HR, 19-06-2007, nr. 01577/06B
ECLI:NL:PHR:2007:BA0514
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
19-06-2007
- Zaaknummer
01577/06B
- LJN
BA0514
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2007:BA0514, Uitspraak, Hoge Raad, 19‑06‑2007; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2007:BA0514
ECLI:NL:PHR:2007:BA0514, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 19‑06‑2007
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2007:BA0514
Beroepschrift, Hoge Raad, 24‑07‑2006
- Wetingang
- Vindplaatsen
NbSr 2007/257
Uitspraak 19‑06‑2007
Inhoudsindicatie
Beklag. In cassatie moet ervan worden uitgegaan dat het hier een beklag betreft tegen het voornemen van de OvJ om de onder klager in beslag genomen personenauto terug te geven aan de rechthebbende (art. 116.3 Sv), i.c de gesubrogeerde verzekeringsmaatschappij. Vzv. het middel zich richt tegen het oordeel van de Rb dat het belang van strafvordering het voortduren van het beslag niet meer vordert, miskent het dat de Rb dienaangaande gebonden was aan het oordeel van de OvJ (HR LJN AX6283). De wet kent wat betreft de beklagprocedure a.b.i. het vierde boek, Titel IX Sv niet de mogelijkheid van een last tot teruggave van inbeslaggenomen voorwerpen aan een ander dan degene die een klaagschrift strekkende tot teruggave heeft ingediend. Ingeval degene bij wie het voorwerp is inbeslaggenomen zich op de voet van art. 116.3 (oud) Sv heeft beklaagd over het voornemen van het OM dat voorwerp te doen teruggeven aan degene die redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt en op dat klaagschrift wordt beslist dat het beklag ongegrond is, kan de OvJ uitvoering geven aan bedoeld voornemen zodra die beschikking onherroepelijk is. De beschikking op dat klaagschrift kan niet de last inhouden dat het inbeslaggenomen voorwerp wordt teruggegeven aan rechthebbende.
19 juni 2007
Strafkamer
nr. 01577/06 B
DV/SB
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank te Roermond van 1 januari 2006, nummer RK 05/366, op een beklag als bedoeld in artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend door:
[Klager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1971, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden beschikking
De Rechtbank heeft ongegrond verklaard het door de klager ingediende beklag strekkende tot teruggave aan hem van de in bovenvermelde beschikking omschreven auto en de teruggave bevolen aan Axa Versicherung AG van het inbeslaggenomene.
2. Geding in cassatie
Het beroep, dat kennelijk niet is gericht tegen de ontvankelijkverklaring van het klaagschrift, is ingesteld door de klager. Namens deze heeft mr. A.C.J. Lina, advocaat te Venlo, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Knigge heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden beschikking, maar alleen voor zover daarbij de teruggave van de inbeslaggenomen Porsche aan AXA Versicherung AG is gelast, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
3. Beoordeling van het middel
3.1. Het middel keert zich tegen de beslissing van de Rechtbank dat het beklag ongegrond is en dat de teruggave moet worden gelast van de inbeslaggenomen auto aan AXA Versicherung AG.
3.2. In cassatie moet ervan worden uitgegaan dat het hier een beklag betreft tegen het voornemen van de Officier van Justitie om de onder de klager inbeslaggenomen personenauto terug te geven aan de rechthebbende (art. 116, derde lid, Sv), te weten AXA Versicherung AG, als gesubrogeerd in de rechten van degene aan wie die auto was ontstolen.
3.3. Voor zover het middel zich richt tegen het oordeel van de Rechtbank dat het belang van de strafvordering het voortduren van het beslag niet meer vordert, miskent het dat de Rechtbank dienaangaande gebonden was aan het - uit het voornemen tot teruggave blijkende - oordeel van de Officier van Justitie (vgl. HR 4 juli 2006, LJN AX6283, NJ 2006, 385).
3.4. Voorts klaagt het middel tevergeefs over het oordeel van de Rechtbank, daarop neerkomende dat AXA Versicherung AG redelijkerwijs als rechthebbende op de desbetreffende auto kan worden aangemerkt. Dat oordeel is ook zonder nadere motivering niet onbegrijpelijk.
3.5. De wet kent wat betreft de beklagprocedure als bedoeld in het vierde boek, titel IX, Sv niet de mogelijkheid van een last tot teruggave van inbeslaggenomen voorwerpen aan een ander dan degene die een klaagschrift strekkende tot teruggave heeft ingediend.
Ingeval degene bij wie het voorwerp is inbeslaggenomen zich op de voet van art. 116, derde lid, Sv heeft beklaagd over het voornemen van het openbaar ministerie dat voorwerp te doen teruggeven aan degene die redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt en op dat klaagschrift wordt beslist dat het beklag ongegrond is, kan de officier van justitie uitvoering geven aan bedoeld voornemen zodra die beschikking onherroepelijk is. De beschikking op dat klaagschrift kan niet de last inhouden dat het inbeslaggenomen voorwerp wordt teruggegeven aan de rechthebbende (vgl. HR 26 november 2002, LJN AE6595). De Rechtbank had te dezen zodanige last dus niet mogen geven. In zoverre kan de bestreden beschikking niet in stand blijven.
4. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden beschikking ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt het vorenoverwogene mee dat als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden beschikking, doch uitsluitend voor zover daarin de teruggave is gelast van de desbetreffende personenauto aan AXA Versicherung AG;
verwerpt het beroep voor het overige.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema, B.C. de Savornin Lohman, W.A.M. van Schendel en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, in raadkamer en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 19 juni 2007.
Conclusie 19‑06‑2007
Inhoudsindicatie
Beklag. In cassatie moet ervan worden uitgegaan dat het hier een beklag betreft tegen het voornemen van de OvJ om de onder klager in beslag genomen personenauto terug te geven aan de rechthebbende (art. 116.3 Sv), i.c de gesubrogeerde verzekeringsmaatschappij. Vzv. het middel zich richt tegen het oordeel van de Rb dat het belang van strafvordering het voortduren van het beslag niet meer vordert, miskent het dat de Rb dienaangaande gebonden was aan het oordeel van de OvJ (HR LJN AX6283). De wet kent wat betreft de beklagprocedure a.b.i. het vierde boek, Titel IX Sv niet de mogelijkheid van een last tot teruggave van inbeslaggenomen voorwerpen aan een ander dan degene die een klaagschrift strekkende tot teruggave heeft ingediend. Ingeval degene bij wie het voorwerp is inbeslaggenomen zich op de voet van art. 116.3 (oud) Sv heeft beklaagd over het voornemen van het OM dat voorwerp te doen teruggeven aan degene die redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt en op dat klaagschrift wordt beslist dat het beklag ongegrond is, kan de OvJ uitvoering geven aan bedoeld voornemen zodra die beschikking onherroepelijk is. De beschikking op dat klaagschrift kan niet de last inhouden dat het inbeslaggenomen voorwerp wordt teruggegeven aan rechthebbende.
Nr. 01577/06 B
Mr. Knigge
Zitting: 6 maart 2007
Conclusie inzake:
[Klager]
1. Bij beschikking van 31 januari 2006 heeft de Rechtbank te Roermond het door klager ingediende klaagschrift tegen het beslag op een onder hem inbeslaggenomen auto, merk Porsche, ongegrond verklaard en teruggave van de auto aan AXA Versicherung AG (AXA) gelast.
2. Namens de verdachte heeft mr. A.C.J. Lina, advocaat te Venlo, één middel van cassatie voorgesteld.
3. Het middel bevat de klacht dat de Rechtbank op onjuiste gronden, althans - gelet op de toelichting op het middel - ontoereikend gemotiveerd het beklag ongegrond heeft verklaard, met name voor zover zij heeft geoordeeld dat het belang van de strafvordering het voortduren van het beslag niet meer vordert en teruggave aan AXA op het eerste gezicht redelijk en maatschappelijk niet onverantwoord moet worden geacht. Eerstgenoemd oordeel zou onbegrijpelijk zijn omdat op grond van hetgeen het Openbaar Ministerie in raadkamer naar voren heeft gebracht niet geconcludeerd kan worden dat het strafvorderlijk belang het beslag niet meer vordert. De teruggave aan AXA zou onbegrijpelijk zijn, omdat klager bij het kopen van de auto te goeder trouw zou zijn geweest.
4. Aan de bestreden beschikking is een weinig heldere procesgang voorafgegaan, die uiteindelijk raakt aan de uitleg van de bestreden beschikking zelf. Uit de stukken van het geding blijkt, voor zover in dit verband relevant, het volgende.
(i) Bij schrijven van 28 april 2005 heeft de OvJ aan de beslagene (klager) meegedeeld dat hij voornemens is de inbeslaggenomen Porsche 911 terug te geven aan ene [betrokkene 1] te [plaats A]. Tevens wordt de beslagene meegedeeld dat hij tegen dat voornemen binnen veertien dagen een klaagschrift kan indienen bij de griffie van de Rechtbank Roermond.
(ii) Een akte inlevering bezwaarschrift d.d. 14 juni 2005 houdt in dat een door de klager bepaaldelijk gevolmachtigde medewerker van de griffie aldaar een "bezwaarschrift ex artikel SV552A Klaagschrift inbeslaggenomen voorwerpen, gedagtekend 13 juni 2005" heeft ingeleverd.
(iii) Een Memo (aan: Raadkamer) van een zekere [betrokkene 2] d.d. 13 juni 2005 met als onderwerp "termijn bezwaarschrift" houdt het volgende in:
"Naar aanleiding van een mededeling beslagene had [klager] volgens eigen zeggen meteen een bezwaarschrift gestuurd per post. Dit is echter niet ontvangen op de griffie en/of op het parket.
In overleg met Peter Gijsen, parketsecretaris, is besloten dat [klager] nogmaals een bezwaarschrift mocht sturen, ondanks dat de termijn verstreken was. Dit heb ik telefonisch medegedeeld aan [klager]; daarop heeft hij bijgevoegd bezwaarschrift geschreven."
(iv) Het bedoelde handgeschreven klaagschrift houdt als kort en bondig bezwaar het volgende in:
"ik ben het niet er mee eens dat de porsche in beslag is genomen. ik heb in goeden trouw heb gehandeld."
(v) De verschillende oproepingen die in deze zaak zijn uitgegaan vermelden steeds dat de betrokkene wordt opgeroepen teneinde te worden gehoord naar aanleiding van een "bezwaarschrift tegen de inbeslagname van de/een Porsche".
(vi) Het proces-verbaal van in het openbaar gehouden raadkamerzitting van 30 augustus 2005 vermeldt onder meer dat niet verschenen is de opgeroepen belanghebbende [betrokkene 1], maar wel verschenen is [betrokkene 3], die verklaart als (indirect) gemachtigde de belangen te behartigen van Axa Versicherung AG, die thans als eigenaar van de Porsche is aan te merken. De door hem overgelegde papieren lijken dat te bevestigen. In het verdere verloop van de procedure is steeds [betrokkene 3] als belanghebbende opgeroepen.
(vii) Uit de verschillende processen-verbaal van de raadkamerzittingen valt niet op te maken of de OvJ bij zijn voornemen om de Porsche terug te geven aan [betrokkene 1] is gebleven, dan wel zich op het standpunt heeft gesteld dat de Porsche terug moet worden gegeven aan Axa Versicherung AG. Het proces-verbaal van de behandeling op 31 januari 2006 vermeldt enkel dat de OvJ zich verzet tegen de inwilliging van het klaagschrift.
5. De bestreden beschikking houdt, voor zover hier van belang, het volgende in:
"Het klaagschrift houdt in een beklag over de inbeslagneming van een auto, merk Porsche 911, kenteken [AA-00-11], zoals nader in het klaagschrift is vermeld. De rechtbank verwijst naar de inhoud van het klaagschrift.
De rechtbank heeft op 31 januari 2006 gehoord:
- de officier van justitie;
- de raadsman van klager;
- [betrokkene 3], namens de belanghebbende AXA Versicherung AG.
De raadsman heeft gepleit overeenkomstig de overgelegde pleitnotities, die aan het proces-verbaal zijn gehecht en alhier als ingelast beschouwd moeten worden.
De rechtbank heeft kennis genomen van de processtukken.
Het inbeslaggenomen voorwerp is vastbaar voor inbeslagneming.
De inbeslagneming heeft plaatsgehad overeenkomstig de desbetreffende bepalingen van het Wetboek van Strafvordering.
Uit de processtukken (met name het proces-verbaal van de Regiopolitie Limburg Noord, Regionale Recherche, dossiernummer PL2320/05-002551) volgt:
- dat genoemde Porsche in de nacht van 25 op 26 oktober 2004 na een woninginbraak te [plaats], waarbij de autosleutel werd ontvreemd, is gestolen;
- dat de aangever in januari 2005 schadeloos is gesteld door de schadeverzekeringsmaatschappij Axa uit Köln, en dat het eigendomsrecht van de Porsche was overgegaan op de genoemde verzekeringsmaatschappij;
- dat onder klager voornoemde Porsche in beslag is genomen (kennisgeving van inbeslagneming);
- dat klager als verdachte wordt aangemerkt, ter zake opzetheling.
Onder de processtukken bevind[t] zich voorts een aanvullend proces-verbaal van de Regiopolitie Limburg-Noord, district Ven/limburg-noord, mutatienummer PL2320/05-045914, opgemaakt omdat klager aangaf mee te willen werken aan het opsporen van de verkoper van de Porsche.
Uit dit proces-verbaal komt naar voren dat de verklaringen van klager gelet op het gedane onderzoek naar zijn belgedrag niet kunnen kloppen.(1)
De officier van justitie heeft bij gelegenheid van de behandeling ter terechtzitting medegedeeld dat niet besloten is klager niet te vervolgen ter zake opzetheling.
Voorts heeft namens de belanghebbende, AXA Versicherung AG, [betrokkene 3] bij gelegenheid van de behandeling ter terechtzitting medegedeeld dat genoemde verzekeringsmaatschappij eigenaar is van genoemde Porsche, nu verzekerde schadeloos is gesteld door AXA en op basis daarvan is gesubrogeerd in de rechten van haar verzekerde.
In casu doet zich de omstandigheid voor als bedoeld in artikel 3:86, lid 3, van het Burgerlijk Wetboek, te weten dat de eigenaresse het onderhavige inbeslaggenomen goed gedurende 3 jaren, te rekenen van de dag van de diefstal af, als haar eigendom kan opeisen. Nu klager de betreffende auto naar zijn zeggen heeft gekocht van een hem onbekende particulier op een woonwagenkamp te Breda - wat er ook zij van het waarheidsgehalte van deze verklaring -, doet zich niet een van de in dat artikel lid bedoelde uitzonderingen daarop voor, te weten dat:
de zaak door een natuurlijke persoon die niet in de uitoefening van een beroep of bedrijf handelde, is verkregen van een vervreemder die van het verhandelen aan het publiek van soortgelijke zaken anders dan als veilinghouder zijn bedrijf maakt in een daartoe bestemde bedrijfsruimte, zijnde een gebouwde onroerende zaak of een gedeelte daarvan met de bij het een en ander behorende grond, en in de normale uitoefening van dat bedrijf handelde; of
het geld dan wel toonder- of orderpapier betreft.
Op grond van het vorenstaande moet worden gezegd dat het belang van de strafvordering het voortduren van het beslag niet meer vordert en teruggave aan AXA Versicherung AG op het eerste gezicht redelijk en maatschappelijk niet onverantwoord moet worden geacht.
Het klaagschrift van klager zal dan ook ongegrond worden verklaard, waarbij tevens een last tot teruggave van de inbeslaggenomen personenauto aan AXA Versicherung AG zal worden gegeven."
6. Hoe de Rechtbank het door klager ingediende bezwaarschrift heeft opgevat, is mij niet recht duidelijk willen worden. De drie mogelijkheden die mij het meest voor de hand lijken te liggen, zijn de volgende.
(i) De rechtbank heeft het bezwaarschrift opgevat als een weliswaar tardief, maar desalniettemin ontvankelijk klaagschrift in de zin van art. 116 lid 3 Sv (waarop art. 552a Sv van overeenkomstige toepassing is), gericht tegen het voornemen van de OvJ om de Porsche terug te geven aan [betrokkene 1] (of, zo zou de rechtbank dat voornemen kunnen hebben uitgelegd, aan de rechtsopvolgster van [betrokkene 1]).
(ii) De Rechtbank heeft - wellicht juist omdat een op voet van art. 116 lid 3 Sv ingediend klaagschrift wegens termijnoverschrijding niet zou kunnen worden ontvangen - het bezwaarschrift opgevat als een bezwaarschrift ex art. 552a Sv gericht tegen het uitblijven van een last tot teruggave van de Porsche aan de klager. In dat geval zou de Rechtbank hebben miskend dat in HR 1 juni 2004, NJ 2004, 403 is geoordeeld dat voor de beslagene beklag ex art. 552a Sv niet meer openstaat als hij de termijn van art. 116 lid 3 Sv ongebruikt aan zich voorbij heeft laten gaan. De Rechtbank zou dan dus het beklag ten onrechte ontvankelijk hebben geacht.
(iii) De Rechtbank heeft het bezwaarschrift, hoe kort ook, opgevat als een klaagschrift dat zowel gericht is tegen het voornemen van de OvJ om de auto terug te geven aan [betrokkene 1] of haar rechtsopvolgster, als tegen het uitblijven van een last tot teruggave aan klager.
7. Ik ga er vanuit dat het cassatieberoep zich niet richt tegen het impliciete oordeel van de Rechtbank dat het bezwaarschrift ontvankelijk is. Het is daarbij voor de beoordeling van het middel - mits dat beperkt wordt opgevat - niet nodig het hoofd te breken over de vraag welke van de vele mogelijkheden in cassatie voor juist moet worden gehouden, aangezien dat voor die beoordeling geen wezenlijk verschil maakt.
8. De vraag of het belang van de strafvordering zich niet meer verzet tegen teruggave is ingeval van een beklag ex art. 116 lid 3 Sv niet meer aan de orde, aangezien in het door de OvJ kenbaar gemaakte voornemen het voorwerp aan een nader terug te geven besloten ligt dat hij van oordeel is dat het belang van de strafvordering niet langer vordert dat het beslag wordt gehandhaafd. Aan dat oordeel is de Rechtbank gebonden.(2) Als er vanuit wordt gegaan dat in casu sprake is van een bezwaarschrift ex art. 552a Sv, ligt de zaak niet veel anders. Ook dan zal het er (gezien het hiervoor onder 4(i) vermelde schrijven) voor gehouden moeten worden dat de OvJ zich op het standpunt heeft gesteld dat het belang van de strafvordering zich niet tegen teruggave verzet (aangezien nergens uit blijkt dat hij op dat in genoemd schrijven besloten liggende oordeel is teruggekomen). Aan dat oordeel is de Rechtbank weer gebonden.(3)
9. Het voorgaande brengt mee dat de Rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het belang van de strafvordering zich niet tegen teruggave verzet. In elk geval zou ieder ander oordeel in het licht van de gedingstukken onbegrijpelijk zijn geweest. Daaruit vloeit voort dat het middel, voor zover het erover klaagt dat de Rechtbank ten onrechte of onvoldoende gemotiveerd heeft geoordeeld dat het belang van de strafvordering zich niet tegen teruggave verzet, faalt.(4)
10. Voor zover het middel is gericht tegen het oordeel van de Rechtbank dat het op het eerste gezicht redelijk en maatschappelijk niet onverantwoord moet worden geacht de Porsche aan AXA Versicherung AG terug te geven, faalt het eveneens. Door aldus te overwegen, heeft de Rechtbank de juiste maatstaf gehanteerd.(5) Die maatstaf is bovendien op begrijpelijke wijze toegepast. De overwegingen van de Rechtbank komen er immers op neer dat AXA is getreden in de rechten van degene aan wie de auto ontstolen is, welke rechten op grond van art. 3:86 lid 3 BW in het onderhavige geval gelet op de - in cassatie niet bestreden - feitelijke vaststellingen van de Rechtbank onder meer inhouden het recht om de auto ongeacht eventuele goede trouw bij de verkrijger op het moment van levering op te eisen.(6) Of klager de auto al dan niet te goeder trouw heeft gekocht was dus niet relevant.(7)
11. Als het middel zo wordt opgevat dat het zich beperkt tot de beide hiervoor besproken klachten, zal het niet tot cassatie kunnen leiden. Nu is de vraag of het middel niet ruimer moet worden opgevat, dan wel of er reden is voor ambtshalve cassatie. Ik merk daartoe het volgende op.
12. Als het er voor gehouden moet worden dat de Rechtbank het bezwaarschrift (uitsluitend) heeft opgevat als een klaagschrift dat is gebaseerd op art. 116 lid 3 Sv, moet de conclusie zijn dat het bevel tot teruggave aan AXA Versicherung AG ten onrechte is gegeven. De Rechtbank had ermee moeten volstaan het beklag ongegrond te verklaren. Dit blijkt uit HR 26 november 2002, LJN AE6595, waarin de Hoge Raad er nog op wees dat de OvJ uitvoering kan geven aan zijn voornemen om het inbeslaggenomen voorwerp aan de rechthebbende terug te geven zodra de beslissing dat het beklag ongegrond is onherroepelijk is geworden.(8)
13. Nu beperkte de Hoge Raad zich in het zojuist genoemde arrest niet tot een beklag ex art. 116 lid 3 Sv (waar het in die zaak om ging), maar stelde hij als algemene regel voorop dat "de wet voor wat betreft de beklagprocedure als bedoeld in het vierde boek, titel IX Sv niet de mogelijkheid [kent] van een last tot teruggave aan een ander dan degene die een klaagschrift strekkende tot teruggave heeft ingediend".(9) Daarmee lijkt de Hoge Raad teruggekomen te zijn op zijn in HR 10 mei 1994, NJ 1994, 642 gegeven oordeel dat ook teruggegeven kan worden aan een belanghebbende die "tijdens de behandeling door de raadkamer om teruggave heeft verzocht".(10)
14. Het voorgaande betekent niet dat derden-belanghebbenden die niet hebben geklaagd, in de kou staan. De belangen van rechthebbenden die niet als klager zijn aan te merken, kunnen aan een last tot teruggave aan de klager in de weg staan. In HR 11 maart 2003, LJN AE9074 overwoog de Hoge Raad:
"Aan het middel ligt voorts kennelijk de opvatting ten grondslag dat, in het geval dat, zoals hier, de Officier van Justitie bij de behandeling in raadkamer mededeelt dat het belang van de strafvordering het voortduren van het beslag niet vordert, de Rechtbank niet alleen daarvan moet uitgaan, hetgeen op zichzelf juist is, doch tevens gehouden zou zijn het inbeslaggenomen voorwerp terug te geven aan de klager als degene onder wie de auto inbeslaggenomen is, ook al zou de Rechtbank hebben vastgesteld, zoals zij dat in deze zaak heeft gedaan, dat dat voorwerp aan een derde ontstolen is, die terzake het recht van revindicatie toekomt. Die opvatting is echter onjuist."
15. Indien het in genoemd arrest beschreven geval zich voordoet, zal het beklag mijns inziens ongegrond moeten worden verklaard. Want anders komt men in de knoop met art. 552a lid 7 Sv dat bepaalt dat indien het beklag gegrond is, de daarmee overeenkomende last moet worden gegeven. Die last kan immers niet zijn dat het voorwerp aan de klager wordt teruggeven en evenmin dat het voorwerp aan een ander dan de klager wordt teruggeven. Dat betekent dat HR 10 mei 1994, NJ 1994, 642 ook in ander opzicht is achterhaald. In dat arrest werd er nog van uitgegaan dat ingeval van een beklag over het uitblijven van een last tot teruggave, geoordeeld moest worden dat het beklag gegrond was indien het belang van de strafvordering zich niet tegen de (uitgebleven) teruggave verzette. De vraag aan wie moest worden teruggegeven, kwam aan de orde bij de toepassing van art. 552a Sv lid 7.(11) De situatie is thans zo dat het beklag dat het voorwerp niet aan de klager wordt teruggeven(12), ongegrond is als er enige reden is die zich tegen teruggave aan die klager verzet.(13)
16. Het voorgaande brengt mee dat de Rechtbank, als het ervoor gehouden zou moeten worden dat zij het bezwaarschrift (mede) heeft opgevat als een beklag ex art. 552a Sv, aan het oordeel dat - kort gezegd - AXA Versicherung AG een beter recht heeft dan klager, terecht de conclusie heeft verbonden dat het beklag ongegrond verklaard moet worden, maar daarbij ten onrechte de teruggave aan AXA Versicherung AG heeft gelast. De gemachtigde van deze verzekeringsmaatschappij heeft weliswaar tijdens de behandeling in raadkamer mondeling om de teruggave van de auto verzocht (zo althans kan het door de gemachtigde tijdens de behandeling naar voren gebrachte standpunt wel worden begrepen), maar een klaagschrift is door haar niet ingediend.(14)
17. Nu de Rechtbank een last heeft gegeven die de wet niet kent, komt het mij raadzaam voor, mede omdat de Hoge Raad aldus in de gelegenheid wordt gesteld zijn jurisprudentie te verduidelijken, het middel in die zin op te vatten dat het er mede over bedoelt te klagen dat de wet niet in de gegeven last voorziet.
18. Het middel is, voor zover het daarover klaagt, gegrond. Voor het overige geldt dat het middel faalt en kan worden afgedaan met de in art. 81 RO bedoelde motivering.
19. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden beschikking ambtshalve te vernietigen heb ik niet aangetroffen.
20. De conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking, maar alleen voor zover daarbij de teruggave van de inbeslaggenomen Porsche aan AXA Versicherung AG is gelast, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
1 Het desbetreffende proces-verbaal houdt in dat klager tegenover de politie heeft verklaard dat hij op 3 april 2005, de dag waarop hij de auto zou hebben gekocht, vanuit [plaats B] telefonisch contact met zijn buurman heeft gehad, waarna de twee volgens een verklaring van de buurman de auto zouden zijn gaan kopen. Het desbetreffende gesprek was echter, anders dan gesprekken vanaf door klager gebruikte nummers vanuit [plaats C] en [plaats D], niet te traceren bij een onderzoek als bedoeld in art. 126a Sv.
2 Zie HR 4 juli 2006, NJ 2006, 385.
3 Zo reeds HR 1 december 1981, NJ 1982, 234.
4 Klager stelde zich overigens in raadkamer eveneens op het standpunt dat het belang van de strafvordering zich niet tegen opheffing van het beslag verzette. De vraag of hij zijn recht om over het oordeel van de rechtbank te klagen, daarmee niet heeft verspeeld, laat ik rusten.
5 Zie bijvoorbeeld HR 21 oktober 1997, NJ 1998, 211.
6 Art. 3:86 BW luidt als volgt:
"1. Ondanks onbevoegdheid van de vervreemder is een overdracht overeenkomstig artikel 90, 91 of 93 van een roerende zaak, niet-registergoed, of een recht aan toonder of order geldig, indien de overdracht anders dan om niet geschiedt en de verkrijger te goeder trouw is.
2. Rust op een in het vorige lid genoemd goed dat overeenkomstig artikel 90, 91 of 93 anders dan om niet wordt overgedragen, een beperkt recht dat de verkrijger op dit tijdstip kent noch behoort te kennen, dan vervalt dit recht, in het geval van overdracht overeenkomstig artikel 91 onder dezelfde opschortende voorwaarde als waaronder geleverd is.
3. Niettemin kan de eigenaar van een roerende zaak, die het bezit daarvan door diefstal heeft verloren, deze gedurende drie jaren, te rekenen van de dag van de diefstal af, als zijn eigendom opeisen, tenzij:
a. de zaak door een natuurlijke persoon die niet in de uitoefening van een beroep of bedrijf handelde, is verkregen van een vervreemder die van het verhandelen aan het publiek van soortgelijke zaken anders dan als veilinghouder zijn bedrijf maakt in een daartoe bestemde bedrijfsruimte, zijnde een gebouwde onroerende zaak of een gedeelte daarvan met de bij het een en ander behorende grond, en in de normale uitoefening van dat bedrijf handelde; of
b. het geld dan wel toonder- of orderpapier betreft."
7 Vgl. HR 24 september 1996, NJ 1997, 87, HR 11 maart 2003, AE9074.
8 In casu mag het er mijns inziens voor gehouden worden dat de Rechtbank, gezien haar oordeel dat het redelijk en maatschappelijk niet onverantwoord is om de auto aan AXA Versicherung AG terug te geven, het voornemen van de OvJ (waartegen het beklag zich richtte) zo heeft opgevat dat het mede omvatte het voornemen om de auto aan een eventuele rechtsopvolger van [betrokkene 1] terug te geven. Het staat de OvJ derhalve vrij om de auto aan AXA Versicherung AG terug te geven zodra de beslissing van de Rechtbank dat het beklag ongegrond is, onherroepelijk is.
9 Vgl. HR 17 oktober 2006, NJ 2006, 580.
10 De Hoge Raad noemt het mondelinge verzoek tijdens de behandeling naast de mogelijkheid van de indiening van een klaagschrift door de belanghebbende. Het ging derhalve om twee aparte, naast elkaar staande mogelijkheden. Daarvan blijft in de formulering in het genoemde HR 26 november 2002, LJN AE6595 nog één over. Wellicht is het mogelijk om, zoals R. Kuiper suggereert (Beklag tegen beslag, NJB 2005, p. 204), soepel om te gaan met de eis dat het klaagschrift schriftelijk dient te zijn (zodat een mondeling verzoek tijdens de behandeling als klaagschrift kan worden aangemerkt), maar dat kan mijns inziens niet in HR 10 mei 1994, NJ 1994, 642 gelezen worden (omdat het mondeling verzoek daarin nog als aparte mogelijkheid wordt erkend). Daar komt bij dat de wet niet de mogelijkheid kent om klaagschriften tijdens de behandeling in te dienen. Dat dient ter griffie te gebeuren (art. 449 lid 3 Sv).
11 In die zin nog Wöretshofer in T&C, aant. 3d bij art. 552a Sv.
12 Het beklag is niet-ontvankelijk als erover wordt geklaagd dat het voorwerp niet aan een ander is teruggegeven. Zie HR 2 april 1991, NJ 1991, 633 en HR 7 september 2004, NJ 2004, 593.
13 Vgl. HR 2 juli 2002, LJN AD9947 (niet gepubliceerd), waarin in een situatie waarin het belang van de strafvordering zich niet tegen teruggave verzette, het beklag van de ene klager gegrond, dat van de andere daarentegen ongegrond werd geoordeeld. Reden voor ambtshalve cassatie zag de Hoge Raad daar in elk geval niet in.
14 Enige reden om aan te nemen dat de Rechtbank het mondelinge verzoek heeft verstaan als de indiening van een klaagschrift (vgl. noot 10), zie ik in dit geval niet. AXA Versicherung AG is door het achterwege laten van een dergelijke kunstgreep niet slechter af dan zij geweest zou zijn als de rechtbank had gedaan wat zij had moeten doen, namelijk het beklag ex 552a Sv niet-ontvankelijk verklaren. Ik wijs er daarbij voor alle duidelijkheid nog op dat het ex art. 552a Sv ingediende en ongegrondverklaarde beklag geen verandering heeft gebracht in het rechtsgevolg dat art. 116 lid 3 Sv aan het laten verlopen van de daarin genoemde termijn verbindt, namelijk dat de OvJ gerechtigd is om de auto aan de rechthebbende terug te geven.
Beroepschrift 24‑07‑2006
HOGE RAAD
DER
NEDERLANDEN
Terechtzitting d.d. 24 juli 2006
Griffienummer: 01577/06 B
SCHRIFTUUR:
Houdende middel van cassatie in de zaak van [klager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1971, wonende te [postcode] [woonplaats] aan de [adres], requirant van cassatie van een hem betreffende uitspraak van de Rechtbank te Roermond van 31 januari 2006, ex artikel 552a Wetboek van Strafvordering in de zaak onder parketnummer 04-660070-95, kenmerk: 05/366.
Middel:
Het recht is geschonden en/of er zijn vormen verzuimd waarvan niet-naleving nietigheid medebrengt.
In het bijzonder is artikel 116 Wetboek van Strafvordering geschonden, doordat de Rechtbank naar de mening van requirant op onjuiste gronden het beklag ex artikel 552a Wetboek van Strafvordering ongegrond heeft verklaard. Met name heeft de Rechtbank ten onrechte overwogen dat het belang van de strafvordering het voortduren van het beslag niet meer vordert en teruggave aan AXA Versicherung AG op het eerste gezicht redelijk en maatschappelijk niet onverantwoord moet worden geacht.
Toelichting:
Op 12 april 2005 is onder requirant in beslag genomen een auto, merk Porsche. Op 28 april 2005 heeft de Officier van Justitie aan requirant laten weten de Porsche te willen teruggeven aan een persoon die als rechthebbende zou kunnen worden beschouwd van de betreffende personenauto. Het betreft [betrokkene 1]. De betreffende Porsche zou zijn gestolen in de nacht van 25 op 26 oktober 2004 na een inbraak in een woning in [plaats A], Duitsland.
Requirant heeft verklaard dat hij op of omstreeks zondag 3 april 2005 in Breda op een woonwagenkamp de betreffende Porsche heeft gekocht voor een prijs van € 35000,--. Requirant heeft nog geïnformeerd via een derde naar een vraagprijs voor soortgelijke auto's en de betreffende vraagprijs van € 35000,-- lag iets onder de gangbare prijs. Requirant heeft geld opgehaald thuis en bij de aankoop heeft requirant een Luxemburgs kentekenbewijs ontvangen en twee sleutels. De gegevens van de auto en het kentekenbewijs en de sleutels kwamen overeen met de gekochte personenauto. Van braak c.q. diefstal waren geen sporen kenbaar. Requirant heeft medio april 2005 de politie gebeld en heft de auto aangemeld voor import bij de Rijksdienst voor het Wegverkeer.
De Rechtbank heeft bij de overwegingen betrokken de civielrechtelijke situatie namelijk dat zich zou voordoen de omstandigheid als bedoeld in artikel 3:86 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek, te weten dat de eigenaresse het onderhavige in beslaggenomen goed gedurende drie jaren, te rekenen vanaf de dag van de diefstal, als haar eigendom kan opeisen. Dit is een civielrechtelijk standpunt en dit steunt volgens de Rechtbank de conclusie dat het op het eerste gezicht redelijk en maatschappelijk niet onverantwoord moet worden geacht dat de betreffende personenauto wordt teruggegeven aan de verzekeringsmaatschappij.
De Rechtbank heeft als toetsingscriterium gehanteerd of de voorgenomen afgifte op het eerste gezicht redelijk en maatschappelijk niet onverantwoord is. Dit toetsingscriterium is gebaseerd op HR NJ 1993, 207.
Teruggave aan requirant is slechts regel als het belang der strafvordering zich niet tegen teruggave verzet, de Officier niet van plan is het in beslag genomene aan een ander terug te geven en zich geen derde heeft beklaagd over voortduring van het beslag. Indien een van beide laatste gevallen zich voordoet, dan geldt het hiervoren genoemd criterium.
In dit geval is echter sprake van aankoop door requirant te goeder trouw. De verzekeringsmaatschappij vraagt teruggave van de personenauto aan haar omdat zij is getreden in de rechten van de voormalige eigenaar bij wie de personenauto is gestolen.
In deze zaak is nog steeds geen beslissing genomen over de vraag of requirant wordt vervolgd terzake verdenking opzetheling. Ook bij gelegenheid van de behandeling van het klaagschrift was dit nog niet bekend.
Uit het standpunt van het Openbaar Ministerie kan niet worden geconcludeerd dat gezegd kan worden dat het belang van de strafvordering het voortduren van het beslag niet meer vordert. Immers er bestaat nog een mogelijkheid dat requirant wordt vervolgd en in dat verband is het wellicht noodzakelijk dat de personenauto nog beschikbaar is om aan nader technisch onderzoek te onderwerpen.
Ten onrechte heeft de Rechtbank dus gesteld dat het belang van de strafvordering het voortduren van het beslag niet meer vordert en tevens is ten onrechte overwogen dat teruggave aan AXA Versicherung AG op het eerste gezicht redelijk en maatschappelijk niet onverantwoord moet worden geacht.
Naar de mening van requirant zijn de overwegingen met betrekking tot de ongegrondverklaring onbegrijpelijk althans ontoereikend, hetgeen mede brengt dat de uitspraak niet in stand kan blijven en zonodig verwijzing moet volgen.
Deze schriftuur wordt ondertekend en ingediend door Mr. A.C.J. Lina, advocaat te Venlo, kantoorhoudende te 5911 CK Venlo aan de St. Martinusstraat 64 (correspondentieadres: postbus 39, 5900 AA Venlo), die bij deze verklaart tot deze ondertekening en indiening bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd door requirant van cassatie.
Venlo, 24 juli 2006
Advocaat
Mr. A.C.J. Lina