Rb. Rotterdam, 05-12-2017, nr. ROT 17/2446
ECLI:NL:RBROT:2017:9545
- Instantie
Rechtbank Rotterdam
- Datum
05-12-2017
- Zaaknummer
ROT 17/2446
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBROT:2017:9545, Uitspraak, Rechtbank Rotterdam, 05‑12‑2017; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:CRVB:2020:2747, Bekrachtiging/bevestiging
Uitspraak 05‑12‑2017
Inhoudsindicatie
Woonkostentoeslag. verhuisplicht.
Partij(en)
Rechtbank Rotterdam
Team Bestuursrecht 1
zaaknummer: ROT 17/2446
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 december 2017 in de zaak tussen
[Naam], te [plaats], eiseres,
gemachtigde: mr. A. Dinç,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hellevoetsluis, verweerder, gemachtigden: mr. Yavuzyiğitoğlu en mr. L.J. van Es-Bel.
Procesverloop
Bij besluit van 25 oktober 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag om bijzondere bijstand in de vorm van woonkostentoeslag voor het jaar 2016 afgewezen.
Bij besluit van 9 maart 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 oktober 2017. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. Deze zaak is gelijktijdig behandeld met de zaken met zaaknummer ROT 17/2427 en ROT 17/2625.
Overwegingen
1. Eiseres ontvangt bijstand. Daarnaast heeft zij over de jaren 2013 en 2015 bijzondere bijstand in de vorm van een woonkostentoeslag ontvangen. Bij besluit van 8 juni 2015 heeft verweerder aan eiseres woonkostentoeslag toegekend tot 31 december 2015 met de verplichting te verhuizen. Bij besluit van 9 juni 2015 heeft verweerder de aanvraag van eiseres voor een woonkostentoeslag voor het jaar 2016 afgewezen. Tijdens de zitting van 13 september 2016 heeft de voorzieningenrechter verweerder verzocht om opnieuw te beoordelen of eiseres recht heeft op een woonkostentoeslag voor het jaar 2016. Vervolgens heeft verweerder het primaire besluit genomen.
2. Het bestreden besluit berust op verweerders standpunt dat eiseres zich onvoldoende heeft ingespannen om goedkopere woonruimte te vinden, terwijl zij zich al geruime tijd in een uiterst nijpende financiële situatie bevindt.
3. Eiseres heeft aangevoerd dat verweerder haar aanvraag om woonkostentoeslag voor het jaar 2016 zelfstandig had moeten toetsen. Daarbij is niet van belang of zij de eerder aan haar opgelegde verhuisplicht is nagekomen. Bovendien gold deze verplichting slechts tot 31 december 2015. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) van 15 januari 2008 (ECLI:NL:CRVB:2008:BC3126) betoogt eiseres dat het niet nakomen van de verhuisverplichting als een maatregelwaardige gedraging moet worden aangemerkt. Daarnaast heeft eiseres aangevoerd dat het haar niet kan worden verweten dat zij niet op de aangeboden woningen heeft gereageerd. Ook is de kans dat zij een woning krijgt toegewezen zeer klein, aangezien zij financieel niet gezond is. Eiseres is dan ook van mening dat verweerder haar aanvraag ten onrechte heeft afgewezen.
4. In artikel 35, eerste lid, van de Participatiewet (Pw) is bepaald dat, onverminderd paragraaf 2.2, de alleenstaande of het gezin recht heeft op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm.
5. Bij de toepassing van artikel 35, eerste lid, van de Pw dient eerst beoordeeld te worden of de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd zich voordoen, vervolgens of die kosten in het individuele geval van de betrokkene noodzakelijk zijn en daarna of die kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. Ten slotte dient de vraag te worden beantwoord of de kosten kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm.
6. Het betoog van eiseres dat de aan haar opgelegde verhuisplicht haar niet kan worden tegengeworpen bij haar aanvraag om woonkostentoeslag voor het jaar 2016, slaagt niet. Onder verwijzing naar de uitspraken van de Raad van 4 april 2017 (ECLI:NL:CRVB:2017:1277) en 28 februari 2017 (ECLI:NL:CRVB:2017:692), is de rechtbank van oordeel dat de extra woonkosten waarvoor eiseres een toeslag heeft aangevraagd, door het niet nakomen van de verhuisplicht, niet langer als uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan kunnen worden aangemerkt. Daarbij acht de rechtbank van belang dat eiseres al geruime tijd beschikt over een inkomen op bijstandsniveau en dat zij op het moment van de aanvraag minstens twee jaar niet in staat was om haar woonlasten te betalen. Om die reden mag van haar een maximale inspanning worden verlangd om haar woonsituatie in overeenstemming te brengen met haar financiële situatie.
7. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres zich niet voldoende ingespannen om andere woonruimte te vinden. Het is de rechtbank niet gebleken dat eiseres geen woning krijgt toegewezen vanwege haar schulden. Eiseres heeft de aan haar aangeboden woningen in de urgentieperiode van 23 juli 2015 tot en met 23 oktober 2015 niet bezichtigd, terwijl zij bij een aantal woningen de eerste kandidaat was. Dat eiseres naar eigen zeggen geen uitnodiging heeft ontvangen voor de woning aan de P.C. Hoofdlaan te Maassluis, laat onverlet dat eiseres in die periode ook is uitgenodigd om andere woningen te bezichtigen. Zij heeft er in die periode zelf voor gekozen om voorrang te geven aan haar vakantie in Friesland. Hierbij merkt de rechtbank op dat de afstand tussen Friesland en Zuid-Holland niet zodanig groot is, dat van eiseres, gelet op haar nijpende financiële situatie, niet verwacht had mogen worden dat zij haar vakantie onderbrak om een woning te bezichtigen. Verder stelt de rechtbank vast dat eiseres was uitgenodigd voor een feest op 10 oktober 2015, zodat eiseres niet was verhinderd voor de bezichtiging van 9 oktober 2015, zoals zij heeft gesteld. De eerst ter zitting opgeworpen stelling dat zij vanaf 8 oktober 2015 in een bed and breakfast verbleef, heeft eiseres niet met bewijsstukken onderbouwd. Wat betreft de bezichtiging op 28 oktober 2015 overweegt de rechtbank dat eiseres met de brief van Considine Advocaten B.V. heeft aangetoond dat zij op diezelfde datum een sollicitatiegesprek had. Hoewel een sollicitatiegesprek een gerechtvaardigde reden kan zijn om een bezichtiging af te zeggen, is niet gebleken dat eiseres heeft geprobeerd een van de afspraken te verzetten. Tot slot acht de rechtbank onder verwijzing naar de uitspraak van de Raad van 4 april 2017 (ECLI:NL:CRVB:2017:1277) van belang dat de gedwongen verkoop van de koopwoning van eiseres op 28 september 2016, respectievelijk 25 oktober 2016, geen doorgang heeft gevonden, waardoor de hoge woonlasten zijn blijven doorlopen. Volgens verweerder heeft eiseres de gedwongen verkoop belet. Eiseres heeft hierover geen duidelijkheid willen verschaffen.
8. Ten aanzien van het beroep van eiseres op de uitspraak van de Raad van 15 januari 2008 overweegt de rechtbank dat die uitspraak in deze zaak niet van toepassing is. Deze uitspraak gaat over de vraag of het niet nakomen van een specifieke verplichting als bedoeld in artikel 55 van de Pw kan worden aangemerkt als een schending van de inlichtingenplicht. Deze situatie doet zich hier niet voor.
9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.V. van Baaren, rechter, in aanwezigheid van mr. C.M.J. Rouwers, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 december 2017.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.