Einde inhoudsopgave
Successiewet 1956
Artikel 16 [Fictieve verkrijging bezittingen en schulden afgezonderd particulier vermogen]
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2010
- Bronpublicatie:
17-12-2009, Stb. 2009, 564 (uitgifte: 23-12-2009, kamerstukken: 31930)
- Inwerkingtreding
01-01-2010
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
17-12-2009, Stb. 2009, 564 (uitgifte: 23-12-2009, kamerstukken: 31930)
- Vakgebied(en)
Schenk- en erfbelasting / Algemeen
Schenk- en erfbelasting / Erfbelasting
1
De bezittingen en de schulden van een afgezonderd particulier vermogen als bedoeld in artikel 2.14a, tweede lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001, die tot het overlijden van een erflater ingevolge dat artikel zijn toegerekend aan die erflater, en met ingang van zijn overlijden aan zijn erfgenamen, worden voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen geacht door die erfgenamen krachtens erfrecht te zijn verkregen en wel per erfgenaam voor het deel dat ingevolge dat artikel aan de erfgenaam wordt toegerekend. De eerste volzin is van overeenkomstige toepassing met betrekking tot bezittingen en schulden als bedoeld in artikel 2.14a, zevende lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 die zonder toepassing van dat lid tot het overlijden van de erflater zouden zijn toegerekend aan die erflater, en met ingang van zijn overlijden aan zijn erfgenamen.
2
Onder hetgeen krachtens erfrecht wordt verkregen, wordt voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen mede verstaan het ten gevolge van het overlijden van een erflater verkrijgen van een in rechte vorderbare aanspraak op een afgezonderd particulier vermogen als bedoeld in artikel 2.14a van de Wet inkomstenbelasting 2001.
3
Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld ter zake van de in dit artikel bedoelde verkrijging.