Einde inhoudsopgave
Verordening (EU) nr. 651/2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard
Artikel 2 Definities
Geldend
Geldend van 01-07-2023 tot 01-01-2027
- Bronpublicatie:
23-06-2023, PbEU 2023, L 167 (uitgifte: 30-06-2023, regelingnummer: 2023/1315)
- Inwerkingtreding
01-07-2023
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
23-06-2023, PbEU 2023, L 167 (uitgifte: 30-06-2023, regelingnummer: 2023/1315)
- Vakgebied(en)
Mededingingsrecht / EU-mededingingsrecht
Mededingingsrecht / Groepsvrijstellingen
Bestuursrecht algemeen / Bijzondere onderwerpen bestuursrecht
Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:
- 1.
‘steun’ of ‘steunmaatregel’: elke maatregel die aan alle criteria van artikel 107, lid 1, van het Verdrag voldoet;
- 2.
‘kleine en middelgrote ondernemingen’ of ‘kmo's’: ondernemingen die aan de in bijlage I vastgestelde criteria voldoen;
- 3.
‘werknemer met een handicap’: een persoon:
- a)
die volgens het nationale recht als werknemer met een handicap is erkend, of
- b)
die een langdurige fysieke, mentale, intellectuele of zintuiglijke beperking heeft die haar/hem in wisselwerking met diverse drempels kan beletten volledig, effectief en op voet van gelijkheid met anderen te participeren in de samenleving;
- 4.
‘kwetsbare werknemer’: een persoon die:
- a)
in de voorafgaande zes maanden geen reguliere betaalde betrekking heeft gevonden, of
- b)
tussen 15 en 24 jaar oud is, of
- c)
geen diploma van hoger middelbaar onderwijs heeft behaald of geen beroepsopleiding heeft gevolgd (niveau 3 van de International Standard Classification of Education (ISCED)) of haar/zijn opleiding in het voltijdonderwijs minder dan twee jaar voordien heeft voltooid, en die haar/zijn eerste reguliere betaalde betrekking nog niet heeft gevonden, of
- d)
ouder is dan 50 jaar, of
- e)
als alleenstaande volwassene de zorg heeft voor één of meer ten laste komende personen, of
- f)
werkzaam is in een sector of beroep in een lidstaat waar de genderonbalans ten minste 25 % groter is dan de gemiddelde genderonbalans in alle economische sectoren in die lidstaat indien die persoon tot de ondervertegenwoordigde gendergroep behoort, of
- g)
behoort tot een etnische minderheid in een lidstaat en van wie het profiel met betrekking tot talenkennis, beroepsopleiding of werkervaring moet worden bijgesteld om haar/zijn vooruitzichten op het verkrijgen van vast werk te verbeteren;
- 5.
‘vervoer’: passagiersvervoer met het vliegtuig, via zeevervoer, over de weg, per spoor of over de binnenwateren, of beroepsgoederenvervoer;
- 6.
‘vervoerskosten’: de kosten van het beroepsvervoer die door de begunstigden per vervoerstraject daadwerkelijk worden betaald, omvattende:
- a)
vrachttarieven, handlingkosten en kosten voor tijdelijke opslag, voor zover deze kosten met het vervoerstraject verband houden;
- b)
kosten voor het verzekeren van de lading;
- c)
belastingen, rechten of heffingen berekend op de vracht en, in voorkomend geval, het draagvermogen, zowel op het punt van vertrek als het punt van bestemming, en
- d)
kosten voor veiligheids- en beveiligingscontrole, toeslagen voor gestegen brandstofkosten;
- 7.
‘afgelegen gebieden’: ultraperifere gebieden, Malta, Cyprus, Ceuta en Melilla, eilanden die deel uitmaken van het grondgebied van een lidstaat, en dunbevolkte gebieden;
- 8.
‘afzet van landbouwproducten’: het in voorraad hebben of uitstallen met het oog op het verkopen, te koop aanbieden, leveren of op enige andere wijze verhandelen, met uitzondering van de eerste verkoop door een primaire producent aan wederverkopers of verwerkingsbedrijven en alle activiteiten waarmee een product voor een dergelijke eerste verkoop wordt voorbereid. De verkoop door een primaire producent aan eindgebruikers geldt als afzet indien deze plaatsvindt in speciaal daartoe voorziene afzonderlijke ruimten;
- 9.
‘primaire landbouwproductie’: de productie van in bijlage I bij het Verdrag vermelde producten van de bodem en van de veehouderij die geen verdere bewerking hebben ondergaan die de aard van deze producten wijzigt;
- 10.
‘verwerking van landbouwproducten’: een bewerking van een landbouwproduct die een product oplevert dat nog steeds een landbouwproduct is, met uitzondering van activiteiten op landbouwbedrijven die nodig zijn om een plantaardig of dierlijk product voor de eerste verkoop voor te bereiden;
- 11.
- 12.
‘ultraperifere gebieden’: gebieden in de zin van artikel 349 van het Verdrag. Overeenkomstig Besluit 2010/718/EU van de Europese Raad is Saint-Barthélemy vanaf 1 januari 2012 niet langer een ultraperifeer gebied. Overeenkomstig Besluit 2012/419/EU van de Europese Raad is Mayotte vanaf 1 januari 2014 een ultraperifeer gebied geworden;
- 13.
‘steenkool’ of ‘kolen’: hoogwaardige steenkool, middelwaardige steenkool en laagwaardige A- en B-kolen, in de zin van het internationale codificatiesysteem voor kolen van de Economische Commissie voor Europa van de Verenigde Naties (UNECE) en zoals verduidelijkt in Besluit 2010/787/EU van de Raad van 10 december 2010 betreffende staatssteun ter bevordering van de sluiting van niet-concurrentiekrachtige steenkoolmijnen (1);
- 14.
‘individuele steun’:
- i)
ad-hocsteun, en
- ii)
steun die op grond van een steunregeling aan individuele begunstigden wordt toegekend;
- 15.
‘steunregeling’: elke regeling op grond waarvan aan ondernemingen die in de regeling op algemene en abstracte wijze zijn omschreven, individuele steun kan worden toegekend zonder dat hiervoor nog uitvoeringsmaatregelen vereist zijn, alsmede elke regeling op grond waarvan steun die niet aan een bepaald project is gebonden, voor onbepaalde tijd en/of voor een onbepaald bedrag aan één of meer ondernemingen kan worden toegekend;
- 16.
‘evaluatieontwerp’: een document dat ten minste de volgende elementen bevat: de doelstellingen van de te evalueren steunregeling; de evaluatievragen; de resultaatindicatoren; de bij het uitvoeren van de evaluatie te hanteren methodiek; de vereisten inzake gegevensverzameling; het voor de evaluatie geplande tijdschema, met onder meer de datum voor het indienen van het eindevaluatierapport; de beschrijving van de onafhankelijke instantie die de evaluatie uitvoert of de criteria die voor de selectie van die instantie zullen worden gebruikt, en de praktische voorwaarden waarop die evaluatie zal worden bekendgemaakt;
- 17.
‘ad-hocsteun’: steun die niet op grond van een steunregeling wordt toegekend;
- 18.
‘onderneming in moeilijkheden’: een onderneming ten aanzien waarvan zich ten minste één van de volgende omstandigheden voordoet:
- a)
in het geval van een vennootschap met beperkte aansprakelijkheid (niet zijnde een kmo die minder dan drie jaar bestaat of, wanneer het erom gaat in aanmerking te komen voor risicofinancieringssteun, een kmo die voldoet aan de voorwaarde van artikel 21, lid 3, punt b), en in aanmerking komt voor risicofinancieringsinvesteringen na een boekenonderzoek door de geselecteerde financiële intermediair): wanneer meer dan de helft van haar geplaatste aandelenkapitaal door de opgebouwde verliezen is verdwenen. Dat is het geval wanneer het in mindering brengen van de opgebouwde verliezen op de reserves (en alle andere elementen die doorgaans worden beschouwd als een onderdeel van het eigen vermogen van de onderneming) een negatieve gecumuleerde uitkomst oplevert die groter is dan de helft van het geplaatste aandelenkapitaal. Voor de toepassing van deze bepaling worden met ‘vennootschap met beperkte aansprakelijkheid’ met name de rechtsvormen van ondernemingen bedoeld die zijn vermeld in bijlage I bij Richtlijn 2013/34/EU van het Europees Parlement en de Raad (2), en omvat ‘aandelenkapitaal’ ook het eventuele agio;
- b)
in het geval van een onderneming waarin ten minste een aantal van de vennoten onbeperkt aansprakelijk is voor de schulden van de onderneming (niet zijnde een kmo die minder dan drie jaar bestaat of, wanneer het erom gaat in aanmerking te komen voor risicofinancieringssteun, een kmo die voldoet aan de voorwaarde van artikel 21, lid 3, punt b), en in aanmerking komt voor risicofinancieringsinvesteringen na een boekenonderzoek door de geselecteerde financiële intermediair): wanneer meer dan de helft van het kapitaal van de onderneming zoals dat in de boeken van de onderneming is vermeld, door de gecumuleerde verliezen is verdwenen. Voor de toepassing van deze bepaling worden met ‘een onderneming waarin ten minste een aantal van de vennoten onbeperkt aansprakelijk is voor de schulden van de onderneming’ met name de in bijlage II bij Richtlijn 2013/34/EU bedoelde rechtsvormen van ondernemingen bedoeld;
- c)
wanneer tegen de onderneming een collectieve insolventieprocedure loopt of de onderneming volgens het nationale recht aan de criteria voldoet om, op verzoek van haar schuldeisers, aan een collectieve insolventieprocedure te worden onderworpen;
- d)
wanneer de onderneming reddingssteun heeft ontvangen en de lening nog niet heeft terugbetaald of de garantie nog niet heeft beëindigd, dan wel herstructureringssteun heeft ontvangen en nog steeds in een herstructureringsplan zit;
- e)
in het geval van een onderneming die geen kmo is: wanneer de afgelopen twee jaar:
- 1.
de verhouding tussen het vreemd vermogen en het eigen vermogen van de onderneming, volgens de boekhouding van de onderneming, meer dan 7,5 bedroeg, en
- 2.
de op basis van de EBITDA bepaalde rentedekkingsgraad van de onderneming lager lag dan 1,0;
- 19.
‘territoriale bestedingsverplichtingen’: de verplichtingen die de steuntoekennende overheid oplegt aan begunstigden om binnen een bepaald grondgebied een minimumbedrag te besteden en/of een minimumvolume productieactiviteiten uit te voeren;
- 20.
‘bijgesteld steunbedrag’: het maximaal toelaatbare steunbedrag voor een groot investeringsproject berekend volgens deze formule:
bijgesteld steunbedrag = R × (A + 0,50 × B + 0 × C),
waarbij R de maximale steunintensiteit is die voor het betrokken gebied van toepassing is, onder uitsluiting van de verhoogde steunintensiteit voor kmo’s; A het gedeelte van de in aanmerking komende kosten tot 55 miljoen EUR is; B het gedeelte van de in aanmerking komende kosten tussen 55 miljoen EUR en 110 miljoen EUR is, en C het gedeelte van de in aanmerking komende kosten boven 110 miljoen EUR;
- 21.
‘terugbetaalbaar voorschot’: een lening voor een project die in één of meer tranches wordt betaald en waarbij de voorwaarden voor terugbetaling afhangen van de uitkomst van het project;
- 22.
‘bruto-subsidie-equivalent’ (BSE): het bedrag van de steun indien deze in de vorm van een subsidie aan de begunstigde was toegekend, vóór aftrek van belastingen of andere heffingen;
- 23.
‘aanvang van de werkzaamheden’: hetzij de aanvang van de bouwwerkzaamheden met betrekking tot de investering, hetzij de eerste, juridisch bindende toezegging om uitrusting te bestellen, hetzij een andere toezegging die de investering onomkeerbaar maakt. De aankoop van gronden en voorbereidende werkzaamheden zoals het verkrijgen van vergunningen en de uitvoering van voorbereidende haalbaarheidsstudies worden niet als aanvang van de werkzaamheden beschouwd. Bij overnames is de aanvang van de werkzaamheden het tijdstip van de verwerving van de activa die rechtstreeks met de overgenomen vestiging verband houden;
- 24.
‘grote ondernemingen’: ondernemingen die niet aan de in bijlage I vastgestelde criteria voldoen;
- 25.
‘fiscale vervolgregeling’: een regeling in de vorm van belastingvoordelen die een gewijzigde versie is van een reeds bestaande regeling in de vorm van belastingvoordelen en die deze vervangt;
- 26.
‘steunintensiteit’: het brutosteunbedrag, uitgedrukt als een percentage van de in aanmerking komende kosten, vóór aftrek van belastingen of andere heffingen;
- 27.
‘steungebieden’: gebieden die zijn aangewezen op een op grond van artikel 107, lid 3, punten a) en c), van het Verdrag goedgekeurde regionale-steunkaart en die van kracht is op het tijdstip van de toekenning van de steun;
- 28.
‘tijdstip van toekenning van de steun’: het tijdstip waarop de wettelijke aanspraak om steun te ontvangen, krachtens de nationale wettelijke regeling aan de begunstigde wordt verleend;
- 29.
‘materiële activa’: activa bestaande uit gronden, gebouwen en installaties, machines en uitrusting;
- 30.
‘immateriële activa’: fysiek of financieel niet-tastbare activa, zoals octrooien, licenties, knowhow of andere intellectuele-eigendomsrechten;
- 31.
‘loonkosten’: het totale bedrag dat door de begunstigde van de steun ten aanzien van de desbetreffende werkgelegenheid daadwerkelijk moet worden betaald en dat het brutoloon vóór belastingen en de verplichte bijdragen (zoals sociale premies, kosten voor kinder- en ouderenzorg) over een bepaalde periode omvat;
- 32.
‘nettotoename van het aantal werknemers’: een nettotoename van het aantal werknemers in de betrokken vestiging ten opzichte van het gemiddelde over een bepaalde periode, na aftrek van het aantal gecreëerde arbeidsplaatsen van de in die periode verdwenen arbeidsplaatsen. Het aantal personen dat voltijds, deeltijds of als seizoenarbeider in dienst is, wordt in fracties van hun jaararbeidseenheden (JAE’s) uitgedrukt;
- 33.
‘specifieke infrastructuur’: infrastructuur die is aangelegd voor vooraf identificeerbare ondernemingen en op hun behoeften is toegesneden;
- 34.
‘financieel intermediair’: een financiële instelling, ongeacht de vorm en eigendomsstructuur ervan, waaronder dakfondsen, particuliere investeringsfondsen, overheidsinvesteringsfondsen, banken, microfinancieringsinstellingen en onderlinge waarborgmaatschappijen;
- 35.
‘vervoerstraject’: het verplaatsen van goederen van het punt van vertrek tot het punt van bestemming, daaronder begrepen deeltrajecten of deelfasen binnen of buiten de betrokken lidstaat, gebruikmakend van één of meer vervoermiddelen;
- 36.
‘redelijk rendement’ (Fair Rate of Return of FRR): het verwachte rendementspercentage dat gelijkwaardig is aan de risicogewogen disconteringsvoet waarin de risicograad van een project en de aard en omvang van het kapitaal dat particuliere investeerders willen investeren, tot uiting komt;
- 37.
‘totale financiering’: het totale bedrag dat in het kader van deel 3 of de artikelen 16 of 39 van deze verordening in een in aanmerking komende onderneming wordt geïnvesteerd, met uitsluiting van volledig particuliere investeringen op marktvoorwaarden die buiten het toepassingsgebied van de betrokken staatssteunmaatregel vallen;
- 38.
‘concurrerende biedprocedure’: een niet-discriminerende biedprocedure waaraan voldoende ondernemingen moeten kunnen deelnemen en waarbij de steun wordt toegekend op grond van ofwel de oorspronkelijke offerte van de gegadigde ofwel een toewijzingsprijs. Bovendien moet het met de biedprocedure verband houdende budget of volume een bindende beperking zijn die een situatie doet ontstaan waarin niet alle bieders steun kunnen krijgen;
- 39.
‘exploitatiewinst’: het verschil tussen de gedisconteerde inkomsten en de gedisconteerde exploitatiekosten over de economische levensduur van de investering, wanneer dit verschil positief is. De exploitatiekosten omvatten kosten zoals personeelskosten, kosten voor materialen, uitbestede diensten, communicatie, energie, onderhoud, huur, administratie, doch niet afschrijvingslasten en financieringskosten indien deze zijn gedekt door investeringssteun. Door inkomsten en exploitatiekosten te disconteren tegen een passende disconteringsvoet, kan een redelijke winst worden gemaakt;
- 39 bis.
‘op arm’s length’: de voorwaarden van de transactie tussen de contractpartijen wijken niet af van die welke zouden zijn overeengekomen tussen onafhankelijke ondernemingen, en behelzen geen enkele vorm van heimelijke verstandhouding. Iedere transactie die voortvloeit uit een open, transparante en niet-discriminerende procedure, wordt geacht te voldoen aan het arm’s length-beginsel;
- 39 ter.
‘schriftelijk’: elk document in schriftelijke vorm, met inbegrip van elektronische documenten, op voorwaarde dat die elektronische documenten overeenkomstig de toepasselijke administratieve procedures en wetgeving in de betrokken lidstaat als gelijkwaardig worden erkend;
Definities van toepassing op regionale steun
- 40.
Vervallen.
- 41.
‘regionale investeringssteun’: regionale steun die wordt toegekend ten behoeve van een initiële investering of een initiële investering in nieuwe economische activiteiten;
- 42.
‘regionale exploitatiesteun’: steun om de lopende uitgaven van een onderneming te verminderen, daaronder begrepen kostencategorieën zoals personeelskosten, kosten voor materialen, uitbestede diensten, communicatie, energie, onderhoud, huur, administratie, evenwel met uitsluiting van afschrijvingslasten en de financieringskosten voor een investering die investeringssteun heeft ontvangen;
- 43.
‘ijzer- en staalindustrie’: de productie van één of meer van de volgende producten:
- a)
ruwijzer en ferrolegeringen:
ruwijzer voor vervaardiging van staal, gieterij-ijzer en andere ruwijzersoorten, spiegelijzer en ferromangaan carburé, niet inbegrepen de andere ferrolegeringen;
- b)
ruwe producten en halffabricaten van ijzer, van gewoon staal of van speciaal staal:
vloeibaar staal al dan niet gegoten tot blokken, waaronder smeedblokken; bloemen, knuppels, plakken; plaatstrippen; warmgewalst breedband op rollen, behalve de productie van gegoten staal voor staalgietwerk, zoals die van kleine en middelgrote zelfstandige gieterijen;
- c)
warmgewalste walserijproducten van ijzer, van gewoon staal of van speciaal staal:
rails, dwarsliggers, onderlegplaten, klemplaten, balken, zware profielen en staven van 80 mm en meer, damwandstaal, staven en profielen van minder dan 80 mm en plaatstaal van minder dan 150 mm breedte, walsdraad, rond en vierkant staafmateriaal voor buizen, warmgewalst bandstaal en warmgewalste strippen (daaronder begrepen buizenstrip), platen met een dikte van 3 mm en meer, universaalstaal van 150 mm en meer, met uitzondering van draadproducten, blanke staven en ijzergietwerk;
- d)
koudgewalste eindproducten:
blik, verlode plaat, zwarte plaat, gegalvaniseerde platen, andere platen met bekleed oppervlak, koudgewalste plaat, op rollen en in platen, dynamo- en transformatorplaat, band bestemd voor het maken van blik;
- e)
buizen:
stalen buizen (naadloos of gelast) met een diameter van meer dan 406,4 mm, van ijzer of staal;;
- 43 bis.
‘bruinkool’: minderwaardige ‘C’-kolen (of ortholigniet) en minderwaardige ‘B’-kolen (of metaligniet) zoals gedefinieerd in het internationale codificatiesysteem voor kolen van de Economische Commissie voor Europa van de Verenigde Naties;
- 44.
Vervallen.
- 45.
‘vervoersector’: passagiersvervoer met het vliegtuig, over zee, over de weg, per spoor of over de binnenwateren, of beroepsgoederenvervoer. Meer bepaald worden onder ‘vervoersector’ de volgende activiteiten in de zin van de statistische classificatie van economische activiteiten (NACE Rev. 2), vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1893/2006 van het Europees Parlement en de Raad (3), verstaan:
- a)
NACE 49: Vervoer te land en vervoer via pijpleidingen, met uitzondering van NACE 49.32 Exploitatie van taxi's, 49.39 Exploitatie van kabelbanen, kabelspoorwegen, stoeltjesliften enz., indien ze geen deel uitmaken van het stedelijk en voorstedelijk vervoer, 49.42 Verhuisbedrijven en 49.5 Vervoer via pijpleidingen;
- b)
NACE 50: Vervoer over water;
- c)
NACE 51: Luchtvaart, met uitzondering van NACE 51.22 Ruimtevaart;
- 46.
‘op een beperkt aantal specifieke economische sectoren gerichte regeling’: een regeling die activiteiten bestrijkt in minder dan vijf klassen (viercijferige code) van NACE Rev. 2;
- 47.
‘toeristische activiteiten’: de volgende activiteiten in de zin van NACE Rev. 2:
- a)
NACE 55: Verschaffen van accommodatie
- b)
NACE 56: Eet- en drinkgelegenheden;
- c)
NACE 79: Reisbureaus, reisorganisatoren, reserveringsbureaus en aanverwante activiteiten;
- d)
NACE 90: Creatieve activiteiten, kunst en amusement;
- e)
NACE 91: Bibliotheken, archieven, musea en overige culturele activiteiten;
- f)
NACE 93: Sport, ontspanning en recreatie;
- 47 bis.
‘voltooiing van de investering’: het moment waarop de investering door de nationale autoriteiten wordt beschouwd als voltooid of, bij ontstentenis daarvan, drie jaar na de aanvang van de werkzaamheden;
- 48.
‘dunbevolkte gebieden’: NUTS 2-regio's met minder dan 8 inwoners/km2 of NUTS 3-regio's met minder dan 12,5 inwoners/km2 of gebieden die door de Commissie als dusdanig zijn erkend in een individueel besluit betreffende een regionalesteunkaart die van kracht is op het tijdstip van de steunverlening;
- 48 bis.
‘zeer dunbevolkte gebieden’: NUTS 2-regio's met minder dan 8 inwoners/km2 of gebieden die door de Commissie als dusdanig zijn erkend in een individueel besluit betreffende een regionalesteunkaart die van kracht is op het tijdstip van de steunverlening;
- 49.
‘initiële investering’: een van de volgende:
- a)
een investering in materiële en immateriële activa die verband houdt met een of meer van de volgende elementen:
- —
de oprichting van een nieuwe vestiging;
- —
de uitbreiding van de capaciteit van een bestaande vestiging;
- —
de diversificatie van de productie van een vestiging naar producten die voordien niet in de vestiging werden geproduceerd; of
- —
een fundamentele wijziging van het volledige productieproces van het product of de producten of van het totale aanbod van de dienst of diensten waarop de investering in de vestiging betrekking heeft;
- b)
een verwerving van activa behorende tot een vestiging die is gesloten of zou zijn gesloten indien zij niet was overgenomen. De enkele verwerving van de aandelen van een onderneming kwalificeert niet als initiële investering.
Een vervangingsinvestering vormt bijgevolg geen initiële investering;
- 50.
‘dezelfde of vergelijkbare activiteit’: een activiteit die behoort tot dezelfde klasse (viercijferige code) van de statistische classificatie van economische activiteiten (NACE Rev. 2);
- 51.
‘initiële investering die leidt tot een nieuwe economische activiteit’:
- a)
een investering in materiële en immateriële activa die verband houdt met een of beide van deze elementen:
- —
de oprichting van een nieuwe vestiging;
- —
de diversificatie van de activiteit van een vestiging, op voorwaarde dat de nieuwe activiteit niet dezelfde is als of vergelijkbaar is met de activiteit die voordien in die vestiging werd uitgeoefend; of
- b)
een verwerving van activa behorende tot een vestiging die is gesloten of zou zijn gesloten indien zij niet was overgenomen, op voorwaarde dat de met de overgenomen activa uit te oefenen nieuwe activiteit niet dezelfde is als of vergelijkbaar met de activiteit die in die vestiging werd uitgeoefend vóór de overname ervan.
De enkele verwerving van de aandelen van een onderneming kwalificeert niet als initiële investering die leidt tot een nieuwe economische activiteit;
- 52.
‘groot investeringsproject’: een initiële investering waarbij de in aanmerking komende uitgaven meer dan 50 miljoen EUR bedragen, berekend in prijzen en wisselkoersen die gelden op het tijdstip van toekenning van de steun;
- 53.
‘punt van bestemming’: de plaats waar de goederen worden uitgeladen;
- 54.
‘punt van vertrek’: de plaats waar de goederen worden geladen voor vervoer;
- 55.
‘voor exploitatiesteun in aanmerking komende gebieden’: een ultraperifeer gebied in de zin van artikel 349 van het Verdrag, een dunbevolkt gebied of een zeer dunbevolkt gebied
- 56.
‘vervoermiddelen’: spoorvervoer, vrachtvervoer over de weg, vervoer over de binnenwateren, zeevervoer, luchtvervoer, multimodaal vervoer;
- 57.
‘stadsontwikkelingsfonds’: een gespecialiseerd investeringsvehikel dat wordt opgezet om te investeren in stadsontwikkelingsprojecten in het kader van een steunmaatregel voor stadsontwikkeling. Stadsontwikkelingsfondsen worden beheerd door een manager van een stadsontwikkelingsfonds;
- 58.
‘manager van een stadsontwikkelingsfonds’: een professioneel managementbedrijf met rechtspersoonlijkheid dat in aanmerking komende stadsontwikkelingsprojecten selecteert en daarin investeert;
- 59.
‘stadsontwikkelingsproject’: een investeringsproject dat het potentieel heeft om de tenuitvoerlegging te ondersteunen van initiatieven die in het kader van een geïntegreerde benadering voor duurzame stadsontwikkeling worden overwogen, en om bij te dragen aan het behalen van de daarin vastgestelde doelstellingen, daaronder begrepen projecten met een interne opbrengstvoet die mogelijk niet voldoende is om op louter zakelijke basis financiering aan te trekken. Een stadsontwikkelingsplan kan worden georganiseerd als een afzonderlijk financieel geheel (separate block of finance) binnen de juridische structuren van de begunstigde particuliere investeerder of als een afzonderlijke rechtspersoon, bijvoorbeeld een special purpose vehicle (SPV);
- 60.
‘geïntegreerde strategie voor duurzame stadsontwikkeling’: een door een betrokken lokale overheid of overheidsagentschap officieel voorgestelde en bekrachtigde strategie die is uitgetekend voor een specifiek stedelijk geografisch gebied en een specifieke periode en waarin geïntegreerde maatregelen worden beschreven om de economische, ecologische, klimatologische, demografische en sociale uitdagingen aan te pakken waarmee stedelijke gebieden worden geconfronteerd;
- 61.
‘bijdrage in natura’: de inbreng van gronden of vastgoed wanneer die gronden of dat vastgoed deel uitmaken van het stadsontwikkelingsproject;
- 61 bis.
‘verplaatsing’: overbrenging van dezelfde of een vergelijkbare activiteit (of een deel daarvan) van een vestiging in een overeenkomstsluitende partij bij de EER-overeenkomst (initiële vestiging) naar de vestiging in een andere overeenkomstsluitende partij bij de EER-overeenkomst waar de gesteunde investering plaatsvindt (gesteunde vestiging). Van een overbrenging is sprake indien het product of de dienst in de initiële en in de gesteunde vestiging ten minste ten dele voor dezelfde doeleinden dient en aan de vragen of behoeften van hetzelfde type afnemers voldoet en voor dezelfde of een vergelijkbare activiteit in een van de initiële vestigingen van de begunstigde in de EER banen verloren gaan;
Definities voor kmo-steun
- 62.
‘rechtstreeks door een investeringsproject geschapen werkgelegenheid’: werkgelegenheid die verband houdt met de activiteit waarop de investering betrekking heeft, daaronder begrepen werkgelegenheid die dankzij een verhoging van de bezettingsgraad van de door de investering gecreëerde capaciteit is geschapen;
- 63.
vervallen;
- 64.
vervallen;
- 65.
vervallen;
Definities voor steun om kmo's toegang tot financiering te geven
- 66.
‘investeringen in de vorm van quasi-eigen-vermogen’: een categorie financiering tussen eigen vermogen en vreemd vermogen in, met een hoger risico dan senior schulden en een lager risico dan gewoon aandelenkapitaal, en waarvan het rendement voor de houder ervan overwegend is gebaseerd op de winst of het verlies van de onderliggende doelonderneming en die bij wanbetaling niet gedekt is. Investeringen in de vorm van quasi-eigen-vermogen kunnen zijn gestructureerd als schulden, die niet gegarandeerd en achtergesteld zijn, met inbegrip van mezzanineschulden, en in sommige gevallen converteerbaar zijn in eigen vermogen, dan wel als preferente aandelen;
- 67.
- 68.
‘garantiepercentage’: het percentage van de dekking door een publieke investeerder van de verliezen op elke individuele transactie die in het kader van de desbetreffende staatssteunmaatregel in aanmerking komt;
- 69.
‘uittreding’ (exit): liquidatie van een deelneming door een financiële intermediair of een investeerder, met inbegrip van trade sale, afschrijving, terugbetaling van aandelen/leningen, verkoop aan een andere financiële intermediair of andere investeerder, verkoop aan een financiële instelling en verkoop via een openbare aanbieding, met inbegrip van een eerste openbare aanbieding (IPO);
- 70.
‘financiële dotatie’: een terug te betalen publieke investering in een financiële intermediair met het oog op investeringen in het kader van een risicofinancieringsmaatregel en waarbij alle opbrengsten naar de publieke investeerder moeten terugvloeien;
- 71.
‘risicofinancieringsinvestering’: investeringen in de vorm van eigen vermogen, quasi-eigen-vermogen, leningen, garanties, of een mix daarvan, in in aanmerking komende ondernemingen met het oog op nieuwe investeringen;
- 72.
‘onafhankelijke particuliere investeerder’: een particuliere en onafhankelijke investeerder, zoals in dit punt gedefinieerd. Onder ‘particuliere’ investeerders worden verstaan investeerders die, ongeacht hun eigendomsstructuur, een louter commercieel belang nastreven, hun eigen middelen gebruiken en het volledige risico dragen met betrekking tot hun investering, en die met name het volgende omvatten: kredietinstellingen die voor eigen rekening en uit eigen middelen investeren, particuliere fondsen en stichtingen, family offices en business angels, zakelijke investeerders, verzekeringsondernemingen, pensioenfondsen, academische instellingen en natuurlijke personen die al dan niet een economische activiteit verrichten. De Europese Investeringsbank, het Europees Investeringsfonds, een internationale financiële instelling waarvan een lidstaat aandeelhouder is of een rechtspersoon die op professionele basis financiële activiteiten uitoefent en van een lidstaat of een entiteit van een lidstaat op centraal, regionaal of lokaal niveau de opdracht heeft gekregen ontwikkelings- of stimuleringsactiviteiten uit te voeren (nationale stimuleringsbank of een andere stimuleringsinstelling), worden voor de toepassing van deze definitie niet als particuliere investeerders beschouwd. Onder ‘onafhankelijke’ investeerder wordt verstaan een investeerder die geen aandeelhouder is van de in aanmerking komende onderneming waarin hij investeert. In het kader van vervolginvesteringen blijft een investeerder ‘onafhankelijk’ indien hij in een eerdere investeringsronde als een onafhankelijke investeerder werd beschouwd. Bij de oprichting van een nieuwe onderneming worden alle particuliere investeerders, daaronder begrepen de oprichters, van die nieuwe onderneming als onafhankelijk van die onderneming beschouwd;
- 73.
‘natuurlijk persoon’ (voor de toepassing van de artikelen 21 bis en 23): een persoon niet zijnde een rechtspersoon en die geen onderneming is voor de toepassing van artikel 107, lid 1, van het Verdrag;
- 74.
‘investering in de vorm van eigen vermogen’: het verschaffen aan een onderneming van kapitaal, dat direct of indirect wordt geïnvesteerd in ruil voor eigenaarschap van een overeenkomstig deel van die onderneming;
- 75.
‘eerste commerciële verkoop’: de eerste verkoop door een onderneming op een product- of dienstenmarkt, met uitsluiting van beperkte verkopen om de markt te testen;
- 76.
‘niet-beursgenoteerde kmo’: een kmo die niet is toegelaten tot de officiële notering van een effectenbeurs, met uitzondering van alternatieve handelsplatforms;
- 77.
‘vervolginvestering’: verdere risicofinancieringsinvestering in een onderneming na één of meerdere voorafgaande risicofinancieringsinvesteringsrondes;
- 78.
‘vervangingskapitaal’: de aankoop van bestaande aandelen in een onderneming van een vroegere investeerder of aandeelhouder;
- 79.
‘met het beheer belaste entiteit’: de Europese Investeringsbank en het Europees Investeringsfonds, een internationale financiële instelling waarvan een lidstaat aandeelhouder is of een rechtspersoon die op professionele basis financiële activiteiten uitoefent en van een lidstaat of een entiteit van een lidstaat op centraal, regionaal of lokaal niveau de opdracht heeft gekregen ontwikkelings- of stimuleringsactiviteiten uit te voeren (een stimuleringsbank of een andere stimuleringsinstelling). Deze met het beheer belaste entiteit kan worden geselecteerd of rechtstreeks worden aangesteld overeenkomstig het bepaalde in Richtlijn 2014/24/EU van het Europees Parlement en de Raad (4) of overeenkomstig artikel 38, lid 4, punt b), iii), van Verordening (EU) nr. 1303/2013 van het Europees Parlement en de Raad (5) of artikel 59, lid 3, van Verordening (EU) 2021/1060 van het Europees Parlement en de Raad (6), naargelang het geval;
- 80.
‘innovatieve onderneming’: een onderneming die aan een van de volgende voorwaarden voldoet:
- a)
zij kan aan de hand van een door een externe deskundige uitgevoerde evaluatie aantonen dat zij in de voorzienbare toekomst producten, diensten of procedés zal ontwikkelen die nieuw zijn of een wezenlijke verbetering inhouden ten opzichte van de huidige stand van de techniek in deze sector, en die een risico op technologische of industriële mislukking inhouden;
- b)
haar kosten voor onderzoek en ontwikkeling bedragen ten minste 10 % van haar totale exploitatiekosten in ten minste één van de drie jaren voorafgaande aan de toekenning van de steun of, in het geval van een start-up zonder enige financiële voorgeschiedenis, bij de audit van haar lopende belastingjaar, gecertificeerd door een onafhankelijke accountant;
- c)
in de drie jaar voorafgaand aan de toekenning van de steun: i) heeft zij van de Europese Innovatieraad een excellentiekeurmerk gekregen overeenkomstig het Horizon 2020-werkprogramma 2018–2020 dat is vastgesteld bij Uitvoeringsbesluit C(2017) 7124 van de Commissie (7), of overeenkomstig artikel 2, punt 23, en artikel 15, lid 2, van Verordening (EU) 2021/695 van het Europees Parlement en de Raad (8); of ii) heeft zij een investering ontvangen van het Fonds van de Europese Innovatieraad, zoals een investering in het kader van het in artikel 48, lid 7, van Verordening (EU) 2021/695 genoemde Accelerator-programma;
- d)
in de drie jaar voorafgaand aan de toekenning van de steun: i) heeft zij deelgenomen aan een actie van het ruimtevaartinitiatief ‘Cassini’ van de Commissie (zoals Cassini Business Accelerator of Cassini Matchmaking) (9); of ii) heeft zij een investering ontvangen uit de Cassini Seed and Growth Funding Facility, of de InnovFin Space Equity Pilot; of iii) heeft zij een Cassini Prize gekregen; of iv) heeft zij financiering overeenkomstig Verordening (EU) 2021/695 op het gebied van ruimteonderzoek ontvangen resulterend in de oprichting van een start-up; of v) heeft zij financiering ontvangen als begunstigde van een actie inzake onderzoek en ontwikkeling in het kader van het Europees Defensiefonds overeenkomstig Verordening (EU) 2021/697 van het Europees Parlement en de Raad (10); of vi) heeft zij financiering ontvangen in het kader van het industrieel ontwikkelingsprogramma voor de Europese defensie overeenkomstig Verordening (EU) 2018/1092 van het Parlement en de Raad (11);
- 81.
‘alternatief handelsplatform’: een multilaterale handelsfaciliteit (MTF) zoals gedefinieerd in artikel 4, lid 1, punt 22, van Richtlijn 2014/65/EG van het Europees Parlement en de Raad (12), waarbij ten minste 50 % van de financiële instrumenten die tot de handel zijn toegelaten, door kmo's zijn uitgegeven;
- 82.
‘lening’: een overeenkomst die de kredietgever verplicht een overeengekomen geldbedrag voor een overeengekomen termijn ter beschikking te stellen aan de kredietnemer en waarbij de kredietnemer verplicht is dat bedrag binnen de overeengekomen termijn terug te betalen. Dit instrument kan de vorm aannemen van leningen of andere financieringsinstrumenten daaronder begrepen leasing, die de leninggever een overheersend bestanddeel van minimumopbrengst bieden. De herfinanciering van bestaande leningen geldt niet als een in aanmerking komende lening;
Definities voor steun voor onderzoek, ontwikkeling en innovatie
- 83.
‘organisatie voor onderzoek en kennisverspreiding’: een entiteit (zoals universiteiten of onderzoeksinstellingen, agentschappen voor technologieoverdracht, innovatie-intermediairs, entiteiten voor fysieke of virtuele onderzoeksgerichte samenwerking), ongeacht haar rechtsvorm (publiek- of privaatrechtelijke organisatie) of financieringswijze, die zich in hoofdzaak bezighoudt met het onafhankelijk verrichten van fundamenteel onderzoek, industrieel onderzoek of experimentele ontwikkeling, of met het breed verspreiden van de resultaten van die activiteiten door middel van onderwijs, publicaties of kennisoverdracht. Wanneer dit soort entiteit ook economische activiteiten uitoefent, moet met betrekking tot de financiering, de kosten en de inkomsten van die economische activiteiten een gescheiden boekhouding worden gevoerd. Ondernemingen die een beslissende invloed over dit soort entiteit kunnen uitoefenen in hun hoedanigheid van bijvoorbeeld aandeelhouder of lid van de organisatie, mogen geen preferente toegang tot de onderzoekscapaciteit van deze entiteit of tot de door haar verkregen onderzoeksresultaten genieten;
- 84.
‘fundamenteel onderzoek’: experimentele of theoretische werkzaamheden die voornamelijk worden verricht om nieuwe kennis te verwerven over de fundamentele aspecten van verschijnselen en waarneembare feiten, zonder dat hiermee een directe commerciële toepassing of een direct commercieel gebruik wordt beoogd;
- 85.
‘industrieel onderzoek’: planmatig of kritisch onderzoek dat is gericht op het opdoen van nieuwe kennis en vaardigheden met het oog op de ontwikkeling van nieuwe producten, procedés of diensten, of om bestaande producten, procedés of diensten aanmerkelijk te verbeteren, daaronder begrepen digitale producten, processen of diensten, ongeacht domein, technologie, bedrijfstak of sector (met inbegrip van, doch niet beperkt tot digitale bedrijfstakken en technologieën, zoals supercomputers, kwantumtechnologie, blockchaintechnologie, artificiële intelligentie, cyberbeveiliging, big data en cloudtechnologie).
Industrieel onderzoek omvat de creatie van onderdelen voor complexe systemen en kan ook de bouw omvatten van prototypes in een laboratoriumomgeving of in een omgeving met gesimuleerde interfaces voor bestaande systemen, alsmede pilotlijnen, wanneer dat nodig is voor het industriële onderzoek en met name voor de validering van generieke technologie;
- 86.
‘experimentele ontwikkeling’: het verwerven, combineren, vormgeven en gebruiken van bestaande wetenschappelijke, technologische, zakelijke en andere relevante kennis en vaardigheden, gericht op het ontwikkelen van nieuwe of verbeterde producten, procedés of diensten, daaronder begrepen digitale producten, processen of diensten, ongeacht domein, technologie, bedrijfstak of sector (met inbegrip van, doch niet beperkt tot digitale bedrijfstakken en technologieën, zoals supercomputers, kwantumtechnologie, blockchaintechnologie, artificiële intelligentie, cyberbeveiliging, big data en cloudtechnologie). Dit kan bijvoorbeeld ook activiteiten omvatten die gericht zijn op de conceptuele formulering, planning en documentering van nieuwe producten, procedés of diensten.
Experimentele ontwikkeling kan prototyping, demonstraties, pilotontwikkeling, testen en validatie omvatten van nieuwe of verbeterde producten, procedés of diensten in omgevingen die representatief zijn voor het functioneren onder reële omstandigheden, met als hoofddoel verdere technische verbeteringen aan te brengen aan producten, procedés of diensten die niet grotendeels vast staan. Dit kan de ontwikkeling omvatten van een commercieel bruikbaar prototype of pilot die noodzakelijkerwijs het commerciële eindproduct is en die te duur is om te produceren alleen met het oog op het gebruik voor demonstratie- en validatiedoeleinden.
Onder experimentele ontwikkeling wordt niet verstaan routinematige of periodieke wijziging van bestaande producten, productielijnen, fabricageprocessen, diensten en andere courante activiteiten, zelfs indien die wijzigingen verbeteringen kunnen inhouden;
- 87.
‘haalbaarheidsstudie’: het onderzoek en de analyse van het potentieel van een project, met als doel de besluitvorming te ondersteunen door objectief en rationeel de sterke en de zwakke punten van een project, de kansen en risico's in kaart te brengen, waarbij ook wordt aangegeven welke middelen nodig zijn om het project te kunnen doorvoeren en wat uiteindelijk de slaagkansen zijn;
- 88.
‘personeelskosten’: de kosten van onderzoekers, technici en ander ondersteunend personeel voor zover zij zich met het betrokken project of de betrokken activiteit bezighouden;
- 89.
Vervallen.
- 90.
‘daadwerkelijke samenwerking’: samenwerking tussen ten minste twee onafhankelijke partijen om kennis of technologie uit te wisselen of om een gemeenschappelijke doelstelling op basis van een taakverdeling te bereiken, waarbij de partijen samen de omvang van het samenwerkingsproject bepalen, bijdragen aan de tenuitvoerlegging ervan, en het risico en de resultaten ervan delen. Eén of meer partijen kunnen de volledige kosten van het project dragen en zodoende de andere partijen bevrijden van de aan het project verbonden financiële risico's. Contractonderzoek en het verrichten van onderzoeksdiensten worden niet als vormen van samenwerking beschouwd;
- 90 bis.
‘Niet-defensietoepassingen’ in de zin van artikel 25 sexies verwijst naar toepassing in andere dan defensiegerelateerde producten die zijn vermeld in de bijlage bij Richtlijn 2009/43/EG van het Europees Parlement en de Raad (13).
- 91.
‘onderzoeksinfrastructuur’: faciliteiten, middelen en verwante diensten die door de wetenschappelijke gemeenschap worden gebruikt om op hun respectieve vakgebied onderzoek te verrichten. Hierbij gaat het om: wetenschappelijke uitrusting of sets wetenschappelijke instrumenten; kennisgebaseerde hulpbronnen zoals verzamelingen, archieven of gestructureerde wetenschappelijke informatie; ict-gebaseerde enabling infrastructuur zoals gridnetwerken, computers, software en communicatie, of iedere andere entiteit met een uniek karakter die onontbeerlijk is om onderzoek te kunnen verrichten. Dit soort infrastructuur kan zich op één enkele locatie bevinden (single-sited) dan wel verspreid zijn (distributed) (een georganiseerd netwerk van hulpbronnen) in de zin van artikel 2, onder a), van Verordening (EG) nr. 723/2009 van de Raad van 25 juni 2009 betreffende een communautair rechtskader voor een Consortium voor een Europese onderzoeksinfrastructuur (ERIC) (14);
- 92.
‘innovatieclusters’: structuren of georganiseerde groeperingen van onafhankelijke partijen (zoals innovatieve start-ups, kleine, middelgrote en grote ondernemingen, maar ook organisaties voor onderzoek en kennisverspreiding, onderzoeksinfrastructuur, test- en experimenteerinfrastructuur, digitale innovatiehubs, niet-commerciële organisaties en andere verwante economische spelers) die zijn opgezet om innovatieve activiteiten en nieuwe vormen van samenwerking te stimuleren, zoals door digitale middelen, door het delen en/of bevorderen van het delen van faciliteiten en het uitwisselen van kennis en deskundigheid, en door daadwerkelijk bij te dragen aan kennisoverdracht, netwerking, informatieverspreiding en samenwerking tussen de ondernemingen en andere organisaties binnen het cluster. Digitale innovatiehubs (daaronder begrepen Europese digitale innovatiehubs die worden gefinancierd in het kader van het bij Verordening (EU) 2021/694 van het Europees Parlement en de Raad (15) ingestelde centraal beheerde programma Digitaal Europa) zijn entiteiten die tot doel hebben de brede toepassing door het bedrijfsleven (met name kmo's) en organisaties uit de publieke sector van digitale technologieën — zoals artificiële intelligentie, cloud-, edge- en high-performance computing en cyberbeveiliging — te stimuleren. Digitale innovatiehubs kunnen op zichzelf kwalificeren als een innovatiecluster in de zin van deze verordening.
- 93.
‘hooggekwalificeerd personeel’: personeel met een tertiaire opleiding en ten minste vijf jaar relevante beroepservaring, waarin ook doctoraatsopleidingen kunnen meetellen;
- 94.
‘innovatieadviesdiensten’: consulting, bijstand of opleiding op het gebied van kennisoverdracht, verwerving, bescherming of exploitatie van immateriële activa of het gebruik van normen en regels waarin deze zijn vastgelegd, alsmede consulting, bijstand of opleiding over de invoering of het gebruik van innovatieve technologieën en oplossingen (daaronder begrepen digitale technologieën en oplossingen);
- 95.
‘innovatieondersteuningsdiensten’: het verschaffen van kantoorruimte, databanken, cloud- en gegevensopslagdiensten, bibliotheken, marktonderzoek, laboratoria, diensten in verband met kwaliteitslabels, testing, experimentering en certificatie of andere daarmee samenhangende diensten, daaronder begrepen diensten verricht door organisaties voor onderzoek en kennisverspreiding, onderzoeksinfrastructuur, en test- en experimenteerinfrastructuur of innovatieclusters, met het oog op de ontwikkeling van doeltreffendere of technologisch geavanceerde producten, procedés of diensten, daaronder begrepen de invoering van innovatieve technologieën en oplossingen (daaronder begrepen digitale technologieën en oplossingen);
- 96.
‘organisatie-innovatie’: de toepassing van een nieuwe organisatiemethode op het niveau van de onderneming (op groepsniveau in de betrokken industriesector in de EER), in de organisatie op de werkvloer of in de externe betrekkingen van een onderneming, bijvoorbeeld door gebruikmaking van nieuwe of innovatieve digitale technologieën. Van deze definitie uitgesloten zijn veranderingen die zijn gebaseerd op organisatiemethoden die reeds in gebruik zijn in de onderneming, veranderingen in de managementstrategie, fusies en acquisities, het niet meer gebruiken van een procedé, eenvoudige vervangings- en uitbreidingsinvesteringen, veranderingen die louter het gevolg zijn van prijswijzigingen voor productiefactoren, aanpassingen op maat, lokalisatie, gebruikelijke, seizoens- en andere cyclische veranderingen, het verhandelen van nieuwe of sterk verbeterde producten;
- 97.
‘procesinnovatie’: de toepassing van een nieuwe of sterk verbeterde productie- of leveringsmethode, daaronder begrepen aanzienlijke veranderingen in technieken, uitrusting of software, op het niveau van de onderneming (op groepsniveau in de betrokken industriesector in de EER), bijvoorbeeld door gebruikmaking van nieuwe of innovatieve digitale technologieën of oplossingen. Van deze definitie uitgesloten zijn geringe veranderingen of verbeteringen, verhogingen van de productie- of dienstverleningscapaciteit door de toevoeging van productie- of logistieke systemen die sterk gelijken op die welke reeds in gebruik zijn, het niet meer gebruiken van een procedé, eenvoudige vervangings- en uitbreidingsinvesteringen, veranderingen die louter het gevolg van prijswijzigingen voor productiefactoren zijn, aanpassingen op maat, lokalisatie, gebruikelijke seizoens- en andere cyclische veranderingen, het verhandelen van nieuwe of sterk verbeterde producten;
- 98.
‘detachering’: de tijdelijke indienstneming van personeel door een begunstigde, waarna het personeel het recht heeft naar zijn vorige werkgever terug te keren;
- 98 bis.
‘test- en experimenteerinfrastructuur’: faciliteiten, uitrusting, capaciteiten en hulpmiddelen, zoals proefbanken, proeflijnen, demonstratie-installaties, testfaciliteiten of levende laboratoria, en aanverwante ondersteunende diensten die voornamelijk worden gebruikt door ondernemingen, met name kmo's, die steun vragen voor tests en experimenten met het oog op de ontwikkeling van nieuwe of verbeterde producten, procedés en diensten en voor het testen en opschalen van technologieën om vooruitgang te boeken via industrieel onderzoek en experimentele ontwikkeling. Toegang tot door de overheid gefinancierde test- en experimenteerinfrastructuur staat open voor meerdere gebruikers en moet op transparante en niet-discriminerende wijze en op marktvoorwaarden worden toegekend. Test- en experimenteerinfrastructuur staat ook bekend als technologische infrastructuur (16);
Definities voor steun ten behoeve van kwetsbare werknemers en werknemers met een handicap
- 99.
‘uiterst kwetsbare werknemer’: een persoon die:
- a)
gedurende ten minste 24 maanden geen reguliere betaalde betrekking heeft gehad, of
- b)
gedurende ten minste twaalf maanden geen reguliere betaalde betrekking heeft gehad en behoort tot één van de categorieën b) tot en met g) vermeld onder de definitie van ‘kwetsbare werknemer’;
- 100.
‘sociale werkvoorziening’: werkgelegenheid in een onderneming waarvan het personeelsbestand voor ten minste 30 % uit werknemers met een handicap bestaat;
Definities van toepassing op steun voor milieubescherming
- 101.
‘milieubescherming’: elke maatregel of activiteit die is gericht op beperking of preventie van verontreiniging, negatieve milieueffecten of andere aantastingen van de natuurlijke omgeving (met inbegrip van lucht, water en bodem), ecosystemen of natuurlijke hulpbronnen door menselijk toedoen — onder meer met het oog op klimaatmitigatie —, op beperking van het risico op dergelijke aantastingen, op bescherming en herstel van de biodiversiteit dan wel op aanmoediging van een rationeler gebruik van natuurlijke hulpbronnen, met inbegrip van energiebesparende maatregelen en het gebruik van hernieuwbare energiebronnen en andere technieken om broeikasgasemissies en andere verontreinigende stoffen te reduceren, alsmede om over te stappen naar circulaire economische modellen om het gebruik van grondstoffen te reduceren en efficiëntiewinsten te verhogen. Dit begrip omvat ook maatregelen om het adaptieve vermogen te versterken en de kwetsbaarheid voor klimaateffecten zoveel mogelijk te beperken;
- 102.
‘Unienorm’:
- a)
een bindende Unienorm waarbij de op milieugebied te bereiken normen per onderneming zijn vastgesteld, met uitsluiting van op Unieniveau vastgestelde normen of streefdoelen die bindend zijn voor lidstaten, maar niet voor individuele ondernemingen; of
- b)
de verplichting om gebruik te maken van de beste beschikbare technieken (BBT), zoals gedefinieerd in Richtlijn 2010/75/EU van het Europees Parlement en de Raad (17), en om ervoor te zorgen dat de emissieniveaus niet hoger liggen dan die welke bij toepassing van de BBT zouden worden bereikt; wanneer de met de BBT samenhangende emissieniveaus zijn bepaald in uitvoeringshandelingen die op grond van Richtlijn 2010/75/EU of op grond van andere toepasselijke richtlijnen zijn vastgesteld, zullen die niveaus gelden voor de toepassing van deze verordening; wanneer die niveaus als een bandbreedte zijn geformuleerd, zal de grens waarvoor de BBT voor de betrokken onderneming het eerst wordt bereikt, van toepassing zijn;
- 102 bis.
‘oplaadinfrastructuur: vaste of mobiele infrastructuur die vervoermiddelen, mobiel terminalmaterieel of mobiel grondafhandelingsmaterieel van elektriciteit voorziet;
- 102 ter.
‘tankinfrastructuur: vaste of mobiele infrastructuur die vervoermiddelen, mobiel terminalmaterieel of mobiel grondafhandelingsmaterieel van waterstof voorziet;
- 102 quater.
‘hernieuwbare waterstof’: waterstof geproduceerd uit hernieuwbare energie overeenkomstig de in Richtlijn (EU) 2018/2001 van het Europees Parlement en de Raad (18) uiteengezette methoden voor hernieuwbare vloeibare en gasvormige transportbrandstoffen van niet-biologische oorsprong;
- 102 quinquies.
‘hernieuwbare elektriciteit’: uit hernieuwbare bronnen geproduceerde elektriciteit zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 1, van Richtlijn (EU) 2018/2001;
- 102 sexies.
‘slim opladen’: een laadbeurt waarbij de intensiteit van de aan de batterij geleverde elektriciteit in realtime wordt aangepast op basis van via elektronische communicatie ontvangen informatie;
- 102 septies.
schoon vervoermiddel’:
- a)
met betrekking tot lichte bedrijfsvoertuigen: een schoon voertuig zoals gedefinieerd in artikel 4, punt 4, a), van Richtlijn 2009/33/EG van het Europees Parlement en de Raad (19);
- b)
met betrekking tot zware bedrijfsvoertuigen:
- —
tot en met 31 december 2025 een emissiearm zwaar bedrijfsvoertuig zoals gedefinieerd in artikel 3, punt 12, van Verordening (EU) 2019/1242 van het Europees Parlement en de Raad (20);
- —
tot en met 31 december 2025 een schoon voertuig zoals gedefinieerd in artikel 4, punt 4, b), van Richtlijn 2009/33/EG dat niet onder Verordening (EU) 2019/1242 valt;
- c)
met betrekking tot binnenschepen:
- —
een binnenschip voor passagiersvervoer dat een hybride of dualfuelmotor heeft die voor zijn normale functioneren ten minste 50 % van zijn energie haalt uit brandstof met CO2-vrije directe (uitlaat)emissies of uit plug-in-power;
- —
een binnenschip voor goederenvervoer dat directe CO2-(uitlaat)emissies per tonkilometer (g CO2/ton km) heeft die, berekend (of, in het geval van nieuwe vaartuigen, geraamd) met de Energy Efficiency Operational Indicator (EEOI) van de Internationale Maritieme Organisatie (IMO), 50 % lager liggen dan de gemiddelde referentiewaarde voor CO2-emissies zoals vastgelegd voor zware bedrijfsvoertuigen (subgroep voertuigen 5-LH) overeenkomstig artikel 11 van Verordening (EU) 2019/1242;
- d)
met betrekking tot zeeschepen:
- —
een zee- en kustvaartuig voor passagiersvervoer, goederenvervoer, nautische of andere dienstverlening dat i) een hybride of dualfuelmotor heeft die voor zijn normale functioneren ten minste 25 % van zijn energie haalt uit brandstof met CO2-vrije directe (uitlaat)emissies of uit plug-in-power, of dat ii) een Energy Efficiency Design Index (EEDI) van de Internationale Maritieme Organisatie (IMO) heeft bereikt die 10 % lager ligt dan de op 1 april 2022 van toepassing zijnde EEDI-vereisten, en dat in staat is te functioneren op brandstoffen met CO2-vrije directe (uitlaat)emissies of op brandstoffen uit hernieuwbare energiebronnen;
- —
een zee- en kustvaarttuig voor goederenvervoer dat uitsluitend wordt ingezet om kust- en kortevaartdiensten uit te voeren die bedoeld zijn om voor momenteel over land vervoerde goederen de modal shift naar vervoer over zee mogelijk te maken en met directe CO2-(uitlaat)emissies, berekend met de EEDI, die 50 % lager liggen dan de voor zware bedrijfsvoertuigen (subgroep voertuigen 5-LH) vastgelegde gemiddelde referentiewaarde voor CO2-emissies zoals gepubliceerd overeenkomstig artikel 11 van Verordening (EU) 2019/1242;
- e)
met betrekking tot rollend spoorwegmaterieel: rollend materieel met CO2-vrije directe (uitlaat)emissies wanneer dit wordt ingezet op een lijn met de vereiste infrastructuur en een conventionele motor gebruikt indien dergelijke infrastructuur niet beschikbaar is (bimodaal);
- 102 octies.
‘emissievrij vervoermiddel’:
- a)
met betrekking tot twee- en driewielige voertuigen en vierwielers: een voertuig dat onder Verordening (EU) nr. 168/2013 van het Europees Parlement en de Raad (22) valt, met CO2-uitlaatemissies gelijk aan 0, berekend overeenkomstig de in artikel 24 van en bijlage V bij die verordening vastgestelde voorwaarden;
- b)
met betrekking tot lichte bedrijfsvoertuigen: een voertuig van categorie M1, M2 of N1 zonder CO2-uitlaatemissies, zoals bepaald overeenkomstig de vereisten van Verordening (EU) 2017/1151 van de Commissie (23);
- c)
met betrekking tot zware bedrijfsvoertuigen: een emissievrij zwaar bedrijfsvoertuig zoals gedefinieerd in artikel 4, punt 5, van Richtlijn 2009/33/EG;
- d)
met betrekking tot binnenschepen: een binnenschip voor passagiers- of goederenvervoer met CO2-vrije directe (uitlaat-/uitlaatsysteem)emissies;
- e)
met betrekking tot zeeschepen: een zee- en kustvaartuig voor passagiers- of goederenvervoer, voor nautische of andere dienstverlening met CO2-vrije directe (uitlaat)emissies;
- f)
met betrekking tot rollend spoorwegmaterieel: rollend materieel met CO2-vrije directe (uitlaat)emissies;
- 102 nonies.
‘vervoermiddel’: een van de volgende:
- a)
een wegvoertuig van categorie M1, M2, N1, M3, N2, N3 of L;
- b)
een binnenschip of een zee- en kustvaarttuig voor passagiers- of goederenvervoer;
- c)
rollend materieel;
- d)
een luchtvaartuig;
- 102 decies.
‘mobiel grondafhandelingsmaterieel’: mobiel materieel dat wordt gebruikt bij diensten ten behoeve van lucht- of zeevervoer;
- 102 undecies.
‘mobiel terminalmaterieel’: mobiel materieel dat wordt gebruikt voor het laden, lossen en overslaan van goederen en wissellaadbakken (ILU's), en voor het verplaatsen van vracht binnen een terminalzone;
- 103.
‘energie-efficiëntie’: energie-efficiëntie zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 4, van Richtlijn 2012/27/EU van het Europees Parlement en de Raad (24);
- 103 bis.
‘primaire energie’: energie uit hernieuwbare en niet-hernieuwbare bronnen die geen omzetting of transformatie heeft ondergaan;
- 103 ter.
Vervallen.
- 103 quater.
‘digitalisering’: de introductie van technologieën gebaseerd op elektronische apparaten en/of systemen die het mogelijk maken de functionaliteit van producten te vergroten, onlinediensten te ontwikkelen, processen te moderniseren, of te migreren naar bedrijfsmodellen die gebaseerd zijn op de uitschakeling van de tussenhandel bij de productie van goederen en het verrichten van diensten, hetgeen uiteindelijk een transformerend effect zal opleveren;
- 103 quinquies.
‘gereedheid voor slimme toepassingen’ (smart-readiness): het vermogen van gebouwen of gebouwunits om hun werking aan te passen aan de behoeften van de gebruiker, met inbegrip van het optimaliseren van de energie-efficiëntie en de algemene prestaties, en hun werking aan te passen aan signalen van het net;
- 103 sexies.
‘kleine midcaponderneming’: een andere onderneming dan een kmo, met niet meer dan 499 werknemers, berekend overeenkomstig de artikelen 3 tot en met 6 van bijlage I, waarvan de jaaromzet 100 miljoen EUR niet overschrijdt of het jaarlijkse balanstotaal 86 miljoen EUR niet overschrijdt; entiteiten worden als één onderneming beschouwd wanneer aan een van de in artikel 3, lid 3, van bijlage I genoemde voorwaarden is voldaan; Voor de toepassing van artikel 56 sexies, lid 10, en artikel 56 septies, wordt met ‘kleine midcaponderneming’ een andere onderneming van een kmo met niet meer dan 499 werknemers bedoeld;
- 103 septies.
‘energiebesparingen’: energiebesparingen zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 5, van Richtlijn 2012/27/EU;
- 104.
‘energie-efficiëntieproject’: een investeringsproject dat de energie-efficiëntie van een gebouw verhoogt;
- 105.
‘energie-efficiëntiefonds’ of ‘EEF’: een bijzonder investeringsvehikel dat is opgezet om te investeren in energie-efficiëntieprojecten ter verbetering van de energie-efficiëntie van gebouwen. Energie- efficiëntiefondsen worden beheerd door een manager van een energie-efficiëntiefonds;
- 106.
‘manager van een energie-efficiëntiefonds’: een professioneel managementbedrijf met rechtspersoonlijkheid dat in aanmerking komende energie-efficiëntieprojecten selecteert en daarin investeert;
- 107.
‘hoogrenderende warmtekrachtkoppeling’: warmtekrachtkoppeling die voldoet aan de definitie van hoogrenderende warmtekrachtkoppeling als bedoeld in artikel 2, punt 34, van Richtlijn 2012/27/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 betreffende energie-efficiëntie, tot wijziging van Richtlijnen 2009/125/EG en 2010/30/EU en houdende intrekking van de Richtlijnen 2004/8/EG en 2006/32/EG (25);
- 108.
‘warmtekrachtkoppeling’ of ‘wkk’: warmtekrachtkoppeling zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 30, van Richtlijn 2012/27/EU;
- 108 bis.
‘warmtekrachtkoppeling op basis van hernieuwbare energiebronnen’: warmtekrachtkoppeling die 100 % hernieuwbare energiebronnen gebruikt als input voor de productie van warmte en stroom;
- 108 ter.
‘warmtepomp’: een machine, toestel of installatie dat/die warmte uit de natuurlijke omgeving, zoals de lucht, het water of de bodem overdraagt aan gebouwen of industriële installaties door de natuurlijke warmtestroming om te keren van een lagere naar een hogere temperatuur. Bij omkeerbare warmtepompen kan de warmtestroming ook van het gebouw naar de natuurlijke omgeving plaatsvinden;
- 109.
‘energie uit hernieuwbare bronnen’ of ‘hernieuwbare energie’: energie opgewekt met installaties waarbij uitsluitend van hernieuwbare energiebronnen zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 1, van Richtlijn (EU) 2018/2001 wordt gebruikgemaakt, alsmede het aandeel in calorische waarde van de met hernieuwbare energiebronnen in hybride installaties opgewekte energie die ook op conventionele energiebronnen werken. Hieronder valt ook hernieuwbare elektriciteit die wordt gebruikt voor ‘achter de meter’ aangesloten accumulatiesystemen (geïnstalleerd samen met of als uitbreiding van de hernieuwbare installatie), doch niet elektriciteit die van dergelijke systemen afkomstig is;
- 109 bis.
‘hernieuwbare-energiegemeenschappen’: hernieuwbare-energiegemeenschappen zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 16, van Richtlijn (EU) 2018/2001;
- 110.
Vervallen.
- 111.
Vervallen.
- 112.
Vervallen.
- 113.
Vervallen.
- 114.
‘innovatieve technologie’: een ten opzichte van de huidige stand van de techniek nieuwe en recentelijk bewezen technologie, die een risico op technologische of industriële mislukking inhoudt en geen optimalisatie of opschaling is van een bestaande technologie;
- 114 bis.
‘demonstratieproject’: een demonstratieproject zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 24, van Verordening (EU) 2019/943 van het Europees Parlement en de Raad (26);
- 114 ter.
‘contract ter verrekening van verschillen’: een steuninstrument dat de begunstigde recht geeft op een betaling die gelijk is aan het verschil tussen (een) vaste uitoefenprijs/-prijzen en een referentieprijs — zoals een marktprijs, per eenheid output;
- 115.
‘balancering’ voor elektriciteit: balancering zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 10, van Verordening (EU) 2019/943;
- 116.
‘standaardbalanceringstaken’: niet-discriminerende technologieneutrale balanceringstaken waarvan producenten overeenkomstig artikel 5 van Verordening (EU) 2019/943 niet kunnen worden vrijgesteld;
- 116 bis.
‘balanceringsverantwoordelijke’: een balanceringsverantwoordelijke zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 14, van Verordening (EU) 2019/943;
- 117.
‘biomassa’: de biologisch afbreekbare fractie van producten, afvalstoffen en residuen van biologische oorsprong zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 24, van Richtlijn (EU) 2018/2001;
- 117 bis.
‘biobrandstoffen’: biobrandstoffen zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 33, van Richtlijn (EU) 2018/2001;
- 117 ter.
‘biogas’: biogas zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 28), van Richtlijn (EU) 2018/2001;
- 117 quater.
‘vloeibare biomassa’: vloeibare biomassa zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 32, van Richtlijn (EU) 2018/2001;
- 117 quinquies.
‘biomassabrandstoffen’: biomassabrandstoffen zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 27, van Richtlijn (EU) 2018/2001;
- 118.
‘financieringskloof’: de nettomeerkosten worden vastgesteld als het verschil tussen de economische opbrengsten en kosten (inclusief investeringen en exploitatie) van het gesteunde project en die van het alternatieve project dat de begunstigde van de steun zonder steun geloofwaardig zou uitvoeren. Om de financieringskloof te bepalen, moet de lidstaat voor het feitelijke scenario en voor een geloofwaardig nulscenario alle belangrijke kosten en opbrengsten, de voor het disconteren van toekomstige kasstromen geraamde gewogen gemiddelde vermogenskostenvoet (‘WACC’) van de begunstigden, alsmede de netto contante waarde (‘NPV’) voor het feitelijke scenario en voor het nulscenario, over de levensduur van het project kwantificeren. De typische nettomeerkosten kunnen worden geraamd als het verschil tussen de NPV voor het feitelijke scenario en voor het nulscenario over de levensduur van het referentieproject.
- 119.
‘milieubelasting of -heffing’: een belasting of een heffing die wordt toegepast op een bijzondere heffingsgrondslag of op producten of diensten die een duidelijk negatief milieueffect hebben, of die bepaalde activiteiten, goederen of diensten wil belasten zodat de milieukosten in de prijs ervan kunnen worden opgenomen of producenten en verbruikers kunnen worden toegeleid naar activiteiten die milieuvriendelijker zijn;
- 120.
‘Unieminimumbelastingniveau’: het in de Uniewetgeving vastgestelde minimumbelastingniveau. Voor energieproducten en elektriciteit wordt hieronder verstaan het in bijlage I bij Richtlijn 2003/96/EG van de Raad van 27 oktober 2003 tot herstructurering van de communautaire regeling voor de belasting van energieproducten en elektriciteit (27) vastgestelde minimumbelastingniveau;
- 121.
‘verontreinigd terrein’: een terrein waarvan met zekerheid is vastgesteld dat er ten gevolge van menselijk toedoen gevaarlijke stoffen zijn aangetroffen in zodanige concentraties dat zij een ernstig risico voor de volksgezondheid of het milieu vormen, rekening houdende met het huidige en het goedgekeurde toekomstige gebruik van de grond;
- 121 bis.
‘sanering’: milieubeheersmaatregelen, zoals de verwijdering of detoxificatie van contaminanten of overtollige nutriënten uit bodem en water, met als doel bronnen van aantasting te verwijderen;
- 121 ter.
‘rehabilitatie’: milieubeheersmaatregelen om op aangetaste locaties een niveau van ecosysteemfunctioneren terug te brengen, met als doel hernieuwde en doorlopende verrichting van ecosysteemdiensten — in plaats van de biodiversiteit en integriteit van een bepaald natuurlijk of semi-natuurlijk referentie-ecosysteem;
- 121 quater.
‘ecosysteem’: ecosysteem zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 13, van Verordening (EU) 2020/852 van het Europees Parlement en de Raad (28);
- 121 quinquies.
‘biodiversiteit’: biodiversiteit zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 15, van Richtlijn (EU) 2020/852;
- 122.
‘het beginsel de vervuiler betaalt’: het beginsel dat de kosten van het bestrijden van de vervuiling moeten worden gedragen door de vervuiler die de vervuiling heeft veroorzaakt;
- 123.
‘vervuiling’: de schade die een vervuiler veroorzaakt door het milieu direct of indirect schade toe te brengen of door de voorwaarden te scheppen die deze schade aan de natuurlijke omgeving of de natuurlijke hulpbronnen veroorzaken;
- 123 bis.
‘verontreinigende stof’: verontreinigende stof zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 10, van Verordening (EU) 2020/852;
- 123 ter.
‘verontreiniging’: verontreiniging zoals gedefinieerd in artikel 3, punt 2, van Richtlijn 2010/75/EU;
- 123 quater.
‘nature-based solution’: een maatregel om natuurlijke of veranderde terrestrische, zoetwater-, kust- en mariene ecosystemen te beschermen, in stand te houden, te herstellen, duurzaam te gebruiken en te beheren, die een doeltreffend en adaptief antwoord biedt voor sociale, economische en ecologische uitdagingen en tegelijkertijd het menselijk welzijn, de ecosysteemdiensten, de veerkracht en de biodiversiteit ten goede komt;
- 123 quinquies.
‘herstel’: het proces waarbij het herstel van een ecosysteem wordt ondersteund als een middel om de biodiversiteit in stand te houden en de veerkracht van een ecosysteem, met name tegen klimaatverandering, te vergroten. Het herstel van ecosystemen omvat maatregelen om de toestand van een ecosysteem te verbeteren en een ecosysteem waar die toestand was verloren gegaan, opnieuw te creëren of te herstellen en om de veerkracht van een ecosysteem en de aanpassing ervan aan de klimaatverandering te verbeteren;;
- 124.
‘energie-efficiënte stadsverwarming en -koeling’: efficiënte stadsverwarming en -koeling zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 41, van Richtlijn 2012/27/EU;
- 124 bis.
‘stadsverwarming’ en ‘stadskoeling’: stadsverwarming of stadskoeling zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 19, van Richtlijn 2010/31/EU;
- 124 ter.
‘stadsverwarmings- en stadskoelingssystemen’: installaties voor warmte- en/of koudeopwekking en het netwerk voor de opslag en distributie van warmte of koude, bestaande uit zowel primaire transmissienetwerken als secundaire pijpleidingnetwerken voor de levering van warmte of koude aan consumenten. Wanneer hier sprake is van ‘stadsverwarming’, moet dit worden begrepen als stadsverwarmings- en/of stadskoelingssystemen, al naar gelang de netwerken samen of apart warmte of koude leveren;
- 125.
‘vervuiler’: degene die direct of indirect schade toebrengt aan het milieu of de voorwaarden schept die deze schade veroorzaken;
- 126.
‘hergebruik’: hergebruik zoals gedefinieerd in artikel 3, punt 13, van Richtlijn 2008/98/EG van het Europees Parlement en de Raad (29);
- 127.
‘voorbereiding voor hergebruik’: voorbereiding voor hergebruik zoals gedefinieerd in artikel 3, punt 16, van Richtlijn 2008/98/EG;
- 128.
‘recycling’: recycling zoals gedefinieerd in artikel 3, punt 17, van Richtlijn 2008/98/EG;
- 128 bis.
‘hulpbronnenefficiëntie’: verminderen van de hoeveelheid input die noodzakelijk is om een eenheid output te produceren, of het vervangen van primaire input door secundaire input;
- 128 ter.
‘afval’: afval zoals gedefinieerd in artikel 3, punt 1, van Richtlijn 2008/98/EG;
- 128 quater.
‘afvalwarmte’: afvalwarmte zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 9, van Richtlijn (EU) 2018/2001;
- 128 quinquies.
‘verwerking’: verwerking zoals gedefinieerd in artikel 3, punt 14, van Richtlijn 2008/98/EG, alsmede verwerking van andere producten, materialen of stoffen;
- 128 sexies.
‘nuttige toepassing’: nuttige toepassing zoals gedefinieerd in artikel 3, punt 15, van Richtlijn 2008/98/EG, alsmede nuttige toepassing van andere producten, materialen of stoffen;
- 128 septies.
‘verwijdering’: verwijdering zoals gedefinieerd in artikel 3, punt 19, van Richtlijn 2008/98/EG;
- 128 octies.
‘andere producten, materialen of stoffen’: andere materialen, producten en stoffen dan afvalstoffen, met inbegrip van bijproducten als bedoeld in artikel 5 van Richtlijn 2008/98/EG, land- en bosbouwresiduen, afvalwater, regenwater en afstromend water, mineralen, nutriënten, restgassen van productieprocessen, en overtollige producten, onderdelen en materialen;
- 128 nonies.
‘overtollige producten, onderdelen en materialen’: producten, onderdelen of materialen die niet noodzakelijk of nuttig meer zijn voor de houder ervan, maar die wel geschikt zijn voor hergebruik;
- 128 decies.
‘gescheiden inzameling’: gescheiden inzameling zoals gedefinieerd in artikel 3, punt 11, van Richtlijn 2008/98/EG;
- 129.
Vervallen.
- 130.
‘energie-infrastructuur’: fysieke uitrusting of faciliteit die gelegen is binnen de Unie of die de Unie verbindt met één of meer derde landen, en die onder de volgende categorieën valt:
- a)
elektriciteit:
- i)
transmissie- en distributiesystemen, waarbij onder ‘transmissie’ wordt verstaan het transport van elektriciteit zowel onshore als offshore langs het extra-hoogspannings- en hoogspanningsstelsel van systemen, met het oog op de belevering van eindafnemers of distributiemaatschappijen, de levering zelf niet inbegrepen, terwijl onder ‘distributie’ wordt verstaan het transport van elektriciteit zowel onshore als offshore langs hoog-, midden- en laagspanningsdistributiesystemen met het oog op de belevering van afnemers, de levering zelf niet inbegrepen;
- ii)
alle uitrusting of installaties die van essentieel belang zijn om de in punt i) genoemde systemen veilig, betrouwbaar en efficiënt te laten functioneren, met inbegrip van beschermings-, monitoring- en toezichtsystemen op alle spanningsniveaus en onderstations;
- iii)
volledig geïntegreerde netwerkcomponenten zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 51, van Richtlijn (EU) 2019/944 van het Europees Parlement en de Raad (30);
- iv)
slimme elektriciteitsnetten, d.w.z. systemen en componenten die informatie- en communicatietechnologie integreren, via operationele digitale platforms, toezichtsystemen en sensortechnologieën, zowel op transmissie- als op distributieniveau, gericht op een veiliger, efficiënter en intelligenter elektriciteitstransmissie- en distributienetwerk, verhoogde capaciteit om nieuwe vormen van opwekking, opslag en verbruik te integreren en nieuwe bedrijfsmodellen en marktstructuren te vergemakkelijken;
- v)
offshore elektriciteitsnetten, d.w.z. alle uitrusting of installaties van infrastructuur voor elektriciteitstransmissie of -distributie zoals gedefinieerd in punt i), met dubbele functionaliteit: interconnectie en transmissie of distributie van de van offshoreproductielocaties afkomstige offshore hernieuwbare elektriciteit naar twee of meer landen. Dit omvat ook slimme netwerken en alle aangrenzende offshore-uitrusting of -installaties die van essentieel belang zijn voor een veilige, betrouwbare en efficiënte exploitatie, met inbegrip van beschermings-, monitoring- en toezichtsystemen, en noodzakelijke onderstations indien deze ook zorgen voor technologie-interoperabiliteit en onder meer interfacecompatibiliteit tussen verschillende technologieën;
- b)
gas (aardgas, biogas — met inbegrip van biomethaan — en/of hernieuwbaar gas van niet-biologische oorsprong):
- i)
transmissie- en distributiepijpleidingen voor het transport van gas die deel uitmaken van een netwerk, met uitsluiting van hogedrukpijpleidingen die worden gebruikt voor de upstreamdistributie van aardgas;
- ii)
ondergrondse opslagvoorzieningen verbonden met de in punt i) bedoelde pijpleidingen voor de hogedruktransmissie of -distributie van gas;
- iii)
faciliteiten voor de ontvangst, opslag en hervergassing of decompressie van vloeibaar of gecomprimeerd gas;
- iv)
alle uitrusting of installaties die van essentieel belang zijn voor een veilige, betrouwbare en efficiënte exploitatie van het net of om een bidirectionele capaciteit mogelijk te maken, daaronder begrepen compressorstations;
- v)
slimme gasnetten, d.w.z. alle volgende uitrusting of installaties om de integratie van hernieuwbare en koolstofarme gassen (met inbegrip van waterstof of gassen van niet-biologische oorsprong) in het netwerk mogelijk te maken en te vergemakkelijken: digitale systemen en componenten die informatie- en communicatietechnologie, toezichtsystemen en sensortechnologie integreren om de interactieve en intelligente monitoring, meting, kwaliteitscontrole en beheer van gasproductie, -transport, -distributie en -verbruik binnen een gasnetwerk mogelijk te maken. Bovendien kunnen slimme netten ook uitrusting omvatten om reverse flows vanaf het distributieniveau naar het transmissieniveau en daarmee verband houdende noodzakelijke upgrades van het bestaande netwerk mogelijk te maken;
- c)
waterstof:
- i)
transmissiepijpleidingen voor het hogedruktransport van waterstof, alsmede distributiepijpleidingen voor de lokale distributie van waterstof, die op transparante en niet-discriminerende basis toegang bieden aan meerdere netwerkgebruikers;
- ii)
opslagvoorzieningen, d.w.z. faciliteiten die worden gebruikt voor de opslag van waterstof met een hoge zuiverheidsgraad, met inbegrip van het deel van een waterstofterminal dat voor opslag wordt gebruikt maar met uitsluiting van het deel dat voor productieactiviteiten wordt gebruikt, en met inbegrip van faciliteiten die uitsluitend bestemd zijn voor exploitanten van een waterstofnetwerk bij de uitoefening van hun functies. Opslagvoorzieningen voor waterstof omvatten ondergrondse opslagvoorzieningen die verbonden zijn met de in punt i) bedoelde hogedrukwaterstofpijpleidingen;
- iii)
faciliteiten voor dispatching, ontvangst, opslag en hervergassing of decompressie van vloeibaar gemaakte waterstof of in andere chemische stoffen ingebedde waterstof met als doel waterstof te injecteren in het voor gas dan wel specifiek voor waterstof bestemde netwerk;
- iv)
terminals, d.w.z. installaties die worden gebruikt voor de omzetting van vloeibaar waterstof in gasvormig waterstof voor injectie in het waterstofnetwerk. Terminals omvatten ondersteunende uitrusting en tijdelijke opslag die nodig zijn voor het omzettingsproces en de daaropvolgende injectie in het waterstofnetwerk, maar omvatten geen delen van de waterstofterminal die voor opslag worden gebruikt;
- v)
interconnectoren, d.w.z. een waterstofnetwerk (of een deel daarvan) dat een grens tussen lidstaten, of tussen een lidstaat en een derde land, overschrijdt of overspant tot aan het grondgebied van de lidstaten of de territoriale zee van die lidstaat;
- vi)
alle uitrusting of installaties die van essentieel belang zijn voor een veilige, betrouwbare en efficiënte exploitatie van het waterstofnet of om bidirectionele capaciteit mogelijk te maken, met inbegrip van compressorstations;
In de punten i) tot en met vi) genoemde activa kunnen nieuw gebouwde activa zijn, activa die zijn omgebouwd van aardgas naar waterstof (‘herbestemd’), of een combinatie van beide. In de punten i) tot en met vi) genoemde activa waarvoor derdentoegang geldt, kwalificeren als energie-infrastructuur;
- d)
kooldioxide:
- i)
pijpleidingen niet zijnde upstream-pijpleidingnetwerken gebruikt voor het transport van kooldioxide uit meer dan één bron, d.w.z. industriële installaties (waaronder elektriciteitscentrales) die kooldioxidegas produceren bij verbranding of andere chemische reacties waarbij koolstofverbindingen van al dan niet fossiele aard betrokken zijn, met het oog op de permanente geologische opslag van kooldioxide uit hoofde van artikel 3 van Richtlijn 2009/31/EG van het Europees Parlement en de Raad (31) of voor het gebruik van kooldioxide als feedstock of om de opbrengst van biologische processen te verhogen;
- ii)
faciliteiten voor het vloeibaar maken en voor de bufferopslag van kooldioxide met het oog op het transport of de opslag ervan. Dit omvat niet de infrastructuur binnen een geologische formatie die wordt gebruikt voor de permanente geologische opslag van kooldioxide uit hoofde van artikel 3 van Richtlijn 2009/31/EG en de daarmee samenhangende bovengrondse faciliteiten en injectiefaciliteiten;
- iii)
alle uitrusting of installaties die van essentieel belang zijn om het systeem in kwestie behoorlijk, veilig en efficiënt te laten functioneren, met inbegrip van beschermings-, monitoring- en toezichtsystemen. Dit kunnen speciale mobiele activa voor het transport en de opslag van kooldioxide zijn, mits die mobiele activa voldoen aan de definitie van een schoon vervoermiddel;
In de punten i), ii), iii) en iv) genoemde activa waarvoor derdentoegang geldt, kwalificeren als energie-infrastructuur;
- e)
infrastructuur gebruikt voor de transmissie of distributie van thermische energie in de vorm van stoom, warm water of gekoelde vloeistoffen van meerdere producenten of gebruikers, gebaseerd op het gebruik van hernieuwbare energie of van restwarmte van industriële toepassingen;
- f)
projecten van gemeenschappelijk belang zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 4, van Verordening (EU) nr. 347/2013 van het Europees Parlement en de Raad (32) en projecten van wederzijds belang als bedoeld in artikel 171 van het Verdrag;
- g)
andere categorieën infrastructuur waarbij het gaat om infrastructuur waarmee producenten en gebruikers van hernieuwbare of koolstofvrije energie fysiek of draadloos kunnen worden verbonden vanaf meerdere entry- en exitpunten en die openstaan voor toegang door derden die niet behoren tot de ondernemingen die eigenaar zijn van de infrastructuur of deze beheren;
In de punten a) tot en met g) genoemde activa die zijn gebouwd voor één vooraf geïdentificeerde gebruiker of een kleine groep vooraf geïdentificeerde gebruikers en op hun behoeften zijn toegesneden (‘specifieke infrastructuur’), kwalificeren niet als energie-infrastructuur;
- 130 bis.
‘distributiesysteembeheerder’ (DSO): distributiesysteembeheerder zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 29, van Richtlijn (EU) 2019/944;
- 130 ter.
‘transmissiesysteembeheerder’ (TSO): transmissiesysteembeheerder zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 35, van Richtlijn (EU) 2019/944;
- 130 quater.
‘elektriciteitsopslag’: uitstel van het eindgebruik van elektriciteit tot een later tijdstip dan het tijdstip waarop deze elektriciteit is opgewekt, of de omzetting van elektrische energie in een vorm van energie die kan worden opgeslagen, de opslag van die energie en de latere omzetting van die energie in elektrische energie;
- 130 quinquies.
‘thermische opslag’: uitstel van het eindgebruik van thermische energie tot een later tijdstip dan het tijdstip waarop deze is opgewekt, of de omzetting van elektrische of thermische energie in een vorm van energie die kan worden opgeslagen, de opslag van die energie en, indien van toepassing, de latere omzetting of heromzetting van die energie in thermische energie voor eindgebruik (d.w.z. verwarming of koeling);;
- 131.
‘wetgeving inzake de interne energiemarkt’: Richtlijn (EU) 2019/944, Richtlijn 2009/73/EG van het Europees Parlement en de Raad (33), Verordening (EU) 2019/943 en Verordening (EG) nr. 715/2009 van het Europees Parlement en de Raad (34);
- 131 bis.
‘CO2-afvang en -opslag’ (CCS): een set van technologieën die het mogelijk maken om door industriële installaties en tijdens processen uitgestoten kooldioxide (CO2) af te vangen, of rechtstreeks uit de omgevingslucht af te vangen, naar een opslaglocatie te transporteren en in geschikte ondergrondse geologische formaties te injecteren met het oog op permanente opslag;
- 131 ter.
‘CO2-afvang en -gebruik’ (CCU): een set van technologieën die het mogelijk maken om door industriële installaties en tijdens processen uitgestoten CO2 af te vangen, of rechtstreeks uit de omgevingslucht af te vangen, en naar een locatie te transporteren waar CO2 wordt verbruikt of gebruikt met het oog op het volledige gebruik ervan;
Definities van toepassing op sociale vervoerssteun ten behoeve van bewoners van afgelegen gebieden
- 132.
‘normale verblijfplaats’: de plaats waar iemand gedurende ten minste 185 dagen per kalenderjaar wegens persoonlijke en beroepsmatige bindingen verblijft. In het geval van iemand die haar/zijn beroepsmatige bindingen op een andere plaats dan haar/zijn persoonlijke bindingen heeft en daardoor afwisselend op verschillende plaatsen in twee of meer lidstaten verblijft, wordt de normale verblijfplaats geacht zich op dezelfde plaats als haar/zijn persoonlijke bindingen te bevinden. Wanneer iemand in een lidstaat verblijft voor een opdracht van een bepaalde duur, wordt de verblijfplaats geacht zich op dezelfde plaats te bevinden als haar/zijn persoonlijke bindingen, ongeacht of zij/hij daar tijdens die activiteit terugkeert. Het feit dat in een andere lidstaat college wordt gelopen of een school wordt bezocht, houdt niet in dat de gewone verblijfplaats wordt verplaatst. Het begrip ‘normale verblijfplaats’ kan echter ook de betekenis hebben die in het nationale recht van lidstaten daaraan wordt gegeven;
Definities voor steun ten behoeve van breedbandinfrastructuur
- 133.
vervallen;
- 134.
Vervallen.
- 135.
‘buizen’: ondergrondse pijpen of doorvoeren die worden gebruikt om (vezel-, koper- of coax-)kabels van een breedbandnetwerk in onder te brengen;
- 136.
‘fysieke ontbundeling’: het verlenen van toegang tot de aansluitlijn van de eindgebruiker, hetgeen concurrenten de mogelijkheid biedt om data rechtstreeks en over hun eigen transmissiesystemen door te geven;
- 137.
‘breedbandinfrastructuur’: een breedbandnetwerk zonder actieve componenten dat bestaat uit de fysieke infrastructuur van het netwerk, met inbegrip van buizen, palen, masten, torens, dark fibre, kasten en kabels (waaronder dark fibre en koperkabels);
- 137 bis.
‘backhaulnetwerk’: het gedeelte van een breedbandnetwerk dat het toegangsnetwerk verbindt met het backbonenetwerk en dat geen rechtstreekse toegang aan eindgebruikers biedt. Het is het gedeelte van het netwerk waar het verkeer van eindgebruikers wordt samengevoegd;
- 137 ter.
‘backbonenetwerk’: het kernnetwerk dat backhaulnetwerken uit verschillende gebieden of regio's onderling verbindt;
- 137 quater.
‘toegangsnetwerk’: het segment van een breedbandnetwerk dat het backhaulnetwerk verbindt met de locatie of apparaten van de eindgebruiker;
- 138.
vervallen;
- 139.
‘wholesaletoegang’: toegang waarmee een exploitant de faciliteiten van een andere exploitant kan gebruiken. De wholesaletoegang omvat, op basis van de huidige technologische ontwikkelingen, ten minste de volgende toegangsproducten: i) voor FTTx-netwerken: toegang tot de breedbandinfrastructuur, ontbundeling en bitstroomtoegang; ii) voor kabelnetwerken: toegang tot de breedbandinfrastructuur en toegang tot actieve diensten; iii) voor vaste draadloze netwerken: toegang tot de breedbandinfrastructuur en toegang tot actieve diensten; iv) voor mobiele netwerken: toegang tot de breedbandinfrastructuur en toegang tot actieve diensten (ten minste roaming); v) voor satellietplatforms: toegang tot actieve diensten; vi) voor backhaulnetwerken: toegang tot de breedbandinfrastructuur en toegang tot actieve diensten.
- 139 bis.
‘aansluitbaar pand’: een pand van een eindgebruiker waaraan een aanbieder op verzoek van de eindgebruiker en binnen vier weken vanaf de datum van het verzoek breedbanddiensten kan leveren (ongeacht of dit pand reeds op het netwerk is aangesloten). De prijs die in rekening wordt gebracht voor het leveren van breedbanddiensten aan het pand van de eindgebruiker, mag in dit geval niet hoger liggen dan de normale aansluitkosten, wat betekent dat er geen extra of uitzonderlijke kosten mogen zijn in vergelijking met de normale commerciële praktijk en dat de prijs in ieder geval niet hoger mag liggen dan de gebruikelijke prijs in de betrokken lidstaat. Deze prijs moet worden vastgesteld door de bevoegde nationale overheidsinstantie;
- 139 ter.
‘sociaal-economische actoren’: entiteiten die door hun opdracht, aard of locatie direct of indirect belangrijke sociaal-economische voordelen kunnen genereren voor burgers, bedrijven en lokale gemeenschappen in hun regio of hun invloedssfeer, met inbegrip van overheidsinstanties, publieke of private ondernemingen die belast zijn met het beheer van diensten van algemeen economisch belang in de zin van artikel 106, lid 2, van het Verdrag, alsmede sterk gedigitaliseerde ondernemingen;
- 139 quater.
‘5G-corridor’: vervoerstrajecten, wegen, spoorwegen of binnenwateren, die volledig worden gedekt door infrastructuur voor digitale connectiviteit en met name 5G-systemen, waardoor de ononderbroken levering van digitale synergiediensten in de zin van Verordening (EU) 2021/1153 van het Europees Parlement en de Raad (35), zoals geconnecteerde en geautomatiseerde mobiliteit, soortgelijke slimme mobiliteitsdiensten voor het spoor of digitale connectiviteit op binnenwateren mogelijk is;
- 139 quinquies.
‘piektijd’: de tijd van de dag met een typische duur van één uur waarin de netwerkbelasting gewoonlijk het hoogst is;
- 139 sexies.
‘piektijdomstandigheden’: de omstandigheden waarmee het netwerk naar verwachting te maken zal krijgen tijdens de piektijd;
- 139 septies.
‘relevante tijdshorizon’: de tijdshorizon die wordt gebruikt voor het verifiëren van geplande particuliere investeringen en die overeenkomt met de termijn die door de lidstaat wordt geraamd voor de uitrol van het geplande door de staat gefinancierde netwerk, beginnend op het moment van publicatie van de openbare raadpleging over het geplande overheidsoptreden en eindigend op het moment dat het netwerk in werking treedt (d.w.z. de start van de verlening van wholesale- of retaildiensten op het door de staat gefinancierde netwerk). De relevante tijdshorizon mag niet korter zijn dan twee jaar;
Definities voor steun voor cultuur en instandhouding van het erfgoed
- 140.
‘moeilijke audiovisuele werken’: de werken die de lidstaten op basis van vooraf vastgestelde criteria als dusdanig hebben geïdentificeerd bij het opzetten van regelingen of de toekenning van steun, waarbij het kan gaan om films waarvan de originele versie alleen bestaat in een taal van een lidstaat met een beperkt grondgebied, laag bevolkingsaantal of klein taalgebied, of om kortfilms, debuutfilms of tweede films van jonge regisseurs, documentaires, lowbudgetfilms of commercieel anderszins moeilijke werken;
- 141.
‘lijst van het Development Assistance Committee (DAC) van de OESO’ (OESO/DAC-lijst): alle landen en territoria die in aanmerking komen voor het ontvangen van officiële ontwikkelingshulp en die zijn opgenomen in de door Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) opgestelde lijst;
- 142.
‘redelijke winst’: wordt bepaald ten opzichte van de voor de betrokken sector gebruikelijke winst. Hoe dan ook zal een rendement op kapitaal dat niet hoger ligt dan de relevante swaprente, met een opslag van 100 basispunten, als redelijk worden beschouwd;
Definities voor steun voor sportinfrastructuur en multifunctionele recreatieve infrastructuur
- 143.
‘profsport’: sportbeoefening in loondienst uitgeoefend of als bezoldigde dienst verricht, ongeacht of er een formele arbeidsovereenkomst tussen de profsporter en de betrokken sportorganisatie is opgesteld, waarbij de vergoeding hoger ligt dan de deelnemingskosten en een aanzienlijk deel van het inkomen van de sportbeoefenaar vormt. Reis- en verblijfsonkosten om aan een sportevenement deel te nemen, worden voor de toepassing van deze verordening niet als vergoeding beschouwd.
Definities voor steun voor regionale luchthavens
- 144.
‘luchthaveninfrastructuur’: infrastructuur en uitrusting voor het verrichten van luchthavendiensten door de luchthaven voor luchtvaartmaatschappijen en de diverse dienstverrichters, met inbegrip van start- en landingsbanen, terminals, platforms, taxibanen, gecentraliseerde grondafhandelingsinfrastructuur en alle andere voorzieningen die de luchthavendiensten rechtstreeks ondersteunen, evenwel met uitsluiting van infrastructuur en uitrusting die in hoofdzaak noodzakelijk is voor het uitoefenen van niet-luchtvaartgebonden activiteiten;
- 145.
‘luchtvaartmaatschappij’: een luchtvaartmaatschappij met een geldige exploitatievergunning afgegeven door een lidstaat of een lid van de Europese Gemeenschappelijke Luchtvaartruimte (ECAA), overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1008/2008 van het Europees Parlement en de Raad (18);
- 146.
‘luchthaven’: een entiteit of groep entiteiten die de economische activiteit verricht van het verlenen van luchthavendiensten aan luchtvaartmaatschappijen;
- 147.
‘luchthavendiensten’: diensten die een luchthaven of een van haar dochterondernemingen voor luchtvaartmaatschappijen verricht, om de afhandeling te verzorgen van vliegtuigen (van landing tot start) en van passagiers en vracht, zodat luchtvaartmaatschappijen luchtvervoersdiensten kunnen aanbieden, met inbegrip van het verrichten van grondafhandelingsdiensten en het beschikbaar stellen van gecentraliseerde grondafhandelingsinfrastructuur;
- 148.
‘gemiddelde jaarlijkse passagiersstroom’: een aantal dat wordt bepaald op basis van de stromen inkomende en uitgaande passagiers gedurende de twee boekjaren voorafgaand aan het jaar waarin de steun wordt toegekend;
- 149.
‘gecentraliseerde grondafhandelingsinfrastructuur’: infrastructuur die normaal gesproken wordt geëxploiteerd door de luchthavenbeheerder en die tegen een vergoeding ter beschikking wordt gesteld van de diverse verrichters van grondafhandelingsdiensten die op de luchthaven werkzaam zijn, met uitzondering van uitrusting die eigendom is van of wordt geëxploiteerd door de verrichters van grondafhandelingsdiensten;
- 150.
‘hogesnelheidstrein’: een trein die snelheden van meer dan 200 km/h kan halen;
- 151.
‘grondafhandelingsdiensten’: diensten die op luchthavens voor luchthavengebruikers worden verricht, zoals beschreven in de bijlage bij Richtlijn 96/67/EG van de Raad (19);
- 152.
‘niet-luchtvaartgebonden activiteiten’: commerciële diensten verricht voor luchtvaartmaatschappijen of andere gebruikers van de luchthaven, met inbegrip van ondersteunende diensten voor passagiers, expediteurs of andere dienstverrichters, het verhuren van kantoren en winkels, parkeerruimten of parkeergarages en hotels;
- 153.
‘regionale luchthaven’: een luchthaven met een gemiddelde jaarlijkse passagiersstroom van maximaal drie miljoen passagiers;
Definities voor steun voor havens
- 154.
‘haven’: een uit land en water bestaand gebied met infrastructuur en uitrusting die dient voor de ontvangst van vaartuigen, het laden en lossen daarvan, de opslag van goederen, het in ontvangst nemen en leveren van die goederen, en het in- en ontschepen van passagiers, bemanning en andere personen, en alle andere voor vervoersbedrijven in de haven noodzakelijke infrastructuur;
- 155.
‘zeehaven’: een haven die voornamelijk dient voor de ontvangst van zeeschepen;
- 156.
‘binnenhaven’: een haven niet zijnde een zeehaven die dient voor de ontvangst van binnenvaartschepen;
- 157.
‘haveninfrastructuur’: infrastructuur en faciliteiten voor het verrichten van vervoergerelateerde havendiensten, zoals ligplaatsen die voor het afmeren van schepen worden gebruikt, kademuren, aanlegsteigers en drijvende pontons in getijdegebieden, dokken, gedempte gronden en landaanwinningen, infrastructuur voor de inzameling van scheepsafval en ladingresiduen en oplaad- en tankinfrastructuur in havens die vervoermiddelen, mobiel terminalmaterieel en mobiel grondafhandelingsmaterieel voorzien van elektriciteit, waterstof, ammoniak en methanol;
- 158.
‘havensuprastructuur’: voorzieningen aan de oppervlakte (zoals voor opslag), vaste installaties (zoals opslagloodsen en terminals) en mobiele installaties (zoals kranen) in een haven voor het verrichten van vervoergerelateerde havendiensten;
- 159.
‘toegangsinfrastructuur’: alle soorten infrastructuurvoorzieningen die nodig zijn voor de toegang van de gebruikers tot een haven en de binnenkomst in een haven vanaf land of de zee en rivieren, zoals wegen, spoorlijnen, toegangsgeulen en sluizen;
- 160.
‘baggeren’: het verwijderen van slib van de bodem van een toegangsvaarweg naar een haven of in een haven;
- 161.
Vervallen.
- 162.
‘vaartuigen’: drijvende constructies, al dan niet met eigen voortstuwingsvermogen, met waterverplaatsende romp;
- 163.
‘zeeschepen’: schepen niet zijnde schepen die uitsluitend of hoofdzakelijk varen op de binnenwateren of op wateren binnen of nauw grenzend aan beschutte wateren;
- 164.
‘binnenvaartschepen’: schepen die uitsluitend of hoofdzakelijk varen op de binnenwateren of op wateren binnen of nauw grenzend aan beschutte wateren;
- 165.
‘infrastructuur voor de ontvangst van scheepsafval of ladingresiduen’: vaste, drijvende of mobiele havenvoorzieningen die geschikt zijn voor de ontvangst van scheepsafval of ladingresiduen in de zin van Richtlijn 2000/59/EG van het Europees Parlement en de Raad (20).
Definities voor steun vervat in door het InvestEU-fonds ondersteunde financiële producten (termen die onder andere rubrieken van dit artikel worden gedefinieerd, hebben de daarin vastgestelde betekenis, ook voor steun vervat in door het InvestEU-fonds ondersteunde financiële producten)
- 166.
‘InvestEU-fonds’, ‘EU-garantie’, ‘financieel product’ ‘nationale stimuleringsbanken of -instellingen’ en ‘uitvoerende partner’ hebben de in artikel 2 van Verordening (EU) 2021/523 gedefinieerde betekenis;
- 167.
‘financiële intermediair’: voor de toepassing van deel 16, financiële intermediair in de zin van punt 34, met uitzondering van uitvoerende partners;
- 168.
‘commerciële financiële intermediair’: een financiële intermediair die handelt met winstoogmerk en volledig op eigen risico, zonder overheidsgarantie, waarbij nationale stimuleringsbanken of -instellingen niet als commerciële financiële intermediairs worden beschouwd;
- 169.
‘TEN-T-stedelijk knooppunt’ heeft de in artikel 3, punt p), van Verordening (EU) nr. 1315/2013 van het Europees Parlement en de Raad (21) gedefinieerde betekenis;
- 170.
‘nieuwkomer’: een spoorwegonderneming in de zin van artikel 3, lid 1, van Richtlijn 2012/34/EU van het Europees Parlement en de Raad (22), die aan de volgende voorwaarden voldoet:
- a)
zij heeft minder dan twintig jaar voordat de steun is toegekend, een vergunning overeenkomstig artikel 17, lid 3, van Richtlijn 2012/34/EU verkregen voor het desbetreffende marktsegment;
- b)
- 171.
‘stadsvervoer’: vervoer binnen een stad of agglomeratie en de forensengebieden daarvan;
- 172.
‘ecosysteem’, ‘biodiversiteit’ en ‘goede staat van een ecosysteem’ hebben de betekenis zoals bepaald in artikel 2 van Verordening (EU) 2020/852 van het Europees Parlement en de Raad (23).
Voetnoten
PB L 336 van 21.12.2010, blz. 24.
Richtlijn 2013/34/EU van het Europees Parlement en van de Raad van 26 juni 2013 betreffende de jaarlijkse financiële overzichten, geconsolideerde financiële overzichten en aanverwante verslagen van bepaalde ondernemingsvormen, tot wijziging van Richtlijn 2006/43/EG van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijnen 78/660/EEG en 83/349/EEG van de Raad (PB L 182 van 29.6.2013, blz. 19);
Verordening (EG) nr. 1893/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 tot vaststelling van de statistische classificatie van economische activiteiten NACE Rev. 2 en tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 3037/90 en enkele EG-verordeningen op specifieke statistische gebieden (PB L 393 van 30.12.2006, blz. 1).
Richtlijn 2014/24/EU van het Europees Parlement de Raad van 26 februari 2014 betreffende het plaatsen van overheidsopdrachten en tot intrekking van Richtlijn 2004/18/EG (PB L 94 van 28.3.2014, blz. 65).
Verordening (EU) nr. 1303/2013 van het Europees Parlement en de Raad houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds, het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij en algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1083/2006 van de Raad (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 320).
Verordening (EU) 2021/1060 van het Europees Parlement en de Raad van 24 juni 2021 houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds Plus, het Cohesiefonds, het Fonds voor een rechtvaardige transitie en het Europees Fonds voor maritieme zaken, visserij en aquacultuur en de financiële regels voor die fondsen en voor het Fonds voor asiel, migratie en integratie, het Fonds voor interne veiligheid en het Instrument voor financiële steun voor grensbeheer en visumbeleid (PB L 231 van 30.6.2021, blz. 159).
Uitvoeringsbesluit C(2017) 7124 van de Commissie van 27 oktober 2017 betreffende de vaststelling van het werkprogramma voor 2018–2020 in het kader van het specifieke programma tot uitvoering van Horizon 2020 — het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie (2014-2020) en betreffende de financiering van het werkprogramma voor 2018.
Verordening (EU) 2021/695 van het Europees Parlement en de Raad van 28 april 2021 tot vaststelling van Horizon Europa — het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie, tot vaststelling van de regels voor deelname en verspreiding en tot intrekking van Verordeningen (EU) nr. 1290/2013 en (EU) nr. 1291/2013 (PB L 170 van 12.5.2021, blz. 1).
Het Cassini-initiatief, dat voor de eerste maal in de kmo-strategie voor een duurzaam en digitaal Europa (COM(2020) 103 final van 10.3.2020) werd aangekondigd, is een verzameling concrete maatregelen die onder meer tot doel hebben kmo's uit de ruimtevaartsector vlottere toegang tot risicokapitaal te bieden om hun expansie te financieren.'
Verordening (EU) 2021/697 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2021 tot oprichting van het Europees Defensiefonds en tot intrekking van Verordening (EU) 2018/1092 (PB L 170 van 12.5.2021, blz. 149).
Verordening (EU) 2018/1092 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot instelling van het industrieel ontwikkelingsprogramma voor de Europese defensie ter ondersteuning van het concurrentievermogen en de innovatieve capaciteit van de defensie-industrie van de Unie (PB L 200 van 7.8.2018, blz. 30).
Richtlijn 2014/65/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende markten voor financiële instrumenten en tot wijziging van Richtlijn 2002/92/EG en Richtlijn 2011/61/EU (PB L 173 van 12.6.2014, blz. 349).
Richtlijn 2009/43/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 mei 2009 betreffende de vereenvoudiging van de voorwaarden voor de overdracht van defensiegerelateerde producten binnen de Gemeenschap (PB L 146 van 10.6.2009, blz. 1).
PB L 206 van 8.8.2009, blz. 1.
Verordening (EU) 2021/694 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2021 tot vaststelling van het programma Digitaal Europa, en tot intrekking van Besluit (EU) 2015/2240 (PB L 166 van 11.5.2021, blz. 1).;
Zie werkdocument van de diensten van de Commissie, ‘Technology Infrastructures’, SWD(2019) 158 final van 8.4.2019.
Richtlijn 2010/75/EU van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 inzake industriële emissies (geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging) (PB L 334 van 17.12.2010, blz. 17).
Richtlijn (EU) 2018/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen (PB L 328 van 21.12.2018, blz. 82).
Richtlijn 2009/33/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 inzake de bevordering van schone wegvoertuigen ter ondersteuning van emissiearme mobiliteit (PB L 120 van 15.5.2009, blz. 5).
Verordening (EU) 2019/1242 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 tot vaststelling van CO2-emissienormen voor nieuwe zware bedrijfsvoertuigen en tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 595/2009 en (EU) 2018/956 van het Europees Parlement en de Raad en Richtlijn 96/53/EG van de Raad (PB L 198 van 25.7.2019, blz. 202).
Verordening (EU) nr. 168/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 15 januari 2013 betreffende de goedkeuring van en het markttoezicht op twee- of driewielige voertuigen en vierwielers (PB L 60 van 2.3.2013, blz. 52).
Verordening (EU) 2017/1151 van de Commissie van 1 juni 2017 tot aanvulling van Verordening (EG) nr. 715/2007 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de typegoedkeuring van motorvoertuigen met betrekking tot emissies van lichte personen- en bedrijfsvoertuigen (Euro 5 en Euro 6) en de toegang tot reparatie- en onderhoudsinformatie (PB L 175 van 7.7.2017, blz. 1).
Richtlijn 2012/27/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 betreffende energie-efficiëntie, tot wijziging van Richtlijnen 2009/125/EG en 2010/30/EU en houdende intrekking van de Richtlijnen 2004/8/EG en 2006/32/EG (PB L 315 van 14.11.2012, blz. 1).
PB L 315 van 14.11.2012, blz. 1.
Verordening (EU) 2019/943 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juni 2019 betreffende de interne markt voor elektriciteit (PB L 158 van 14.6.2019, blz. 54).
PB L 283 van 31.10.2003, blz. 51.
Verordening (EU) 2020/852 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juni 2020 betreffende de totstandbrenging van een kader ter bevordering van duurzame beleggingen en tot wijziging van Verordening (EU) 2019/2088 (PB L 198 van 22.6.2020, blz. 13).;
Richtlijn 2008/98/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 november 2008 betreffende afvalstoffen en tot intrekking van een aantal richtlijnen (PB L 312 van 22.11.2008, blz. 3).
Richtlijn (EU) 2019/944 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juni 2019 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor elektriciteit en tot wijziging van Richtlijn 2012/27/EU (PB L 158 van 14.6.2019, blz. 125).
Richtlijn 2009/31/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 betreffende de geologische opslag van kooldioxide en tot wijziging van Richtlijn 85/337/EEG van de Raad, de Richtlijnen 2000/60/EG, 2001/80/EG, 2004/35/EG, 2006/12/EG, 2008/1/EG en Verordening (EG) nr. 1013/2006 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 140 van 5.6.2009, blz. 114).
Verordening (EU) nr. 347/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 april 2013 betreffende richtsnoeren voor de trans-Europese energie-infrastructuur (PB L 115 van 25.4.2013, blz. 39).;
Richtlijn 2009/73/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor aardgas en tot intrekking van Richtlijn 2003/55/EG (PB L 211 van 14.8.2009, blz. 94).
Verordening (EG) nr. 715/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende de voorwaarden voor de toegang tot aardgastransmissienetten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1775/2005 (PB L 211 van 14.8.2009, blz. 36).
Verordening (EU) 2021/1153 van het Europees Parlement en de Raad van 7 juli 2021 tot vaststelling van de Connecting Europe Facility en tot intrekking van Verordeningen (EU) nr. 1316/2013 en (EU) nr. 283/2014 (PB L 249, 14.7.2021, blz. 38).
Verordening (EG) nr. 1008/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 24 september 2008 inzake gemeenschappelijke regels voor de exploitatie van luchtdiensten in de Gemeenschap (PB L 293 van 31.10.2008, blz. 3).
Richtlijn 96/67/EG van de Raad van 15 oktober 1996 betreffende de toegang tot de grondafhandelingsmarkt op de luchthavens van de Gemeenschap (PB L 272 van 25.10.1996, blz. 36).
Richtlijn 2000/59/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 november 2000 betreffende havenontvangstvoorzieningen voor scheepsafval en ladingresiduen (PB L 332 van 28.12.2000, blz. 81).
Verordening (EU) nr. 1315/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 betreffende richtsnoeren van de Unie voor de ontwikkeling van het trans-Europees vervoersnetwerk en tot intrekking van Besluit nr. 661/2010/EU (PB L 348 van 20.12.2013, blz. 1).
Richtlijn 2012/34/EU van het Europees Parlement en de Raad van 21 november 2012 tot instelling van één Europese spoorwegruimte (PB L 343 van 14.12.2012, blz. 32).
Verordening (EU) 2020/852 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juni 2020 betreffende de totstandbrenging van een kader ter bevordering van duurzame beleggingen en tot wijziging van Verordening (EU) 2019/2088 (PB L 198 van 22.6.2020, blz. 13).