ABRvS, 14-10-2020, nr. 201807436/1/A2
ECLI:NL:RVS:2020:2416
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
14-10-2020
- Zaaknummer
201807436/1/A2
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2020:2416, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 14‑10‑2020; (Hoger beroep)
Uitspraak 14‑10‑2020
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 18 november 2017 heeft de Belastingdienst/Toeslagen een verzoek van [appellant] om inkomensbestanddelen buiten beschouwing te laten bij het bepalen van de hoogtes van de huurtoeslag en zorgtoeslag over 2016, afgewezen. [appellant] heeft van de Belastingdienst/Toeslagen voorschotten huurtoeslag en zorgtoeslag over 2016 ontvangen. De dienst heeft bij besluit van 4 augustus 2017 de huurtoeslag en zorgtoeslag over 2016 definitief berekend en op nihil gesteld, omdat het toetsingsinkomen van [appellant] van € 29.027,00 hoger is dan de inkomensgrenzen voor huurtoeslag en zorgtoeslag in 2016. Hierdoor moet hij € 3.128,00 terugbetalen. [appellant] heeft tegen het besluit van 4 augustus 2017 bezwaar gemaakt. Hij heeft aangevoerd dat sprake is van bijzonder inkomen, te weten een transitievergoeding van € 6.000,00 en een nabetaling van uren die in 2015 zijn opgebouwd.
201807436/1/A2.
Datum uitspraak: 14 oktober 2020
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 19 juli 2018 in zaak nr. 18/699 in het geding tussen:
[appellant]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 18 november 2017 heeft de Belastingdienst/Toeslagen een verzoek van [appellant] om inkomensbestanddelen buiten beschouwing te laten bij het bepalen van de hoogtes van de huurtoeslag en zorgtoeslag over 2016, afgewezen.
Bij besluit van 28 februari 2018 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 19 juli 2018 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft desgevraagd gespreksnotities zonder weggelakte passages overgelegd. De dienst heeft verzocht om toepassing van artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), inhoudende dat alleen de Afdeling kennis mag nemen van die stukken.
Bij beslissing van 31 januari 2020 heeft een enkelvoudige geheimhoudingskamer van de Afdeling dit verzoek afgewezen en de Belastingdienst/Toeslagen verzocht om de gespreksnotities zonder weggelakte passages aan [appellant] toe te sturen. De dienst heeft aan dit verzoek gehoor gegeven en die gespreksnotities overgelegd.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 februari 2020, waar [appellant], vertegenwoordigd door [gemachtigde], en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door drs. J.G.C. van de Werken en mr. D.W.L.M. van Veldhuizen, zijn verschenen.
De Afdeling heeft de Belastingdienst/Toeslagen verzocht om aan haar schriftelijk kenbaar te maken of de door [appellant] aangevoerde omstandigheden aanleiding geven om van terugvordering af te zien of om het terug te vorderen bedrag te matigen.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een aanvullende schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting nader behandeld op 10 september 2020, waar de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door drs. J.G.C. van de Werken en mr. D.W.L.M. van Veldhuizen, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. [appellant] heeft van de Belastingdienst/Toeslagen voorschotten huurtoeslag en zorgtoeslag over 2016 ontvangen. De dienst heeft bij besluit van 4 augustus 2017 de huurtoeslag en zorgtoeslag over 2016 definitief berekend en op nihil gesteld, omdat het toetsingsinkomen van [appellant] van € 29.027,00 hoger is dan de inkomensgrenzen voor huurtoeslag en zorgtoeslag in 2016. Hierdoor moet hij € 3.128,00 terugbetalen.
1.1. [appellant] heeft tegen het besluit van 4 augustus 2017 bezwaar gemaakt. Hij heeft aangevoerd dat sprake is van bijzonder inkomen, te weten een transitievergoeding van € 6.000,00 en een nabetaling van uren die in 2015 zijn opgebouwd.
1.2. Het bezwaar heeft de Belastingdienst/Toeslagen aangemerkt als een verzoek van [appellant] om inkomensbestanddelen buiten beschouwing te laten bij het bepalen van de hoogtes van de huurtoeslag en zorgtoeslag over 2016. Bij besluit van 18 november 2017 heeft de dienst dat verzoek afgewezen. Ook hiertegen heeft [appellant] bezwaar gemaakt. De dienst heeft dat bezwaar bij besluit van 28 februari 2018 ongegrond verklaard. Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
Oordeel van de rechtbank
2. De rechtbank heeft overwogen dat niet is gebleken dat in het geval van [appellant] ten aanzien van het belastingjaar 2016 sprake is van een of meer inkomensbestanddelen als bedoeld in artikel 2b, eerste lid, van het Besluit op de huurtoeslag (hierna: Bht). Anders dan [appellant] meent, valt een transitievergoeding niet onder nabetaling van inkomsten over vorige jaren. Daarvan is pas sprake als de aanspraak op de nabetaling ook in die eerdere jaren is ontstaan. Dat is bij een transitievergoeding niet het geval. De aanspraak daarop ontstaat pas op de dag dat de arbeidsovereenkomst eindigt. In het geval van [appellant] was dat medio 2016. De transitievergoeding is in hetzelfde jaar uitbetaald. Dat een transitievergoeding vaak wordt ervaren als een "beloning" voor arbeidsinspanning in eerdere jaren en de hoogte ervan afhankelijk is van de duur van het dienstverband, maakt dat niet anders. Verder heeft [appellant] noch bij zijn aanvraag noch in bezwaar en beroep stukken overgelegd (bijvoorbeeld loonspecificaties) waaruit blijkt dat in 2016 een nabetaling heeft plaatsgevonden van overuren of vakantie-uren die in 2015 zijn opgebouwd.
2.1. De rechtbank heeft ook overwogen dat er voor de zorgtoeslag geen uitzonderingsbepaling is op grond waarvan bepaalde inkomensbestanddelen buiten beschouwing gelaten kunnen worden. Het verzoek van [appellant] om bij de definitieve vaststelling van het recht op zorgtoeslag en huurtoeslag over 2016 rekening te houden met bijzonder inkomen is volgens de rechtbank dan ook op goede gronden afgewezen.
Wettelijk kader
3. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage. De bijlage maakt onderdeel uit van deze uitspraak.
Hoger beroep en beoordeling ervan
4. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat zijn verzoek om bij de definitieve vaststelling van het recht op zorgtoeslag en huurtoeslag over 2016 rekening te houden met bijzonder inkomen, op goede gronden is afgewezen. Hij voert aan dat de rechtbank ten onrechte niet is ingegaan op zijn betoog over de communicatieproblemen met de Belastingdienst/Toeslagen. Ter zitting van 11 februari 2020 heeft hij toegelicht dat het contact met de dienst geen schoonheidsprijs verdient en dat hij verwacht netjes te woord gestaan te worden.
Daarnaast voert hij aan dat hij een arbeidscontract voor 35 uur per week heeft. In hoger beroep heeft hij dit contract overgelegd. Daarin is volgens hem afgesproken dat hij maandelijks hetzelfde loon krijgt en dat de extra gewerkte uren in de zomerperiode worden opgespaard voor de winterperiode waarin minder wordt gewerkt. Een groot aantal opgespaarde uren is bij het ontslag in 2016 in één keer uitbetaald. Ter zitting van 11 februari 2020 heeft [appellant] toegelicht dat hij zijn werkgever heeft gevraagd waarom hij de uren niet eind december 2015 heeft uitbetaald. De werkgever heeft toen aangegeven dat hij dat zelf bepaalt. Hij heeft ook toegelicht dat het niet gaat om overwerk of vakantie-uren, maar om een nabetaling van normaal gewerkte uren die voor een groot deel in 2015 thuishoren en niet in 2016.
Verder heeft [appellant] aangevoerd dat er een uitbetaling heeft plaatsgevonden van een transitievergoeding. Het heeft geen enkele zin om een transitievergoeding aan te vragen als dit gevolgen heeft voor de toeslagen. Ter zitting van 11 februari 2020 heeft [appellant] naar voren gebracht dat er een wetswijziging komt en dat wordt bepaald dat een transitievergoeding als een nabetaling moet worden aangemerkt.
Tot slot heeft [appellant] naast het arbeidscontract ook andere stukken overgelegd, zoals een overzicht van de lonen en uren in de periode 1 januari 2016 tot en met 31 juli 2016, een loonstrook waarop de transitievergoeding is vermeld en verklaringen van het geregistreerd inkomen in 2015 en 2016.
4.1. Het betoog van [appellant] over de communicatieproblemen met de Belastingdienst/Toeslagen gaat over de manier waarop hij is bejegend en kan hij naar voren brengen in een klachtenprocedure bij de dienst. De wijze van bejegening kan echter niet afdoen aan de rechtmatigheid van het in bezwaar gehandhaafde besluit van 18 november 2017.
4.2. Verder blijkt uit de door [appellant] overgelegde stukken niet dat er in 2016 een nabetaling heeft plaatsgevonden van uren die in 2015 zijn opgebouwd. De Belastingdienst/Toeslagen heeft zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat er geen sprake is van een nabetaling van inkomsten als bedoeld in artikel 2b, eerste lid, aanhef en onder b, van het Bht.
4.3. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, is de transitievergoeding geen nabetaling van inkomsten over eerdere jaren. Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 10 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1127, rechtsoverweging 3.2.
Nog daargelaten dat [appellant] niet heeft onderbouwd dat de wet wordt gewijzigd in die zin dat zal worden bepaald dat ook een transitievergoeding een nabetaling van inkomsten is als bedoeld in artikel 2b, eerste lid, aanhef en onder b, van het Bht en of mogelijke toekomstige veranderingen kunnen doorwerken in deze zaak, leidt het betoog niet tot het door hem beoogde doel. De inkomensgrens voor huurtoeslag in 2016 was immers € 22.100,00. Verder is niet in geschil dat [appellant] een transitievergoeding van € 6.000,00 heeft ontvangen en dat het toetsingsinkomen € 29.027,00 is. Als bij dit inkomen de transitievergoeding buiten beschouwing wordt gelaten dan blijft er ( € 29.027,00 - € 6.000,00) € 23.027,00 aan inkomen over. Dit bedrag is nog altijd hoger dan de inkomensgrens van € 22.100,00. Ook dan zou [appellant] dus niet in aanmerking komen voor huurtoeslag.
4.4. Daarnaast biedt de toepasselijke regelgeving voor de zorgtoeslag geen grondslag om een inkomensbestanddeel buiten beschouwing te laten, zoals artikel 2b, eerste lid, van de Bht dat biedt voor de huurtoeslag (zie onder meer de uitspraak van de Afdeling van 15 maart 2017, ECLI:NL:RVS:2017:659, rechtsoverweging 3.2). De rechtbank heeft dit terecht overwogen.
4.5. Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank terecht overwogen dat het verzoek van [appellant] om bij de definitieve vaststelling van het recht op zorgtoeslag en huurtoeslag over 2016 rekening te houden met bijzonder inkomen, op goede gronden is afgewezen. Dit betekent dat de Belastingdienst/Toeslagen bevoegd was om de teveel betaalde huur- en zorgtoeslag terug te vorderen.
Het betoog faalt.
5. [appellant] heeft verzocht om de vordering kwijt te schelden of een adequate betalingsregeling te treffen. Hij heeft al een betalingsregeling van 45 euro wegens toeslagen die hij over 2018 heeft ontvangen. Hij verzoekt hiermee rekening te houden en een betalingsregeling te treffen waarbij hij wel langer moet terugbetalen maar het bedrag dat hij moet terugbetalen niet wordt verhoogd. Door ziekte zit hij sinds december 2019 in de Ziektewet en is hij in zijn inkomen € 500,00 teruggevallen.
5.1. Zoals de Afdeling heeft overwogen in haar uitspraak van 25 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:838, rechtsoverweging 4.3, is volgens de in de uitspraak van 23 oktober 2019, ECLI:NL:RVS:3536, gehanteerde nieuwe uitleg van artikel 26 van de Awir hierin niet imperatief voorgeschreven dat de Belastingdienst/Toeslagen het gehele bedrag van de belanghebbende moet terugvorderen. De bepaling biedt de Belastingdienst/Toeslagen dus discretionaire ruimte bij de vaststelling van het bedrag dat wordt teruggevorderd. Dit betekent dat de Belastingdienst/Toeslagen op grond van artikel 3:4, eerste lid, van de Awb de rechtstreeks bij het besluit betrokken belangen moet afwegen en onder bijzondere omstandigheden van terugvordering kan afzien of het terug te vorderen bedrag kan matigen.
5.2. De Belastingdienst/Toeslagen heeft zich onder verwijzing naar het Verzamelbesluit Toeslagen (Stcrt. 2020, nr. 22720) op het standpunt kunnen stellen dat de omstandigheden die [appellant] heeft aangevoerd niet zodanig bijzonder zijn dat de dienst daarin aanleiding had moeten zien om van terugvordering af te zien of het terug te vorderen bedrag te matigen. De Belastingdienst/Toeslagen heeft naar voren gebracht dat [appellant] een persoonlijke betalingsregeling met een looptijd van 24 maanden kan aanvragen. Daarbij wordt rekening gehouden met zijn betalingscapaciteit. Ter zitting van 10 september 2020 heeft de Belastingdienst/Toeslagen toegelicht dat het daarom niet zo is dat het bedrag dat [appellant] moet terugbetalen alleen maar wordt verdeeld over 24 maanden. Er wordt rekening gehouden met zijn betalingscapaciteit, waarbij wordt gekeken naar zijn huidige inkomen en de schulden die hij bij de dienst heeft. Ook wordt er niet verrekend met toeslagen die hij mogelijk ontvangt. Volgens de Belastingdienst/Toeslagen houdt een dergelijke betalingsregeling over een periode van 24 maanden dus in dat na afloop daarvan geen betalingsverplichting meer bestaat. [appellant] hoeft in dat geval na afloop van de looptijd van 24 maanden niets meer terug te betalen. Hij moet wel eerst een aanvraag doen voor een persoonlijke betalingsregeling.
Het betoog faalt.
Conclusie
6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. E. Helder, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.S. Sanchit-Premchand, griffier.
w.g. Helder
lid van de enkelvoudige kamer
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op 14 oktober 2020
691.
BIJLAGE
Artikel 1
1. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt, tenzij anders is geregeld, verstaan onder:
[…]
f. drempelinkomen: 108% van het twaalfvoud van het voor de maand januari van het berekeningsjaar geldende in artikel 8, eerste lid, onderdeel a, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag bedoelde bedrag per maand;
[…]
2. De hoogte van de zorgtoeslag is afhankelijk van de draagkracht op basis van het inkomen en het vermogen.
Artikel 1a
1. Op deze wet is de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen, met uitzondering van artikel 6, eerste en tweede lid, van toepassing.
[…].
Artikel 7
1. Het recht op en de hoogte van de huurtoeslag is afhankelijk van de draagkracht, waaronder begrepen het vermogen, van de huurder, diens partner en de medebewoners.
[…].
Artikel 14
1. Het norminkomen bedraagt:
a. € 22 100 bij een eenpersoonshuishouden;
[…]
3. Geen huurtoeslag wordt toegekend als het rekeninkomen meer bedraagt dan:
a. het norminkomen, bedoeld in het eerste lid, onderdelen a of b, […]
Artikel 7
1. Ter bepaling van de draagkracht voor de toepassing van een inkomensafhankelijke regeling wordt het toetsingsinkomen, bedoeld in artikel 8, van de belanghebbende en dat van zijn partner in aanmerking genomen.
[…].
Artikel 8
1. Toetsingsinkomen is: het op het berekeningsjaar betrekking hebbende inkomensgegeven.
[…].
Artikel 26
Indien een herziening van een tegemoetkoming of een herziening van een voorschot leidt tot een terug te vorderen bedrag dan wel een verrekening van een voorschot met een tegemoetkoming daartoe leidt, is de belanghebbende het bedrag van de terugvordering in zijn geheel verschuldigd.
Artikel 2b
1. Op verzoek blijven bij de toepassing van artikel 7, eerste en tweede lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen voor zover het betreft het toekennen van een huurtoeslag, de navolgende bestanddelen van het toetsingsinkomen buiten beschouwing:
[…]
b. nabetalingen van inkomsten als bedoeld in afdeling 3.3 en 3.5 van de Wet inkomstenbelasting 2001;
[…].