ABRvS, 10-04-2019, nr. 201808022/1/A2
ECLI:NL:RVS:2019:1127
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
10-04-2019
- Zaaknummer
201808022/1/A2
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2019:1127, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 10‑04‑2019; (Hoger beroep)
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBOVE:2018:3093, Bekrachtiging/bevestiging
Uitspraak 10‑04‑2019
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 26 december 2017 heeft de Belastingdienst/Toeslagen een verzoek van [appellant] om een inkomensbestanddeel buiten beschouwing te laten bij het bepalen van de hoogte van de huurtoeslag over 2016, afgewezen.
201808022/1/A2.
Datum uitspraak: 10 april 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 27 augustus 2018 in zaak nr. 18/622 in het geding tussen:
[appellant]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 26 december 2017 heeft de Belastingdienst/Toeslagen een verzoek van [appellant] om een inkomensbestanddeel buiten beschouwing te laten bij het bepalen van de hoogte van de huurtoeslag over 2016, afgewezen.
Bij besluit van 17 februari 2018 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 27 augustus 2018 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 maart 2019, waar [appellant] en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door drs. J.G.C. van de Werken, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. [appellant] heeft van de Belastingdienst/Toeslagen een voorschot huurtoeslag over 2016 ontvangen. Op 12 mei 2017 heeft de dienst het voorschot huurtoeslag over 2016 op nihil gesteld. [appellant] heeft op 6 december 2017 een verzoek "Bijzondere situatie huurtoeslag" bij de Belastingdienst/Toeslagen ingediend. Volgens hem dient zijn ontvangen transitievergoeding bij het vaststellen van de hoogte van de huurtoeslag buiten beschouwing te worden gelaten. De dienst heeft dit verzoek bij het besluit van 26 december 2017, gehandhaafd bij het besluit van 17 februari 2018, afgewezen omdat de transitievergoeding niet valt onder één van de wettelijk bepaalde bestanddelen van het toetsingsinkomen die buiten beschouwing kunnen worden gelaten.
[appellant] is het hiermee niet eens. Volgens hem is de transitievergoeding aan te merken als een nabetaling van inkomsten over vorige jaren en dient de vergoeding bij het bepalen van de huurtoeslag over 2016 buiten beschouwing te blijven.
Oordeel van de rechtbank
2. De rechtbank heeft geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen de transitievergoeding terecht niet als nabetaling van inkomsten over eerdere jaren heeft aangemerkt. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat de transitievergoeding vorderbaar is geworden in 2016 en ook in dat jaar is uitbetaald.
Op grond van artikel 2b, eerste lid, aanhef en onder b van het Besluit op de huurtoeslag (hierna: Bht) kunnen deze inkomsten bij het bepalen van de hoogte van de huurtoeslag over 2016 dan ook niet buiten beschouwing worden gelaten.
Hoger beroep
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen de door hem ontvangen transitievergoeding terecht niet als bijzonder inkomen heeft aangemerkt bij het bepalen van zijn recht op huurtoeslag over het jaar 2016. Volgens [appellant] is de transitievergoeding aan te merken als een nabetaling van inkomsten over vorige jaren. Deze vergoeding is een vorm van loon nu daarover inkomstenbelasting moet worden afgedragen, aldus [appellant]. Verder dient de transitievergoeding als nabetaling beschouwd te worden omdat deze vergoeding na het laatste salaris is betaald en gebaseerd is op de werkzame jaren 2000-2016. Tot slot stelt [appellant] dat de rechtbank er ten onrechte aan voorbij is gegaan dat GLS Netherlands B.V. als begunstigde voorgedrukt op de aanvraag is vermeld.
3.1 Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage. De bijlage maakt onderdeel uit van deze uitspraak.
3.2 [appellant] betoogt tevergeefs dat de transitievergoeding als nabetaling over de jaren 2000-2016 moet worden beschouwd en daarmee een nabetaling is over eerdere jaren. De transitievergoeding is gebaseerd op de werkzame jaren 2000-2016 en deze jaren worden gebruikt om de hoogte van de transitievergoeding te bepalen, maar dit is geen nabetaling van loon over die specifieke jaren. Nu de transitievergoeding in 2016 vorderbaar is geworden en ook in dat jaar is uitbetaald, kan er niet worden gesproken van een nabetaling over eerdere jaren. Zoals de Afdeling eerder heeft geoordeeld (bijvoorbeeld in de uitspraak van 15 maart 2017, ECLI:NL:RVS:2017:658) gaat het hier niet om een bedrag op uitbetaling waarop [appellant], achteraf bezien, in een eerder jaar al aanspraak had en dat pas in 2016 is nabetaald. De aanspraak is eerst in 2016 ontstaan. Dat GLS Netherlands B.V. als begunstigde voorgedrukt op de aanvraag is vermeld, doet aan het voorgaande niet af. Deze aanvraag is door [appellant] ondertekend en door de Belastingdienst/Toeslagen aangemerkt als een aanvraag van [appellant] en niet van GLS Netherlands B.V.
3.3 Het betoog faalt.
Conclusie
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.F.J. Bindels, griffier.
w.g. Borman w.g. Bindels
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 10 april 2019
85-921.
Artikel 1a
1. Op deze wet is de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen, met uitzondering van artikel 6, eerste en tweede lid, van toepassing.
[…].
Artikel 7
1. Het recht op en de hoogte van de huurtoeslag is afhankelijk van de draagkracht, waaronder begrepen het vermogen, van de huurder, diens partner en de medebewoners.
[…].
Artikel 7
1. Ter bepaling van de draagkracht voor de toepassing van een inkomensafhankelijke regeling wordt het toetsingsinkomen, bedoeld in artikel 8, van de belanghebbende en dat van zijn partner in aanmerking genomen.
[…].
Artikel 8
1. Toetsingsinkomen is: het op het berekeningsjaar betrekking hebbende inkomensgegeven.
[…].
Artikel 2b
1. Op verzoek blijven bij de toepassing van artikel 7, eerste en tweede lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen voor zover het betreft het toekennen van een huurtoeslag, de navolgende bestanddelen van het toetsingsinkomen buiten beschouwing:
o a. […]
o b. nabetalingen van inkomsten als bedoeld in afdeling 3.3 en 3.5 van de Wet inkomstenbelasting 2001;
[…]