Zie HR 16 april 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE0055. Zie ook HR 13 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM0912, waarin terugwijzing volgde.
HR, 04-11-2014, nr. 12/03070
ECLI:NL:HR:2014:3092, Conclusie: Contrair, Conclusie: Contrair
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
04-11-2014
- Zaaknummer
12/03070
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2014:3092, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 04‑11‑2014; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2014:1929, Contrair
ECLI:NL:PHR:2014:1929, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 09‑09‑2014
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2014:3092, Contrair
Beroepschrift, Hoge Raad, 29‑04‑2013
- Vindplaatsen
NJ 2015/136 met annotatie van P.H.P.H.M.C. van Kempen
Uitspraak 04‑11‑2014
Inhoudsindicatie
Strafoplegging en redelijke termijn. Straf verminderd i.v.m. geconstateerde overschrijding redelijke termijn? Het Hof constateert wel een overschrijding van de redelijke termijn in e.a., maar heeft verzuimd (expliciet) aan te geven welke straf zou zijn opgelegd zonder de geconstateerde overschrijding. In e.a. is 28 maanden opgelegd en in h.b. 6 maanden gevangenisstraf. Het moet er i.c. voor worden gehouden dat het Hof de op te leggen onvoorwaardelijke gevangenisstraf substantieel heeft verminderd i.v.m. geconstateerde overschrijding van de redelijke termijn. Bij die stand van zaken is, mede gelet op de strekking van het geschonden voorschrift, het belang van vd bij zijn cassatieberoep niet evident, terwijl de schriftuur niet de in ECLI:NL:HR:2012:BX0146, NJ 2013/241, rov. 2.6.2. vereiste toelichting m.b.t. het belang bij het ingestelde cassatieberoep en het - rechtens te respecteren - belang bij vernietiging van de bestreden uitspraak en een nieuwe feitelijke behandeling van de zaak bevat. HR verklaart het beroep o.g.v. art. 80a RO niet-ontvankelijk. CAG: anders.
Partij(en)
4 november 2014
Strafkamer
nr. 12/03070
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden van 12 juni 2012, nummer 24/002828-10, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1949.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. M.C. van Linde, advocaat te Groningen, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal G. Knigge heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak doch uitsluitend wat betreft de strafoplegging en in zoverre tot zodanige op art. 440 Sv gebaseerde beslissing als de Hoge Raad gepast zal voorkomen en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het middel
2.1.
Het middel klaagt dat het Hof niet tot uitdrukking heeft gebracht tot welke strafverlaging de door het Hof vastgestelde schending van het recht om te worden berecht binnen een redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM, aanleiding heeft gegeven.
2.2.1.
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van "feitelijke aanranding van de eerbaarheid, meermalen gepleegd" veroordeeld tot een gevangenisstraf van 28 maanden.
2.2.2.
Het Hof heeft de verdachte ter zake van die feiten veroordeeld tot onder meer een gevangenisstraf van twaalf maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Het Hof heeft ten aanzien van de op te leggen straf onder meer het volgende overwogen:
"Het hof heeft geconstateerd dat er in de procedure in eerste aanleg sprake is van onredelijke vertraging in de vervolging in de zin van artikel 6, eerste lid, EVRM.
Tussen de aanvang van de zaak in eerste aanleg en de uitspraak in eerste aanleg is ongeveer drie jaar en een maand verstreken. Dat brengt mee dat de redelijke termijn van berechting in eerste aanleg is overschreden.
(...)
Gelet op bovenstaande, alsmede gelet op de inmiddels relatieve ouderdom van het feit ziet het hof aanleiding de onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor beperkte duur op te leggen, zodat verdachte ook eerder kan beginnen met de voornoemde behandeling bij de AFPN."
2.3.
In aanmerking genomen dat het Hof blijkens zijn hiervoor onder 2.2.2 weergegeven overweging bij het bepalen van de straf heeft betrokken dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in eerste aanleg is overschreden, dat de door het Hof opgelegde onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden aanzienlijk lager is dan de door de Rechtbank opgelegde onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 28 maanden terwijl de Rechtbank ten aanzien van de hoogte van de door haar opgelegde straf heeft overwogen dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 30 maanden zou zijn opgelegd indien de redelijke termijn in eerste aanleg niet zou zijn overschreden, moet het ervoor worden gehouden dat het Hof de op te leggen onvoorwaardelijke gevangenisstraf substantieel heeft verminderd in verband met de geconstateerde overschrijding van de redelijke termijn. Bij die stand van zaken is, mede gelet op de strekking van het geschonden voorschrift - te weten: het mogelijk maken van een door de Hoge Raad uit te oefenen controle in geval van vermindering van de straf wegens overschrijding van de redelijke termijn - het belang van de verdachte bij zijn cassatieberoep niet evident. De schriftuur bevat evenwel niet de in HR 11 september 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX0146, NJ 2013/241, rov. 2.6.2 bedoelde, in zo een geval vereiste toelichting met betrekking tot het belang bij het ingestelde cassatieberoep en het - rechtens te respecteren - belang bij vernietiging van de bestreden uitspraak en een nieuwe feitelijke behandeling van de zaak. De Hoge Raad zal daarom - gezien art. 80a RO - het beroep niet-ontvankelijk verklaren.
3. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren V. van den Brink en E.S.G.N.A.I. van de Griend, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 november 2014.
Conclusie 09‑09‑2014
Inhoudsindicatie
Strafoplegging en redelijke termijn. Straf verminderd i.v.m. geconstateerde overschrijding redelijke termijn? Het Hof constateert wel een overschrijding van de redelijke termijn in e.a., maar heeft verzuimd (expliciet) aan te geven welke straf zou zijn opgelegd zonder de geconstateerde overschrijding. In e.a. is 28 maanden opgelegd en in h.b. 6 maanden gevangenisstraf. Het moet er i.c. voor worden gehouden dat het Hof de op te leggen onvoorwaardelijke gevangenisstraf substantieel heeft verminderd i.v.m. geconstateerde overschrijding van de redelijke termijn. Bij die stand van zaken is, mede gelet op de strekking van het geschonden voorschrift, het belang van vd bij zijn cassatieberoep niet evident, terwijl de schriftuur niet de in ECLI:NL:HR:2012:BX0146, NJ 2013/241, rov. 2.6.2. vereiste toelichting m.b.t. het belang bij het ingestelde cassatieberoep en het - rechtens te respecteren - belang bij vernietiging van de bestreden uitspraak en een nieuwe feitelijke behandeling van de zaak bevat. HR verklaart het beroep o.g.v. art. 80a RO niet-ontvankelijk. CAG: anders.
Nr. 12/03070 Zitting: 9 september 2014 | Mr. Knigge Conclusie inzake: [verdachte] |
1. Het Gerechtshof te Leeuwarden heeft bij arrest van 12 juni 2012 verdachte wegens “feitelijke aanranding van de eerbaarheid, meermalen gepleegd” veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
2. Tegen deze uitspraak is namens verdachte cassatieberoep ingesteld.
3. Namens verdachte heeft mr. M.C. van Linde, advocaat te Groningen, een middel van cassatie voorgesteld.
4. Het middel
4.1. Het middel klaagt dat het Hof de opgelegde straf onvoldoende heeft gemotiveerd. Het Hof heeft namelijk verzuimd aan te geven welke straf zou zijn opgelegd, indien de redelijke termijn niet zou zijn overschreden.
4.2. Het Hof heeft de strafoplegging als volgt gemotiveerd:
“De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich gedurende ruim vijfjaren met regelmaat schuldig gemaakt aan het plegen van seksuele handelingen met de geestelijk beperkte dochter van zijn partner, te weten [slachtoffer].
Verdachte heeft het vertrouwen dat de kwetsbare [slachtoffer] in hem had moeten kunnen stellen als stiefvader op grove wijze beschaamd. Verdachte is ernstig tekortgeschoten in zijn rol als opvoeder. Daarbij merkt het hof op dat verdachte het slachtoffer kent sinds haar tweede jaar en dat het slachtoffer zijn achternaam draagt.
Door aldus te handelen heeft verdachte een ernstige inbreuk gepleegd op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer en heeft hij haar belangen volledig veronachtzaamd. Verdachte lijkt enkel te hebben gehandeld ter bevrediging van zijn eigen seksuele behoeften. Gedragingen als de onderhavige brengen, naar algemeen bekend is, ernstige schade toe aan de lichamelijke en geestelijke ontwikkeling van slachtoffers.
Het hof merkt op dat verdachte ook thans nog niet doordrongen lijkt te zijn van de ernst van de inbreuk die hij op het leven van het slachtoffer heeft gemaakt, gelet op zijn houding ter terechtzitting in hoger beroep en de wijze waarop hij over het gebeuren heeft verklaard.
Mede gezien de verstandelijke beperking van het slachtoffer acht het hof een gevangenisstraf passend en geboden. Het opleggen van een werkstraf, zoals door de verdediging ter terechtzitting van het hof is bepleit, doet geen recht aan de aard en de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit.
Het hof heeft geconstateerd dat er in de procedure in eerste aanleg sprake is van onredelijke vertraging in de vervolging in de zin van artikel 6, eerste lid, EVRM.
Tussen de aanvang van de zaak in eerste aanleg en de uitspraak in eerste aanleg is ongeveer drie jaar en een maand verstreken. Dat brengt mee dat de redelijke termijn van berechting in eerste aanleg is overschreden.
Verdachte heeft ter terechtzitting van het hof niet de indruk gewekt dat hij intrinsiek gemotiveerd is om vrijwillig aan behandeling deel te nemen, daarom is de oplegging van een verplicht reclasseringstoezicht en verplichte behandeling bij de AFPN in het kader van een bijzondere voorwaarde bij het op te leggen voorwaardelijk strafdeel, aangewezen.
Gelet op bovenstaande, alsmede gelet op de inmiddels relatieve ouderdom van het feit ziet het hof aanleiding de onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor beperkte duur op te leggen, zodat verdachte ook eerder kan beginnen met de voornoemde behandeling bij de AFPN.
Bij de straftoemeting is in aanmerking genomen dat verdachte - blijkens een hem betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 12 april 2012 - niet eerder is veroordeeld ter zake van strafbare feiten.”
4.3. Vooropgesteld wordt dat het oordeel van de feitenrechter inzake de redelijke termijn in cassatie slechts in beperkte mate kan worden getoetst. Dit betekent dat de Hoge Raad alleen kan onderzoeken of het oordeel geen blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting en niet onbegrijpelijk is in het licht van alle omstandigheden van het geval. Ook het rechtsgevolg dat de feitenrechter heeft verbonden aan de door hem vastgestelde overschrijding van de redelijke termijn, kan slechts op zijn begrijpelijkheid worden getoetst. Met het oog op de door de Hoge Raad uit te oefenen controle in geval van vermindering van de straf wegens overschrijding van de redelijke termijn behoort de rechter in zijn uitspraak aan te geven in welke vorm of mate de straf is verlaagd. Dit betekent dat in de uitspraak ook vermeld dient te worden welke straf zou zijn opgelegd indien de redelijke termijn niet zou zijn overschreden (vgl. HR 17 juni 2008, LJN BD2578, NJ 2008/358, r.o. 3.7 en 3.24).
4.4. Het Hof heeft overwogen dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM in eerste aanleg is overschreden. Gelet hierop heeft het Hof aanleiding gezien de gevangenisstraf te verminderen. Echter, het Hof heeft daarbij niet vermeld welke straf zou zijn opgelegd, indien de redelijke termijn niet zou zijn overschreden. Het middel is in het licht van hetgeen hiervoor onder 4.3 is vooropgesteld dan ook terecht voorgesteld.
4.5. De vraag is wat daarvan de consequentie moet zijn. De regel is dat in gevallen als de onderhavige terug- of verwijzing dient te volgen. Slechts in uitzonderingsgevallen wordt van die regel om doelmatigheidsredenen afgeweken.1.Van een dergelijk uitzonderingsgeval lijkt mij hier geen sprake te zijn.
5. Het middel slaagt.
6. Overige gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
7. Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest wat betreft de strafoplegging en in zoverre tot zodanige op art. 440 Sv gebaseerde beslissing als de Hoge Raad gepast zal voorkomen en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden,
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 09‑09‑2014
Beroepschrift 29‑04‑2013
Aan de Hoge Raad der Nederlanden
te 's‑Gravenhage
Griffienummer: S 12/03070
CASSATIESCHRIFTUUR
Namens verzoeker, [verdachte], geboren op [geboortedatum] 1949 te [geboorteplaats], wonende aan de [adres] te ([postcode]) [woonplaats] (verder te noemen: verzoeker) draag ik het volgende cassatiemiddel voor tegen het arrest van het Gerechtshof te Arnhem, uitgesproken op 12 juni 2012, onder parketnummer 24-002828-10, waarbij verzoeker werd veroordeeld voor feitelijke aanranding van de eerbaarheid (meermalen gepleegd) tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk.
Middel I
Er is sprake van schending van het recht en / of verzuim van vormen, zoals bedoeld in artikel 79 RO. In het bijzonder heeft het hof verzuimd aan te geven tot welke strafvermindering schending van artikel 6 lid 1 EVRM heeft geleid.
Toelichting
Blijkens het arrest d.d. 12 juni 2012 heeft het hof ter motivering van de strafoplegging het volgende overwogen:
Het hof heeft geconstateerd dat er in de procedure in eerste aanleg sprake is van onredelijke vertraging in de vervolging in de zin van artikel 6, eerste lid, EVRM. Tussen de aanvang van de zaak in eerste aanleg en de uitspraak in eerste aanleg is ongeveer drie jaar en een maand verstreken. Dat brengt mee dat de redelijke termijn van berechting in eerste aanleg is overschreden.
Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk.
Blijkens vaste rechtspraak van uw Raad is regel dat overschrijding van de redelijke termijn wordt gecompenseerd door vermindering van de straf die zou zijn opgelegd indien de redelijke termijn niet zou zijn overschreden (HR 17 juni 2008; LJN BD2578).
Blijkens diezelfde uitspraak (rechtsoverweging 3.24):
verdient met het oog op de door de Hoge Raad uit te oefenen controle nog opmerking dat in geval van vermindering van de straf dan wel het ontnemingsbedrag wegens overschrijding van de redelijke termijn de rechter in zijn uitspraak behoort aan te geven in welke vorm of mate de straf is verlaagd of het ontnemingsbedrag is verminderd. Dit betekent dat in de uitspraak ook vermeld dient te worden welke straf zou zijn opgelegd onderscheidenlijk welk ontnemingsbedrag zou zijn vastgesteld indien de redelijke termijn niet zou zijn overschreden.
Het hof heeft in het onderhavige geval echter verzuimd aan te geven welke straf zou zijn opgelegd indien artikel 6 lid 1 EVRM niet was geschonden. Indien het hof heeft bedoeld dat met de enkele vaststelling van een termijnoverschrijding kon worden volstaan, dan had het hof dit in zijn beslissing tot uiting moeten laten komen.
Gelet hierop is de beslissing van het hof derhalve onvoldoende gemotiveerd. De beslissing van het hof dient daarom te worden vernietigd.
Deze schriftuur wordt ondertekend en ingediend door mr. M.C. van Linde, advocaat te Groningen en aldaar kantoorhoudende op het kantoor van Blokzijl Advocaten aan het Lopende Diep NZ 1 (9712 NV Groningen).
Mr. van Linde verklaart tot deze ondertekening en indiening bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd door verzoeker.
Groningen, 29 april 2013
M.C. van Linde