Hof Den Haag, 22-07-2014, nr. 200.149.265/01
ECLI:NL:GHDHA:2014:2361
- Instantie
Hof Den Haag
- Datum
22-07-2014
- Zaaknummer
200.149.265/01
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Arbeidsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHDHA:2014:2361, Uitspraak, Hof Den Haag, 22‑07‑2014; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2015:3305, Bekrachtiging/bevestiging
- Vindplaatsen
AR 2015/679
AR-Updates.nl 2015-0398
VAAN-AR-Updates.nl 2015-0398
Uitspraak 22‑07‑2014
Inhoudsindicatie
KG, ketenregeling, arbeidsovk geëindigd?
GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.149.265/01
Zaaknummer rechtbank : 2871093 VV EXPL 14-34
arrest van 22 juli 2014
inzake
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant in het principaal appel,
geïntimeerde in het incidenteel appel,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr M.J. Goedhart te Rotterdam,
tegen
Dakteam Dakbeheer B.V.,
gevestigd te Zwijndrecht,
geïntimeerde in het principaal appel,
appellante in het incidenteel appel,
hierna te noemen: Dakbeheer,
advocaat: mr. A.C. de Bakker te Zwijndrecht.
Het geding
Bij exploot van 13 mei 2014 is [appellant] onder aanvoering van één grief in hoger beroep gekomen van een door de rechtbank Rotterdam, sector kanton, locatie Dordrecht in kort geding tussen partijen gewezen vonnis van 18 april 2004 en heeft verzocht om de behandeling als spoedappel. Bij memorie van antwoord, tevens houdende grief in incidenteel appel heeft Dakbeheer de grief bestreden en op haar beurt één incidentele grief aangevoerd. [appellant] heeft hiertegen verweer gevoerd in zijn memorie van antwoord in incidenteel appel.
Ten slotte hebben partijen de stukken overgelegd en arrest gevraagd.
Beoordeling van het hoger beroep
1.
De door de kantonrechter in het bestreden vonnis vastgestelde feiten zijn niet in geschil. Ook het hof zal daar van uitgaan.
2.
Het gaat in deze zaak om het volgende:
2.1
[appellant] is per 28 februari 2011 als dakdekker/onderhoudsmonteur voor een periode van drie maanden in dienst getreden van Dakteam B.V. (verder: Dakteam). De arbeidsovereenkomst is hierna twee maal met een periode van zes maanden verlengd tot uiteindelijk 31 mei 2012.
2.2
[appellant] is vervolgens per 1 juni 2012 als dakbedekker/onderhoudsmonteur in dienst getreden van Dakbeheer. Deze arbeidsovereenkomst is verlengd met een periode van zes maanden tot 28 februari 2013.
2.3
Bij brief van 12 februari 2013 schreef Dakbeheer aan [appellant] het volgende:
"Hierbij bevestigen we dat jij bij ons in dienst bent geweest voor de periode 28 januari 2011 tot en met heden en dat jij de werkzaamheden in de functie van dakdekker/onderhoudsmonteur naar volle tevredenheid hebt uitgevoerd voor Dakteam B.V. en Dakteam Beheer B.V.
Beëindiging van het huidige contract is alleen te wijten aan de economische omstandigheden.
We wensen je veel succes toe met toekomstige sollicitaties en nieuwe dienstbetrekking."
2.4
Dakbeheer heeft [appellant] een eindafrekening per 28 februari 2013 gestuurd.
2.5
In de periode van 28 februari 2013 tot 3 juni 2013 heeft [appellant] een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet ontvangen.
2.6
Op 3 juni 2013 is [appellant] als uitzendkracht in dienst getreden van Rijnmond Payroll Service B.V. om als dakdekker voor Dakteam werkzaam te zijn. De uitzending is gestart op 3 juni 2013 en is geëindigd op 10 januari 2014.
2.7
Bij brief van 29 januari 2014 van zijn advocaat heeft [appellant] zich tot Dakbeheer gewend en zich op het standpunt gesteld dat hij vanaf 10 januari 2014 aanspraak maakt op loon en wedertewerkstelling, omdat hij op grond van de zogenoemde ketenregeling (artikel 7:668a BW) een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd heeft bij Dakbeheer, als opvolgend werkgever van Dakteam.
2.8
In eerste aanleg heeft [appellant] – zakelijk weergegeven – gevorderd: loondoorbetaling vanaf 10 januari 2014 (zie inleidende dagvaarding, randnummer 25), vermeerderd met wettelijke verhoging en wettelijke rente, alsmede toelating tot het werk op straffe van een dwangsom.
2.9
Bij het bestreden vonnis heeft de kantonrechter de vorderingen afgewezen. De kantonrechter overwoog daartoe allereerst dat moet worden aangenomen dat [appellant] een spoedeisend belang heeft bij zijn vordering, aangezien de spoedeisendheid in de aard van de vorderingen ligt besloten. De kantonrechter overwoog verder dat weliswaar voorshands moet worden aangenomen dat Dakbeheer ten opzichte van Dakteam als opvolgende werkgever is aan te merken, maar dat daaruit niet volgt dat de vordering van [appellant] slaagt. De kantonrechter was van oordeel dat uit de omstandigheden van het geval is af te leiden dat [appellant] het initiatief van Dakbeheer om de arbeidsovereenkomst te beëindigen heeft aanvaard, althans daarin heeft berust en dat het daarbij niet van betekenis is of een en ander juridisch moet worden gekwalificeerd als een opzegging van het dienstverband of als een beëindiging met onderling goedvinden, omdat de uitkomst ervan hetzelfde is. Daarbij wees de kantonrechter met name op de volgende omstandigheden: [appellant] is akkoord is gegaan met de hem verzonden eindafrekening per 28 februari 2013, zijn echtgenote heeft Dakbeheer bij brief bedankt voor de werkzaamheden die [appellant] daar heeft kunnen verrichten; [appellant] heeft een getuigschrift ontvangen, waarin is vermeld dat hij tot 28 februari 2013 in dienst is geweest; [appellant] heeft na 28 februari 2013 een WW-uitkering aangevraagd en ontvangen en tot slot: [appellant] heeft tegen de ontstane situatie niet geprotesteerd. Voor zover [appellant] zijn vordering heeft willen baseren op de stelling dat hij door Dakbeheer op het verkeerde been is gezet, omdat hem zou zijn medegedeeld dat het dienstverband van rechtswege zou eindigen, oordeelde de kantonrechter dat [appellant] de juridische consequenties hiervan niet voldoende heeft uitgewerkt of onderbouwd, waarbij de kantonrechter van belang achtte dat een onderzoek naar hetgeen zich in de discussie tussen partijen heeft afgespeeld in het kader van het kort geding geen ruimte is.
3.1
In hoger beroep vordert [appellant] – zakelijk weergegeven – en na wijziging van eis: vernietiging van het bestreden vonnis en loondoorbetaling vanaf 1 maart 2013, met vermindering van het loon dat [appellant] heeft ontvangen gedurende de periode dat hij voor Dakbeheer werkzaam was op basis van een uitzendovereenkomst, een en ander vermeerderd met wettelijke verhoging en wettelijke rente, alsmede toelating tot het werk op straffe van een dwangsom.
3.2
Met zijn grief komt [appellant] op tegen de overweging van de kantonrechter dat het initiatief van Dakbeheer om de arbeidsovereenkomst te beëindigen door [appellant] is aanvaard, althans dat hij daarin heeft berust. In de toelichting op deze grief stelt [appellant] dat het arbeidsrecht een gesloten ontslagstelsel kent. Dit betekent dat de arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd waarvan in deze sprake is, alleen had kunnen eindigen door opzegging na daartoe verkregen toestemming van het UWV, door ontbinding door de kantonrechter, door ontslag op staande voet, of door het sluiten van een beëindigingsovereenkomst. Nu in casu van geen van deze beëindigingsmogelijkheden gebruik is gemaakt, moet ervan worden uitgegaan dat het dienstverband per 28 februari 2013 niet is beëindigd en dus tot op heden voortduurt. De kantonrechter heeft er niet van mogen uitgaan dat [appellant] zijn vorderingen heeft prijsgegeven, omdat daartoe enkel tijdsverloop onvoldoende is. De door de kantonrechter genoemde omstandigheden maken dat niet anders, omdat hieruit slechts blijkt dat [appellant] niet op de hoogte was van de rechten die hij had. [appellant] meent dat hij rechten die hij niet kende, niet kan prijsgeven. Dat [appellant] zijn rechten niet kende komt voor risico van Dakbeheer, omdat Dakbeheer [appellant] onvoldoende heeft voorgelicht. Of Dakbeheer zich heeft gerealiseerd dat [appellant] door opvolgend werkgeverschap in vaste dienst was, doet daarbij niet ter zake, omdat van haar als werkgever verwacht mag worden dat zij zich aan de geldende arbeidswetgeving houdt, aldus nog steeds [appellant].
3.3
In het incidenteel appel vordert Dakbeheer – zakelijk weergegeven – de bekrachtiging van het bestreden vonnis, al dan niet met verbetering van gronden. De incidentele grief van Dak beheer is gericht tegen het oordeel van de kantonrechter dat sprake is van een spoedeisend belang.
3.4
Het hof overweegt als volgt.
Het hof is met de kantonrechter van oordeel dat uit de aard van de vorderingen reeds het spoedeisende belang voortvloeit. Daaraan doet niet af dat [appellant] kennelijk gedurende een jaar vanaf 28 februari 2013 in staat is geweest in zijn levensonderhoud te voorzien. Dit betekent dat de incidentele grief faalt. Nu Dakbeheer geen andere beslissing beoogde dan in eerste aanleg gegeven, mag het incidenteel appel volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad niet tot een kostenveroordeling leiden (HR 25-9-2009, ECLI:NL:HR:2009:BJ1248)
3.5
Dit betekent dat het hof thans de in het principaal appel aan de orde gestelde vraag dient te beantwoorden of voldoende aannemelijk is, dat in een eventuele bodemzaak zal komen vast te staan dat het dienstverband van [appellant] bij Dakbeheer nog steeds voortduurt. Naar het voorshands oordeel van het hof is dit niet het geval. Het hof overweegt daartoe als volgt.
3.6
Ook het hof neemt als uitgangspunt dat het dienstverband van [appellant] met Dakbeheer ingevolge de ketenregeling geduid moet worden als een overeenkomst voor onbepaalde tijd. Dit betekent dat deze op initiatief van de werkgever alleen rechtsgeldig kan worden opgezegd met inachtneming van een opzegtermijn en na vooraf gekregen toestemming van het UWV. Vaststaat enerzijds dat de arbeidsovereenkomst niet op de juiste wijze is opgezegd, maar anderzijds ook dat [appellant] niet tijdig, binnen zes maanden (artikel 9 BBA), de nietigheid van de opzegging heeft ingeroepen. De omstandigheid dat [appellant] zich pas na die datum bewust is geworden van het feit dat sprake was van opeenvolgende dienstbetrekkingen en dus van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd, maakt dit niet anders. Het hof acht tevens van belang, dat [appellant] niets heeft gesteld waaruit valt af te leiden dat Dakbeheer zich indertijd bewust was van het feit dat het niet inroepen van de nietigheid van de opzegging slechts voortkwam uit onwetendheid van [appellant] en daarvan misbruik heeft gemaakt. De enkele omstandigheid dat van Dakbeheer als werkgever mag worden verwacht dat hij de geldende arbeidswetgeving kent en zich eraan houdt, is hiertoe niet toereikend. Nu [appellant] niet tijdig (binnen zes maanden) de nietigheid van de opzegging heeft ingeroepen, kan hij op die nietigheid geen beroep meer doen. Bovendien heeft Dakbeheer naar het voorlopig oordeel van het hof uit de door de kantonrechter genoemde omstandigheden, in redelijkheid mogen afleiden, dat [appellant] zich had neergelegd bij de beëindiging van de dienstbetrekking per 28 februari 2013.
3.6
Dit betekent dat ook het principale hoger beroep faalt. [appellant] zal als de in overwegende mate het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de proceskosten.
Beslissing
Het hof:
- verwerpt het incidentele hoger beroep;
- bekrachtigt het tussen partijen in kort geding gewezen vonnis van de rechtbank Rotterdam, sector kanton, locatie Dordrecht van 18 april 2014;
- veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in het principale hoger beroep, aan de zijde van Dakbeheer tot op heden begroot op € 1.920,-- aan griffierecht en € 894,-- aan salaris advocaat;
- verklaart dit arrest ten aanzien van de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.J. van der Ven, S.R. Mellema en H.M. Wattendorff en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 juli 2014 in aanwezigheid van de griffier.