Vgl. HR 26 november 2002, LJN AE6595.
HR, 27-09-2011, nr. 10/03047 B
ECLI:NL:HR:2011:BQ9058
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
27-09-2011
- Zaaknummer
10/03047 B
- Conclusie
Mr. Aben
- LJN
BQ9058
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2011:BQ9058, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 27‑09‑2011; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2011:BQ9058
ECLI:NL:PHR:2011:BQ9058, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 07‑06‑2011
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2011:BQ9058
- Vindplaatsen
Uitspraak 27‑09‑2011
Inhoudsindicatie
Beklag. Nu de stukken van het geding niet inhouden dat een ander dan de beslagene een klaagschrift heeft ingediend, heeft de Rechtbank ten onrechte de teruggave van de inbeslaggenomen personenauto gelast aan de oorspronkelijke eigenaar of aan degene die in de rechten van de oorspronkelijke eigenaar is gesubrogeerd.
27 september 2011
Strafkamer
nr. 10/03047 B
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank te Utrecht van 18 mei 2010, nummer RK 09/1921, op een klaagschrift als bedoeld in art. 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend door:
[Klager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1973, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de klager. Namens deze heeft mr. J.A.P.F. Hoens, advocaat te Utrecht, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Aben heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden beschikking, doch uitsluitend voor zover daarin de teruggave is gelast van de inbeslaggenomen personenauto aan een ander dan de klager, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
1.2. De raadsman heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.
2. Beoordeling van het tweede middel
2.1. Het middel klaagt dat de Rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de onder de klager inbeslaggenomen personenauto moet worden teruggegeven aan de oorspronkelijke eigenaar of aan degene die in de rechten van de oorspronkelijke eigenaar is gesubrogeerd.
2.2. De Hoge Raad verstaat de bestreden beschikking aldus dat de Rechtbank het klaagschrift strekkende tot teruggave aan de klager van de onder hem inbeslaggenomen personenauto ongegrond heeft verklaard, en dat zij tevens de teruggave van die auto heeft gelast aan de oorspronkelijke eigenaar of aan degene die in de rechten van de oorspronkelijke eigenaar is gesubrogeerd.
2.3. Indien de Rechtbank - in een geval als het onderhavige waarin de Officier van Justitie van oordeel is dat het belang van strafvordering het voortduren van het beslag niet vordert - bevindt dat een ander dan de beslagene redelijkerwijs als rechthebbende ten aanzien van dat voorwerp moet worden beschouwd, moet het klaagschrift van de beslagene ongegrond worden verklaard. Alleen indien de hiervoor bedoelde ander zelf een klaagschrift heeft ingediend, kan de teruggave aan die rechthebbende worden gelast. (Vgl. HR 28 september 2010, LJN BL2823, NJ 2010/654, rov 2.8).
2.4. De stukken van het geding houden niet in dat een ander dan de beslagene een klaagschrift heeft ingediend. Gelet daarop heeft de Rechtbank ten onrechte de teruggave van de inbeslaggenomen personenauto gelast aan de oorspronkelijke eigenaar of aan degene die in de rechten van de oorspronkelijke eigenaar is gesubrogeerd.
2.5. Het middel is terecht voorgesteld.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen, brengt mee dat de bestreden beschikking niet in stand kan blijven, de middelen voor het overige geen bespreking behoeven en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden beschikking;
verwijst de zaak naar het Gerechtshof te Arnhem opdat de zaak op het bestaande klaagschrift opnieuw wordt behandeld en afgedaan.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en M.A. Loth, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, in raadkamer en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 september 2011.
Conclusie 07‑06‑2011
Mr. Aben
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Klager]
1.
De rechtbank te Utrecht heeft bij beschikking van 18 mei 2010 het beklag van de klager als bedoeld in art. 552a, eerste lid, Sv gegrond verklaard en de teruggave gelast van de onder de klager inbeslaggenomen personenauto aan de oorspronkelijke eigenaar of aan degene die in de rechten van de oorspronkelijke eigenaar is gesubrogeerd.
2.
Namens de klager heeft mr. J.A.P.F. Hoens, advocaat te Utrecht, beroep in cassatie ingesteld en een schriftuur ingezonden, houdende drie middelen van cassatie.
3.
Ambtshalve merk ik allereerst het volgende op. Blijkens de inhoud van de beschikking van 18 mei 2010 heeft de rechtbank het op 27 november 2009 ingediende klaagschrift van de klager opgevat als klaagschrift gericht tegen (het voortduren van) de inbeslagneming van een personenauto van het merk Mercedes Benz en het uitblijven van een last tot teruggave van de betreffende auto aan de klager (blz. 1 van de beschikking). Uit het gegeven dat de rechtbank in haar beslissing de teruggave van de auto heeft gelast aan een ander dan de klager leid ik af dat het in zijn geheel gegrond verklaren van het beklag door de rechtbank op een kennelijke misslag berust. De rechtbank moet de bedoeling hebben gehad het beklag — voor zover betrekking hebbend op het uitblijven van een last tot teruggave van de inbeslaggenomen auto aan de klager — ongegrond te verklaren, zodat ik Uw Raad voorstel de beslissing van de rechtbank dienovereenkomstig te lezen.1.
4.
Een tweede ambtshalve opmerking heeft betrekking op de reeds genoemde last tot teruggave van de auto aan een ander dan de klager. Bij de behandeling van het klaagschrift in de openbare raadkamer van de rechtbank van 20 april 2010 heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat het belang van strafvordering zich weliswaar niet tegen teruggave van de (wegens diefstal) op de voet van art. 94 Sv inbeslaggenomen auto verzet, maar dat teruggave dient plaats te vinden aan een ander dan de klager, te weten: de oorspronkelijke eigenaar van de auto dan wel degene die in de rechten van de oorspronkelijke eigenaar is gesubrogeerd. Dit standpunt is door de rechtbank in haar beslissing gevolgd. Voor het geven van een last tot teruggave aan een ander dan degene die een klaagschrift heeft ingediend in een beklagprocedure als bedoeld in het Vierde Boek, Titel IX, Sv is in de wet echter geen grondslag aanwezig. In een tweetal zaken waarin door degene bij wie een voorwerp in beslag was genomen op de voet van art. 116, derde lid, Sv werd geklaagd over het voornemen van het openbaar ministerie het inbeslaggenomen voorwerp te doen teruggeven aan een ander dan de klager en de rechtbank het beklag ongegrond had verklaard en de teruggave had gelast van het voorwerp aan die ander ging Uw Raad om deze reden over tot cassatie.2. In één van beide zaken werd ambtshalve gecasseerd. Nu ik niet inzie in welk relevant opzicht de onderhavige zaak van deze zaken verschilt, kan de bestreden beschikking — voor zover daarin de teruggave van de inbeslaggenomen auto aan de oorspronkelijke eigenaar is gelast — m.i. niet in stand blijven.
5.1.
Dan nu de middelen. Het eerste en het tweede middel vat ik zo op dat zij klagen over de (verbeterd gelezen) ongegrondverklaring door de rechtbank van het beklag over het uitblijven van een last tot teruggave van de inbeslaggenomen auto aan de klager. De middelen lenen zich voor gezamenlijke bespreking.
5.2.
De bestreden beschikking houdt — voor zover hier van belang — in (blz. 1–2):
‘Het klaagschrift is gericht tegen (het voortduren van) de inbeslagneming en het uitblijven van een last tot teruggave van het inbeslaggenomene aan klager.
De rechtbank heeft kennis genomen van de inhoud van een afschrift van een proces-verbaal met nummer PL0960/09-350753, van voornoemd klaagschrift en het schriftelijk advies van de officier van justitie.
Het klaagschrift is behandeld in openbare raadkamer op 20 april 2010.
Gehoord zijn klager, tevens beslagene, de raadsman van klager en de officier van justitie.
De raadsman heeft in raadkamer ter onderbouwing van de stelling dat klager de rechthebbende van de auto is in kopie stukken overgelegd. Het betreft een stuk waaruit zou moeten blijken dat klager eigenaar van de auto zou zijn en een verklaring van de persoon die de auto aan klager heeft verkocht.
De rechtbank gaat bij de beoordeling van het onderhavige beklag uit van de navolgende feiten en omstandigheden:
- —
onder klager is op 21 november 2009 een personenauto van het merk Mercedes Benz, met chassisnummer [001] en Frans kenteken [AA-00-BB] in beslag genomen;
- —
klager heeft deze auto naar de RDW gebracht ter keuring en daar is geconstateerd dat de auto een vals chassisnummer heeft en gesignaleerd staat wegens diefstal;
- —
de aangiftedatum van de diefstal is kennelijk 24 september 2009;
- —
klager heeft de auto in Frankrijk gekocht van een particulier;
- —
klager heeft geen afstand gedaan van de onder hem in beslag genomen Mercedes.
Overwegingen
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het belang van strafvordering niet is gebaat bij het voortduren van het beslag, en dat hetgeen in beslag is genomen niet moet worden teruggegeven aan klager, maar aan de oorspronkelijke eigenaar die redelijkerwijs als rechthebbende moet worden aangemerkt.
De rechtbank zal de officier van justitie hierin volgen en overweegt daartoe dat uit de stukken blijkt dat de Mercedes op 24 september 2009 in Frankrijk is gestolen. Nu er geen sprake is van consumentenkoop heeft de oorspronkelijke eigenaar een sterker recht. Dit brengt met zich dat teruggave aan de oorspronkelijke eigenaar of aan degene die in de rechten van de oospronkelijke eigenaar is gesubrogeerd, redelijk en maatschappelijk niet onverantwoord is (art. 3:86 derde lid BW). De rechtbank zal daarom beslissen als na te melden.
Beslissing
De rechtbank:
- —
verklaart het beklag gegrond;
- —
gelast de teruggave van hetgeen in beslag genomen is aan de oorspronkelijke eigenaar of aan degene die in de rechten van de oorspronkelijke eigenaar is gesubrogeerd.’
5.3.
Volgens de steller van de middelen is de rechtbank met de ongegrondverklaring van het beklag ten onrechte, althans ontoereikend gemotiveerd voorbijgegaan aan de hoofdregel van art. 116, eerste lid, Sv, inhoudende dat, wanneer het belang van de strafvordering zich niet meer verzet tegen de teruggave van een inbeslaggenomen voorwerp, dit voorwerp wordt teruggegeven aan degene bij wie het in beslag genomen is.
5.4.
De middelen kunnen naar mijn mening niet slagen. Voor zover in de toelichting op de middelen wordt betoogd dat voor een uitzondering op de hoofdregel van art. 116, eerste lid, Sv enkel plaats is indien de beslagene schriftelijk heeft verklaard afstand te doen van het voorwerp (art. 116, tweede lid, Sv) of het openbaar ministerie aan de beslagene schriftelijk kennis heeft gegeven van het voornemen het voorwerp terug te geven aan een ander die als redelijkerwijs rechthebbende kan worden aangemerkt (art. 116, derde lid, Sv), geldt dat de rechter bij de beoordeling van een beklag gericht tegen het uitblijven van een last tot teruggave van een inbeslaggenomen voorwerp gebonden is aan de prioriteitenstelling van art. 116 Sv.3. Het systeem van de wet brengt m.i. mee dat de rechter — ook indien geen sprake is van een verklaring van afstand en het openbaar ministerie aan de beslagene (nog) niet schriftelijk kennis heeft gegeven van het voornemen tot teruggave aan een ander — dient te bezien of er reden bestaat voor een uitzondering op de hoofdregel van art. 116, eerste lid, Sv. Voor een uitzondering is reden wanneer het op het eerste gezicht redelijk en maatschappelijk niet onverantwoord voorkomt om het voorwerp aan een ander terug te geven.4. Zonder een finale uitspraak over civielrechtelijke rechtsverhoudingen te doen, kan de rechter bij zijn oordeel in dit verband tevens civielrechtelijke aspecten betrekken. De rechtbank heeft i.c. overwogen dat de oorspronkelijke eigenaar van de inbeslaggenomen auto of degene die in diens rechten gesubrogeerd is met het oog op het bepaalde in art. 3:86, derde lid, BW een sterker recht op teruggave van de auto heeft dan de klager. Gelet op de feitelijke vaststellingen die de rechtbank heeft gedaan, getuigt het in deze overweging besloten liggende oordeel niet van een onjuiste rechtsopvatting en is het niet ontoereikend gemotiveerd.
5.5.
De eerste twee middelen falen.
6.1.
Het derde middel klaagt erover dat de rechtbank er in haar beschikking vanuit is gegaan dat de op de voet van art. 94 Sv inbeslaggenomen auto een gestolen auto betreft. Het oordeel van de rechtbank in dit verband is zodanig verweven met waarderingen van feitelijke aard dat het — ook in een procedure als de onderhavige — in cassatie slechts op zijn begrijpelijkheid kan worden getoetst, terwijl het middel niets aandraagt op grond waarvan dit oordeel onbegrijpelijk zou kunnen worden geacht.
6.2.
Het derde middel faalt eveneens.
7.
De voorgestelde middelen falen. Andere gronden voor ambtshalve vernietiging van de bestreden beschikking dan de hierboven onder 4 genoemde grond heb ik niet aangetroffen.
8.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking, doch uitsluitend voor zover daarin de teruggave is gelast van de inbeslaggenomen personenauto aan een ander dan de klager, en tot verwerping van het beroep.
De procureur-generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 07‑06‑2011
HR 19 mei 2007, LJN BA0514 en HR 26 november 2002, LJN AE6595.
Zie C.P.M. Cleiren & J.F. Nijboer, Tekst & Commentaar Strafvordering, Deventer: Kluwer 2009, aant. 5c bij art. 552a Sv.
Vgl. HR 25 september 2001, NJ 2002/109, HR 30 januari 1996, NJ 1996/526 en HR 3 maart 1992, NJ 1993/207.