudentie van met name de ECieRM.
Hoofdstuk 4 (2 EVRM) en hoofdstuk 5 (3 EVRM).
Hoofdstuk 11. Zie in dit kader ook de Leidse dissertatie van Jasmina Mačkić .
Leach 2011, p. 56 en de verwijzing naar onder meer: EHRM 4 december 1995, zaaknr. 18896/ 91, par. 32 (Ribitsch t. Oostenrijk).
Zie hoofdstuk 11 en de verwijzing naar Baldinger 2013. Zie ook paragraaf 10.4.2.3 in dit hoofdstuk over wanneer het Hof wel en niet tot een fact-finding mission overgaat.
Zie ook Van Dijk e.a. 2006, p. 219; Tigroudja 2007, p. 123 e.v. Meer recent: Mačkić 2013 over artikel 38 EVRM. Zie ook: EHRM 21 oktober 2013, EHRC 2014, 15, m.nt. H. de Vylder (Grote Kamer) (Janowiec e.a. t. Rusland).
Zie Leach e.a. 2009, p. 13.
Leach e.a. 2009, p. 13, en zie ook onder onder meer punt 56 in: Parliamentary Assembly. Committee on Legal Affairs and Human Rights. Report. Member state’s duty to co-operate with the European Court of Human Rights. Rapporteur mr. Christos Pourgourides. Te raadplegen via: http://assembly.coe.int/ASP/Doc/XrefDocDetails_E.asp?FileID=11636 en de Resolution (1571) en Recommendation (1809).
Leach 2011, p. 56.
EHRM 12 april 2005, EHRC 2005, 66, par. 504 (Shamayev e.a. t. Georgië en Rusland).
EHRM 27 juli 2006, zaaknr. 69481/01, par. 172 (Bazorkina t. Rusland).
EHRM 9 november 2006, zaaknr. 7615/02, par. 201 (Imakayeva t. Rusland).
EHRM 12 februari 2009, zaaknr. 2512/04, par. 56-57 (Nolan en K. t. Rusland).
Zie meer recent een schending van artikel 38 EVRM vanwege het niet overleggen van een geheim document zonder hiervoor inhoudelijke redenen aan te voeren: EHRM 21 oktober 2013, EHRC 2014, 15, m.nt. H. de Vylder (Grote Kamer) (Janowiec e.a. t. Rusland) en EHRM 12 november 2013, zaaknr. 23502/06 (Benzer e.a. t. Turkije) (niet overhandigen vluchtlogboek van de vliegtuigen die bombardementen hebben uitgevoerd resulteert in schending artikel 38 EVRM).
Zie: Parliamentary Assembly. Committee on Legal Affairs and Human Rights. Report. Member state’s duty to co-operate with the European Court of Human Rights. Rapporteur mr. Christos Pourgourides. Te raadplegen via: https://assembly.coe.int/nw/xml/XRef/X2H-XrefViewHTML.asp?FileID=11636&lang=en. Zie meer recent (2014) over de plicht om mee te werken die op de Staten rust het rapport van het Parlementair Assemblée, getiteld: ‘Urgent need to deal with new failures to co-operate with the European Court of Human Rights.’, te raadplegen via: http://www.assembly.coe.int/nw/xml/XRef/X2H-Xref-ViewPDF.asp?FileID=20348&lang=en. Zie voor de genoemde European Agreement Relating to Persons Participating in Proceedings of the European Court of Human Rights: https://rm.coe.int/CoERMPublicCommonSearchServices/DisplayDCTMContent?documentId=090000168007 cdb2.
EHRM 10 maart 2009, zaaknr. 39806/05, par. 87-92 (Grote Kamer) (Paladi t. Moldavie). Vgl. verder nog over het niet naleven van de Staat van een door het EHRM opgelegde voorlopige maatregel: EHRM 13 juli 2010, zaaknr. 33526/08, par. 67 (D.B. t. Turkije); EHRM 2 maart 2010, zaaknr. 61498/08, par. 162-165 (Al-Saadoon en Mufdhi t. Verenigd Koninkrijk). Zie voor meer voorbeelden de Practical Guide on Admissibility Criteria 2014 http://www.echr.coe.int/Documents/Admissibility_guide_ENG.pdf) van het EHRM, p. 20. Te raadplegen via: www.echr.coe.int.
EHRM 27 juli 2006, zaaknr. 69481/01 (Bazorkina t. Rusland).
EHRM 27 juli 2006, zaaknr. 69481/01, par. 170 e.v. en par. 175 (Bazorkina t. Rusland).
Vgl. het eerder in dit hoofdstuk genoemde rapport van het Parlementair Assemblee: (http://assembly.coe.int/ASP/Doc/XrefDocDetails_E.asp?FileID=11636), onder punt 13 e.v.
Vooropgesteld moet worden dat het Straatsburgse Hof doorgaans de feiten vaststelt op basis van de schriftelijke stukken waarover het beschikt. Gelet op het feit dat alle nationale rechtsmiddelen moeten worden uitgeput voordat een klacht in Straatsburg kan worden ingediend, zijn in veel gevallen de belangrijke feiten niet langer in geschil en kan het Hof dus de nationale uitspraken volgen.1 Dit neemt niet weg dat de feiten onder omstandigheden nog wel degelijk betwist kunnen worden in de procedure voor het Hof. Dit is bijvoorbeeld het geval als uit de overgelegde bewijsmaterialen niet duidelijk is komen vast te staan wat er op nationaal niveau precies is gebeurd. Het Hof stelt zich dan actiever op. Zo kan het besluiten om partijen te verzoeken meer materiaal te verschaffen en eventueel personen of getuigen te horen. Ook kan het Hof een derde partij toelaten tot de procedure2 of een expert(commissie) vragen om een opinie te geven of een rapport te schrijven.3 De basis hiervoor is te vinden in Rule A1 van de Annex to the Rules of Court. Vanuit de gedachte van efficiëntie kan het aanbevelenswaardig zijn dat de nationale (bestuurs)rechter bij twijfel over de gang van zaken ten tijde van de nationale procedure zich, in navolging van het Hof, ook actiever opstelt.4 Op deze wijze wordt voorkomen dat in Straatsburg opnieuw wordt geklaagd. Het is bovendien denkbaar dat de divergerende beoordelingswijze van de EVRM-klacht op internationaal (Straatsburg) en nationaal niveau ertoe leidt dat een schending in Straatsburg wel, en in de betreffende Staat niet aan het licht komt.
Het Hof heeft meerdere malen in zijn jurisprudentie herhaald dat het in lijn is met het beginsel van subsidiariteit dat de feitenvaststelling zoveel mogelijk door de nationale autoriteiten gebeurt.5
‘(…) where domestic proceedings have taken place, it is not the Court’s task to substitute its own assessment of the facts for that of the domestic courts.’6
Het Hof overweegt vervolgens dat hoewel het niet gebonden is aan de door de nationale autoriteiten vastgestelde feiten er toch sprake moet zijn van dwingende elementen om af te wijken van deze bevindingen op nationaal niveau.7 Het Hof blijft voorzichtig (het Hof spreekt zelf van: ‘sensitive’) bij het vervullen van de rol van rechter in eerste instantie.8
De feiten die verzekerd moeten worden in EVRM-procedures voor het Hof vallen uiteen in drie categorieën.9 De eerste categorie ziet op de feiten van het individuele geval. De tweede categorie ziet op de feiten van algemene aard die van belang kunnen zijn voor de klacht, en de derde categorie tot slot is die van de nationale wet-en regelgeving die in deze internationale context als onderdeel van de feiten wordt gezien.10 Bij de feitenvaststelling in het individuele geval spelen vanzelfsprekend ook vaak bewijskwesties een rol.11 Hierbij kan worden gedacht aan de behandeling van klager in de gevangenis, of de ontvoering en verdwijning van een familielid van klager door veiligheidsdiensten.12 Bij het onderzoek naar de feiten bij de tweede categorie, kan gedacht worden aan de politieke situatie in een land.13 Bij de derde categorie, de rol van de nationale wet-en regelgeving bij het vaststellen van de feiten kan het gaan om nationale vreemdelingenwetgeving14 of wetgeving die ziet op de detentie van geesteszieke gevangenen.15
Zoals gezegd, is het Hof voorzichtig als het gaat om het in de plaats stellen van zijn eigen feitenvaststelling voor die van de nationale autoriteiten. Dit laat echter onverlet dat het Hof bij vermeende schendingen van artikel 2 en 3 EVRM soms zelf een ‘particularly thorough scrutiny’ uitvoert. Zoals we ook al in eerdere hoofdstukken hebben kunnen zien16 en in latere hoofdstukken zullen zien.17 Ook in het geval dat op nationaal niveau al een onderzoek heeft plaatsgevonden.18 In die gevallen zal er dan nog onduidelijkheid over de feiten bestaan, of is op nationaal niveau een van het EHRM afwijkende (bewijs)standaard gehanteerd.19
Verder rust op de Staat ingevolge artikel 38 van de Conventie de plicht om medewerking te verlenen aan het Hof, om de feiten vast te kunnen stellen.20 De tekst van artikel 38 EVRM luidt als volgt:
‘Het Hof behandelt de zaak tezamen met de vertegenwoordigers van de partijen en verricht, indien nodig, nader onderzoek, voor de goede voortgang waarvan de betrokken Hoge Verdragssluitende Partijen alle noodzakelijke faciliteiten leveren.’
De Staat moet dus alle noodzakelijke faciliteiten leveren. Zo (niet uitputtend)21 moet de Staat bewijsstukken overleggen, antwoorden op vragen van het Hof en ervoor zorgen dat de getuigen daadwerkelijk verschijnen. Ook moet de Staat reageren op bij het Hof ingediende stukken.22 Het niet meewerken van de Staat wordt niet licht opgenomen door het Hof23 en kan resulteren in een schending van artikel 38 EVRM.24 Zo is ook te lezen in de nu volgende overweging:
‘In accordance with the principles enumerated in its case-law, the Court agrees that in certain cases delays in submitting information which is crucial to the establishment of facts may give rise to a separate finding under Article 38 of the Convention. In a case where the application raises issues of grave unlawful actions by State agents, the documents of the criminal investigation are fundamental to the establishment of facts and their absence may prejudice the Court’s proper examination of the complaint both at the admissibility and merits stage.’25
Ook een nalaten van de regering van de betreffende Staat om toegang te bieden tot kopieën van een onderzoeksdocument26 en het nalaten om een gekwalificeerd rapport aan het Hof te openbaren27 waren voor het Hof in casu reden te concluderen tot een schending van artikel 38 EVRM.28
De plicht tot het verlenen van medewerking (‘duty to cooperate’) aan het Hof door de Staten, vindt ook zijn basis in artikel 34 EVRM, Rule 39 van het Hof (interim measure), Rule 44A van het Procesreglement en de European Agreement Relating to Persons Participating in Proceedings of the European Court of Human Rights.29 Zo kan het Hof tot een schending van artikel 34 EVRM concluderen in het geval dat de Staat heeft nagelaten maatregelen te nemen die zien op de tenuitvoerlegging van de door het Hof opgelegde voorlopige maatregel.30 In de eerder genoemde zaak Bazorkina tegen Rusland31 is het Hof ook ingegaan op de relatie van artikel 34 EVRM en artikel 38 EVRM. Eerstgenoemd artikel kwalificeert het Hof als een lex generalis waarbij dit artikel in de kern neerkomt op het effectueren van het individueel klachtrecht. Artikel 38 EVRM verplicht de Staat in het bijzonder om zijn medewerking te verlenen aan het Hof.32
Tot slot: bij een schending van artikel 34 EVRM kan onder meer (verre van uitputtend) gedacht worden aan een Staat die de communicatie van klager met het Hof bemoeilijkt, of het op een dwingende manier bevragen/onder druk zetten van klager over zijn ingediende klacht.33 In het kader van deze paragraaf ga ik hier niet verder op in. Dit zegt immers meer over de sanctionering van het Hof dan over hoe het Hof zelf de feiten vaststelt.