ABRvS, 07-07-2010, nr. 200908038/1/H2
ECLI:NL:RVS:2010:BN0487
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
07-07-2010
- Zaaknummer
200908038/1/H2
- LJN
BN0487
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2010:BN0487, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 07‑07‑2010; (Hoger beroep)
Uitspraak 07‑07‑2010
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 1 november 2007 heeft de Belastingdienst de aan [appellant] betaalde voorschotten huurtoeslag over het jaar 2006 teruggevorderd. Bij besluit van 19 mei 2008 heeft de Belastingdienst een verzoek van [appellant] om een inkomensbestanddeel buiten beschouwing te laten bij het bepalen van de hoogte van de huurtoeslag over het jaar 2006 afgewezen.
Partij(en)
200908038/1/H2.
Datum uitspraak: 7 juli 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonpaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 17 september 2009 in zaak nr. 08/2724 in het geding tussen:
[appellant]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
1. Procesverloop
Bij besluit van 1 november 2007 heeft de Belastingdienst de aan [appellant] betaalde voorschotten huurtoeslag over het jaar 2006 teruggevorderd. Bij besluit van 19 mei 2008 heeft de Belastingdienst een verzoek van [appellant] om een inkomensbestanddeel buiten beschouwing te laten bij het bepalen van de hoogte van de huurtoeslag over het jaar 2006 afgewezen.
Bij besluit van 5 november 2008 heeft de Belastingdienst het door [appellant] tegen die besluiten gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 17 september 2009, verzonden op dezelfde datum, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 20 oktober 2009, hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 juni 2010, waar de Belastingdienst, vertegenwoordigd door mr. C.J.M. Kluytmans, werkzaam bij de Belastingdienst, is verschenen.
2. Overwegingen
2.1.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de Wet op de huurtoeslag is het recht op en de hoogte van de huurtoeslag afhankelijk van de draagkracht, waaronder begrepen het vermogen, van de huurder, diens partner en de medebewoners.
Ingevolge artikel 1a, eerste lid, is op deze wet de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir) van toepassing, met uitzondering van artikel 6, eerste en tweede lid.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de Awir wordt het toetsingsinkomen, bedoeld in artikel 8, van de belanghebbende en dat van zijn partner in aanmerking genomen ter bepaling van de draagkracht voor de toepassing van een inkomensafhankelijke regeling.
Ingevolge artikel 8, eerste lid, aanhef en onder a, is, indien over het berekeningsjaar een aanslag inkomstenbelasting is of wordt vastgesteld, toetsingsinkomen het verzamelinkomen, zoals dat in die aanslag is opgenomen of zoals dat bij beschikking is vastgesteld.
Ingevolge artikel 2b, eerste lid, van het Besluit op de huurtoeslag (hierna: het Besluit) blijven bij de toepassing van artikel 7, eerste en tweede lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen voor zover het betreft het toekennen van een huurtoeslag, op verzoek de navolgende bestanddelen van het toetsingsinkomen buiten beschouwing:
- a.
afkoopsommen van ouderdoms- of nabestaandenpensioen die in het berekeningsjaar niet meer bedragen dan het bedrag dat is opgenomen in artikel 66, eerste lid, van de Pensioenwet en artikel 78, eerste lid, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling;
- b.
nabetalingen van inkomsten als bedoeld in afdeling 3.3 en 3.5 van de Wet inkomstenbelasting 2001;
- c.
wezenuitkeringen die met toepassing van artikel 49 van de Algemene nabestaandenwet aan een ander dan de wettelijke vertegenwoordiger van het kind betaalbaar zijn gesteld;
- d.
afkoopsommen op grond van de Liquidatiewet ongevallenwetten;
- e.
verhogingen op grond van artikel 10 van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen, artikel 9 van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten of artikel 22 van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering voor zover het bedrag van de verhoging niet hoger is dan het in artikel 6.24, tweede lid, onderdeel a, van de Wet inkomstenbelasting 2001 genoemde drempelbedrag voor buitengewone uitgaven.
2.2.
De Belastingdienst heeft de aan [appellant] uitbetaalde voorschotten huurtoeslag over het jaar 2006 geheel teruggevorderd, omdat voor dat jaar van een te hoog inkomen was gebleken. Voorts heeft de Belastingdienst het verzoek van [appellant] om toepassing van de hardheidsclausule als bedoeld in artikel 2b, van het Besluit afgewezen, nu de door hem in 2005 krachtens het Besluit bijstandverlening zelfstandigen ontvangen renteloze lening in 2006 is omgezet in een bedrag om niet (hierna: de bijstand) en dit niet valt onder de in die bepaling opgenomen opsomming. Bij het besluit op bezwaar heeft de Belastingdienst de bezwaren tegen deze besluiten kennelijk ongegrond verklaard.
2.3.
[appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij geen recht op huurtoeslag heeft. Hij voert daartoe aan dat het onbegrijpelijk is dat de rechtbank heeft overwogen dat de Belastingdienst gehouden was uit te gaan van het inkomen zoals dit is vastgesteld door de belastinginspecteur, terwijl door de belastinginspecteur geen inkomen is vastgesteld. Verder voert hij aan dat de in 2005 ontvangen bijstand, in het kader van de belastingheffing, niet toegerekend mag worden aan het jaar 2006, daar die in 2006 slechts is omgezet in een bedrag om niet en niet in dat jaar is toegekend.
2.3.1.
Voor zover [appellant] heeft beoogd te betwisten dat de inspecteur voor de inkomstenbelasting een aanslag inkomstenbelasting voor het jaar 2006 heeft vastgesteld, faalt dit, nu de Belastingdienst een uitdraai uit het bij de dienst intern beschikbare, zogenoemde, ABS-systeem heeft overgelegd, waaruit is gebleken dat deze aanslag wel is vastgesteld en de Belastingdienst ter zitting heeft toegelicht dat aan de hand daarvan door de dienst wordt nagegaan of in een individueel geval een aanslag is vastgesteld.
Ter bepaling van de draagkracht, waarvan het recht op en de hoogte van de huurtoeslag afhankelijk is, dient ingevolge artikel 7, eerste lid, gelezen in verbinding met artikel 8, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awir het verzamelinkomen, zoals in de aanslag inkomstenbelasting is opgenomen, in aanmerking te worden genomen.
Dit wordt bevestigd in de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 8, van de Awir (Kamerstukken 2004-2005, 29 764, nr. 3, blz. 41), waarin, voor zover thans van belang, het volgende wordt vermeld:
"Het in de aanslag opgenomen verzamelinkomen is toetsingsinkomen zelfs al zou het niet overeenstemmen met het volgens de Wet inkomstenbelasting 2001 te berekenen verzamelinkomen. De uitvoerende instantie en de bestuursrechter hoeven zich daardoor niet in te laten met de vraag of het verzamelinkomen wel op het juiste bedrag is vastgesteld."
Gelet hierop heeft de rechtbank terecht overwogen dat de Belastingdienst bij de bepaling van de draagkracht gehouden was de aanslag inkomstenbelasting te volgen, zoals vastgesteld door de inspecteur voor de inkomstenbelasting. Het betoog faalt.
2.3.2.
Voor zover [appellant] met het betoog eveneens heeft beoogd aan te voeren dat de bijstand als bestanddeel van het toetsingsinkomen buiten toepassing dient te worden gelaten bij de toekenning van huurtoeslag, als bedoeld in artikel 2b, eerste lid, van het Besluit, faalt dit. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 3 juni 2009 in zaak nr. <a target="_blank" href="http://www.raadvanstate.nl/uitspraken/zoeken_in_uitspraken/zoekresultaat/?verdict_id=35949">200805661/1a>), bestaat er geen wettelijke grondslag voor de Belastingdienst voor afwijking van het Besluit of de Wet op de huurtoeslag buiten de daarin omschreven specifieke gevallen. Bijstand is niet opgenomen onder de bestanddelen die op grond van artikel 2b, eerste lid, van het Besluit op verzoek buiten beschouwing moeten worden gelaten. De rechtbank heeft dit terecht overwogen.
2.4.
Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P.A. Offers, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, ambtenaar van Staat.
w.g. Offers w.g. Van Meurs-Heuvel
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 juli 2010
47-658.