CRvB, 28-02-2017, nr. 16/916 PW
ECLI:NL:CRVB:2017:692
- Instantie
Centrale Raad van Beroep
- Datum
28-02-2017
- Zaaknummer
16/916 PW
- Vakgebied(en)
Sociale zekerheid algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:CRVB:2017:692, Uitspraak, Centrale Raad van Beroep, 28‑02‑2017; (Hoger beroep)
Uitspraak 28‑02‑2017
Inhoudsindicatie
Bijzondere bijstand. Woonkostentoeslag. Niet nakomen van in rechte vaststaande verplichting andere woonruimte te zoeken. Extra kosten niet aan te merken als uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten.
16/916 PW
Datum uitspraak: 28 februari 2017
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 15 januari 2016, 15/4952 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Commissie Sociale Zekerheid van de gemeente Breda (commissie)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. P.F.M. Gulickx, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De commissie heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 januari 2017. Namens appellante is
mr. Gulickx verschenen. De commissie is met bericht niet verschenen.
OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante is eigenaar van de door haar bewoonde woning aan [het adres] te [woonplaats]. Zij ontving sinds 2007 periodieke bijzondere bijstand in de vorm van een woonkostentoeslag.
1.2.
Bij besluit van 24 januari 2012 heeft de commissie aan appellante meegedeeld dat zij vanwege een beleidswijziging tot 1 maart 2012 recht heeft op bijzondere bijstand voor woonkosten en dat zij een nieuwe aanvraag kan indienen indien zij hiervoor opnieuw in aanmerking wenst te komen.
1.3.
Op 16 maart 2012 heeft appellante een aanvraag ingediend om bijzondere bijstand in de vorm van een woonkostentoeslag.
1.4.
Bij besluit van 24 juli 2012 - voor zover hier van belang - heeft de commissie bijzondere bijstand toegekend voor woonkosten over de periode 1 maart 2012 tot 1 maart 2013 tot een bedrag van € 246,67 per maand. De commissie heeft daarbij appellante de verplichting opgelegd dat zij “naar vermogen moet trachten goedkopere woonruimte te vinden”. Appellante heeft tegen dit besluit geen bezwaar gemaakt.
1.5.
In het kader van een aanvraag van appellante van 18 juni 2014 om bijzondere bijstand in de vorm van een woonkostentoeslag, hebben medewerkers van de gemeente Breda appellante op 23 en 30 september 2014 onder andere verzocht om gegevens over te leggen waaruit blijkt dat zij in de periode 2012 tot 2013 heeft geprobeerd goedkopere woonruimte te verkrijgen en dat op dit moment nog probeert. Appellante heeft hieraan geen gehoor gegeven, maar verzocht om een huisbezoek dat op 18 november 2014 heeft plaatsgevonden. Tijdens dit huisbezoek heeft appellante verklaard dat zij geen acties heeft ondernomen om de woning te verkopen en andere goedkopere woonruimte te aanvaarden.
1.6.
Bij besluit van 25 november 2014, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 7 juli 2015 (bestreden besluit), heeft de commissie de aanvraag om bijzondere bijstand afgewezen. Hieraan heeft het college ten grondslag gelegd dat bij het toekenningsbesluit van 24 juli 2012 de verplichting is opgelegd dat appellante moet trachten goedkopere woonruimte te vinden. Appellante heeft hieraan niet voldaan. Zij heeft tijdens het huisbezoek verklaard hieraan ook niet te zullen voldoen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Met ingang van 1 januari 2015 is de Wet werk en bijstand (WWB) ingetrokken en vervangen door de Participatiewet (PW). Uit het ontbreken van nadere bepalingen van overgangsrecht voor de situatie dat op of na 1 januari 2015 een beroepschrift wordt ingediend tegen een besluit dat is genomen op grond van de WWB volgt dat wordt beslist met toepassing van de PW. Gaat het om beroepschriften die weliswaar na 1 januari 2015 zijn ingediend, maar waarbij zowel het primaire besluit als de beslissing op bezwaar (terecht) zijn gebaseerd op de bepalingen van de WWB, dan moet de bestuursrechter beslissen met toepassing van de WWB. In dit verband wordt gewezen op de uitspraak van 20 juni 2006 (ECLI:NL:CRVB:2006:AX9529).
4.2.
Artikel 35, eerste lid, van de WWB bepaalt dat, onverminderd paragraaf 2.2, de alleenstaande of het gezin recht heeft op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, waarbij
artikel 31, tweede lid, en artikel 34, tweede lid, niet van toepassing zijn.
4.3.
Het besluit van 24 juli 2012, waarin de verplichting is opgenomen om te proberen goedkopere woonruimte te vinden, is in rechte onaantastbaar geworden. Dit betekent dat de commissie zich op het standpunt kon stellen dat de juistheid van het opleggen van die verplichting niet meer ter discussie kan worden gesteld, zie de uitspraak van 17 juli 2012 (ECLI:NL:CRVB:2012:BX1676).
4.4.
Niet in geschil is dat appellante na het besluit van 24 juli 2012 niet aan de inspanningsverplichting heeft voldaan om aan goedkopere woonruimte te komen en zelfs tijdens het huisbezoek heeft verklaard hieraan niet te zullen voldoen.
4.5.
Appellante voert in hoger beroep aan dat zij, gelet op de afspraken die de gemeente Breda met haar toenmalige advocaat Blijdorp heeft gemaakt, niet gehouden was goedkopere woonruimte te zoeken. Dit beroep slaagt niet. Appellante heeft deze afspraken, die door de commissie worden betwist, op geen enkele wijze met stukken onderbouwd. Ter zitting van de rechtbank heeft appellante ook erkend dat er geen stukken zijn om dit aannemelijk te maken.
4.6.
Appellante voert verder als beroepsgrond aan dat de commissie haar al vele jaren een woonkostentoeslag heeft toegekend. Voor zover appellante daarmee een beroep doet op het vertrouwensbeginsel, slaagt dit beroep niet. De commissie heeft in 2012 aan appellante de verplichting opgelegd dat zij op zoek moet gaan naar goedkopere woonruimte. Zij had dan tegen dit besluit bezwaar moeten maken, indien zij het daarmee niet eens was.
4.7.
Met de rechtbank moet dan ook worden geoordeeld dat de commissie terecht de aanvraag om bijzondere bijstand in de vorm van een woonkostentoeslag heeft afgewezen. De extra woonkosten, voor zover deze niet uit het reguliere inkomen konden worden voldaan, waren wegens niet-nakoming van de opgelegde verplichting om andere woonruimte te zoeken, niet langer als uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan, in de zin van artikel 35, eerste lid, van de WWB, aan te merken.
4.8.
Uit 4.2 tot en met 4.7 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak moet daarom worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A. Stehouwer als voorzitter en J.H.M. van de Ven en
J.C.F. Talman als leden, in tegenwoordigheid van L.V. van Donk als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 februari 2017.
(getekend) A. Stehouwer
(getekend) L.V. van Donk
HD