ABRvS, 15-03-2017, nr. 201605800/1/A2
ECLI:NL:RVS:2017:658
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
15-03-2017
- Zaaknummer
201605800/1/A2
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2017:658, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 15‑03‑2017; (Hoger beroep)
Uitspraak 15‑03‑2017
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 15 oktober 2015 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de zorgtoeslag, het kindgebonden budget en de huurtoeslag van [appellante] over 2014 definitief vastgesteld op onderscheidenlijk € 98,00, € 2.083,00 en € 1.324,00. In samenhang daarmee heeft de dienst € 775,00, € 116,00 en € 2.059,00 aan te veel betaalde voorschotten zorgtoeslag, kindgebonden budget en huurtoeslag teruggevorderd.
201605800/1/A2.
Datum uitspraak: 15 maart 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 24 juni 2016 in zaak nr. 15/6922 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 15 oktober 2015 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de zorgtoeslag, het kindgebonden budget en de huurtoeslag van [appellante] over 2014 definitief vastgesteld op onderscheidenlijk € 98,00, € 2.083,00 en € 1.324,00. In samenhang daarmee heeft de dienst € 775,00, € 116,00 en € 2.059,00 aan te veel betaalde voorschotten zorgtoeslag, kindgebonden budget en huurtoeslag teruggevorderd.
Bij besluit van 30 november 2015 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellante] tegen deze vaststelling en terugvordering gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 24 juni 2016 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een schriftelijke uiteenzetting ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 februari 2017, waar [appellante], vertegenwoordigd door [gemachtigde], en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door drs. J.G.C. van de Werken, zijn verschenen.
Overwegingen
Omvang van het geding in hoger beroep
1. [appellante] heeft ter zitting verklaard dat het hoger beroep uitsluitend is gericht tegen het oordeel van de rechtbank over de huurtoeslag over 2014.
Aanleiding van het hoger beroep
2. [appellante] heeft voorschotten huurtoeslag over 2014 ontvangen. Deze zijn gebaseerd op een geschat toetsingsinkomen van [appellante] van € 8.453,00.
Vervolgens heeft de inspecteur van de Belastingdienst/Belastingen (hierna: de belastinginspecteur) het verzamelinkomen van [appellante] in de aanslag inkomstenbelasting 2014 vastgesteld op € 27.622,00. Dat bedrag omvat mede de algemene bijstand die [appellante] over 2013 heeft ontvangen in de vorm van een renteloze lening op grond van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (hierna: Bbz). Die lening is in 2014 omgezet in een bedrag om niet. Ook de bij die omzetting aan [appellante] toegekende aanvullende algemene bijstand maakt deel uit van het verzamelinkomen.
Bij besluit van 15 oktober 2015 heeft de Belastingdienst/Toeslagen, uitgaande van het door de belastinginspecteur vastgestelde verzamelinkomen over 2014, de huurtoeslag van [appellante] over 2014 definitief vastgesteld op € 1.324,00. De dienst heeft € 2.059,00 aan te veel betaalde voorschotten huurtoeslag teruggevorderd.
3. De rechtbank heeft geoordeeld dat de aan [appellante] toegekende aanvullende algemene bijstand niet een nabetaling van inkomsten als bedoeld in artikel 2b, eerste lid, aanhef en onder b, van het Besluit op de huurtoeslag (hierna: Bht) is die als bestanddeel van het toetsingsinkomen op verzoek buiten beschouwing wordt gelaten.
Het hoger beroep
4. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte tot dit oordeel is gekomen. Zij voert aan dat de rechtbank daarbij ten onrechte heeft betrokken dat algemene bijstand uitdrukkelijk niet is opgenomen onder de bestanddelen die op grond van artikel 2b, eerste lid, van het Bht op verzoek buiten beschouwing worden gelaten. Volgens [appellante] heeft de rechtbank daarmee miskend dat algemene bijstand behoort tot inkomsten als bedoeld in afdeling 3.5 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001). Deze inkomsten zijn in voormelde bepaling onder b aangemerkt als een bestanddeel van het toetsingsinkomen dat op verzoek buiten beschouwing wordt gelaten. [appellante] voert verder aan dat haar € 2.810,00 algemene bijstand is toegekend ter aanvulling tot de jaarnorm en bovenop het bedrag van de leenbijstand. Achteraf bezien had zij in 2013 al aanspraak op dit bedrag. Dit betreft volgens [appellante] dan ook een nabetaling die op grond van artikel 2b, eerste lid, aanhef en onder b, van het Bht bij de vaststelling van het toetsingsinkomen buiten beschouwing dient te worden gelaten.
4.1. Uit artikel 7, eerste lid, van de Wet op de huurtoeslag (hierna: Wht) volgt dat het recht op en de hoogte van de huurtoeslag afhankelijk is van de draagkracht, waaronder begrepen het vermogen, van de huurder, diens partner en medebewoners. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (bijvoorbeeld in de uitspraak van 7 juli 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BN0487), is de Belastingdienst/Toeslagen ingevolge artikel 7, eerste lid, gelezen in verbinding met artikel 8, eerste lid, en artikel 2, eerste lid, aanhef en onder o, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: Awir), bij de bepaling van de draagkracht gehouden het toetsingsinkomen, zijnde het verzamelinkomen zoals door de belastinginspecteur in de aanslag inkomstenbelasting is vastgesteld, tot uitgangspunt te nemen.
In artikel 2b, eerste lid, van het Bht zijn bestanddelen van het toetsingsinkomen vermeld die op verzoek bij de toepassing van artikel 7, eerste en tweede lid, van de Awir buiten beschouwing blijven, voor zover het betreft het toekennen van huurtoeslag. Onder b is als een dergelijk bestanddeel vermeld: nabetalingen van inkomsten als bedoeld in afdeling 3.3 en 3.5 van de Wet IB 2001.
4.2. Dat algemene bijstand in artikel 2b, eerste lid, van het Bht niet uitdrukkelijk is genoemd als bestanddeel van het toetsingsinkomen dat op verzoek buiten beschouwing wordt gelaten, laat onverlet dat algemene bijstand, zoals [appellante] terecht aanvoert, behoort tot de in het eerste lid in onderdeel b genoemde inkomsten als bedoeld in afdeling 3.5 van de Wet IB 2001. Dit betekent op zichzelf niet dat algemene bijstand op grond van artikel 2b, eerste lid, aanhef en onder b, van het Bht voor de vaststelling van het toetsingsinkomen buiten beschouwing dient te worden gelaten. Daarvoor is ook vereist dat het gaat om een nabetaling.
De door [appellante] over 2013 ontvangen leenbijstand is in 2014 omgezet in een bedrag om niet. Aangezien dit bedrag en de inkomsten van [appellante] als zelfstandige over 2013 in totaal lager zijn dan de geldende jaarnorm, is bij die omzetting [appellante] aanvullend tot de jaarnorm algemene bijstand verleend tot een bedrag van € 2.810,00. Anders dan [appellante] betoogt, is deze aanvullende bijstand geen nabetaling van inkomsten over een eerder jaar, als bedoeld in artikel 2b, eerste lid, aanhef onder b, van het Bht. Het gaat hier niet om een bedrag op uitbetaling waarvan [appellante], achteraf bezien, in een eerder jaar al aanspraak had en dat pas in 2014 is nabetaald. Die aanspraak ontstond pas in 2014, nadat de inkomsten van [appellante] als zelfstandige in het boekjaar 2013 kwamen vast te staan. Hieruit volgt dat de aanspraak op de aanvullende bijstand pas in 2014 is ontstaan en dat daarom geen sprake is van een nabetaling over 2013.
4.3. Het betoog faalt.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, voorzitter, en mr. T.G.M. Simons en mr. R.J. Koopman, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Jansen, griffier.
w.g. Van Altena w.g. Jansen
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 15 maart 2017
609.