NJ 2015/136
Onvoldoende belang bij klacht dat niet blijkt tot welke strafverlaging de overschrijding van de redelijke termijn heeft geleid.
HR 04-11-2014, ECLI:NL:HR:2014:3092, m.nt. P.H.P.H.M.C. van Kempen
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
4 november 2014
- Magistraten
Mrs. A.J.A. van Dorst, V. van den Brink, E.S.G.N.A.I. van de Griend
- Zaaknummer
12/03070
- Conclusie
A-G mr. G. Knigge
- Noot
P.H.P.H.M.C. van Kempen
- Folio weergave
- Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
- JCDI
JCDI:ADS97205:1
- Vakgebied(en)
Internationaal publiekrecht / Mensenrechten
Strafprocesrecht / Terechtzitting en beslissingsmodel
Juridische beroepen / Rechter
Internationaal belastingrecht / Algemeen
Staatsrecht / Rechtspraak
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2014:3092, Uitspraak, Hoge Raad, 04‑11‑2014
ECLI:NL:PHR:2014:1929, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 09‑09‑2014
Beroepschrift, Hoge Raad, 29‑04‑2013
- Wetingang
Art. 6 EVRM; art. 80a RO; art. 359 lid 5 Sv
Essentie
Nu het hof bij de strafoplegging de overschrijding van de redelijke termijn heeft betrokken en een aanzienlijk lagere gevangenisstraf heeft opgelegd dan de rechtbank, moet het ervoor worden gehouden dat het hof de op te leggen gevangenisstraf substantieel heeft verminderd in verband met de geconstateerde overschrijding. Aangezien de Hoge Raad controle kan uitoefenen op de vermindering van de straf wegens de overschrijding van de redelijke termijn, is het belang van verdachte bij de klacht dat het hof niet tot uitdrukking heeft gebracht tot welke strafverlaging die overschrijding heeft geleid niet evident. Nu de schriftuur niet een toelichting bevat met ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.