HR, 27-11-2015, nr. 15/02072
ECLI:NL:HR:2015:3370
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
27-11-2015
- Zaaknummer
15/02072
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
Beroepschrift, Hoge Raad, 27‑11‑2015
ECLI:NL:HR:2015:3370, Uitspraak, Hoge Raad, 27‑11‑2015; (Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHDHA:2015:954, Bekrachtiging/bevestiging
- Vindplaatsen
V-N 2015/63.8 met annotatie van Redactie
AB 2016/95 met annotatie van L.M. Koenraad
Belastingblad 2016/15 met annotatie van J.P. Kruimel
NTFR 2016/237
NTFR 2015/3148 met annotatie van mr. E.C.G. Okhuizen
Beroepschrift 27‑11‑2015
Edelachtbare heren, vrouwen,
Met dagtekening 10 april 2015 doet gerechtshof Den Haag uitspraak op hoger beroep inzake de procedure van mijn klant, [X]. Het betrof een Woz zaak en wij kunnen ons niet in de uitspraak op hoger beroep vinden. Ik ben van mening dat het recht in deze zaak is schonden en dat deze uitspraak onvoldoende is gemotiveerd. U treft als bijlage 1 de machtiging aan en als bijlage 2 de uitspraak op hoger beroep.
Het geschil ziet enkel op de toegekende proceskostenvergoeding en dan ook nog eens enkel op de toegepaste wegingsfactor. Het hof heeft geoordeeld dat een wegingsfactor van 0,5 heeft te gelden. Daarmee is ze dus van mening dat dit een ‘lichte’ zaak is. Waarom ze dit van mening is heeft ze niet vermeld in de uitspraak. Daarmee is deze uitspraak onvoldoende gemotiveerd en dus onbegrijpelijk.
In het recente verleden speelden er veel zaken over de toepassing van het Besluit Proceskostenvergoeding Bestuursrecht. In uitspraak BX0904 heeft u de rechtbanken en gerechtshoven de opdracht gegeven hier een lijn in aan te brengen om tot een uniforme toepassing van het recht te komen. Deze richtlijn is er gekomen en gepubliceerd in Staatscourant 2012, 26039. Uit die richtlijn volgt dat het gewicht van een zaak ‘gemiddeld’ is wanneer deze materieel behandeld is. Uit de publicatie van de richtlijn volgt ook dat wanneer daar vanaf geweken wordt dit nader gemotiveerd moet worden.
In deze zaak stond in elke fase van de procedure de waardering van het pand centraal. Sterker nog, het was best een lastige zaak in die zin dat veel verschillende facetten van de Wozwaardering naar voren kwamen. Ter illustatie wijs ik u op de discussie over de bruikbaarheid van een marktgegeven dat door een DGA aan zichzelf verkocht was. In dat licht bezien is er geen enkele reden om tot een ‘lichte’ zaak te concluderen en doordat niet conform de eigen richtlijn is besloten is het recht geschonden. Had er een reden geweest in afwijking van de richtlijn te besluiten dan had daar een zorgvuldige motivatie aan ten grondslag moeten liggen. Deze ontbreekt in zijn geheel en daarmee is deze uitspraak onvoldoende gemotiveerd en daarmee onbegrijpelijk.
Ik verzoek u daarom deze uitspraak te vernietigen en zelf in deze zaak te voorzien door het gewicht van de zaak in elke fase van deze procedure op gemiddeld vast te stellen. Daarnaast verzoek ik u het bestuursorgaan ook in de kosten van deze procedure te veroordelen.
Uitspraak 27‑11‑2015
Inhoudsindicatie
Besluit proceskosten bestuursrecht; wegingsfactor. Richtlijn van de belastingkamers van de gerechtshoven inzake vergoeding van proceskosten bij WOZ-taxaties, Raad voor de Rechtspraak, Stcrt. 2012, 26039: recht in de zin van art. 79 Wet RO.
Partij(en)
27 november 2015
nr. 15/02072
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van [X] te [Z] (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 3 april 2015, nr. BK‑14/00835, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Rotterdam (nr. ROT 13/7075) betreffende de beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken en de aanslag in de onroerendezaakbelastingen voor het jaar 2013 betreffende de onroerende zaak [a-straat 1] te [Z]. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
1. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
2. Beoordeling van de klacht
2.1.
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
2.1.1.
In geschil was of de heffingsambtenaar de waarde van de woning van belanghebbende, een onroerende zaak als bedoeld in de Wet WOZ, op het juiste bedrag heeft vastgesteld.
2.2.1.
Het Hof heeft belanghebbende op dit punt in het gelijk gesteld. Het Hof heeft de heffingsambtenaar veroordeeld in de door belanghebbende gemaakte proceskosten. Bij de berekening van de proceskostenvergoeding heeft het Hof het gewicht van de zaak gesteld op 0,5 (licht) als bedoeld in onderdeel C1 van de Bijlage bij het Besluit proceskosten bestuursrecht. Voor een hogere vergoeding achtte het Hof geen termen aanwezig.
2.2.2.
De tegen dit oordeel gerichte klacht houdt in dat het Hof niet zonder nadere motivering het gewicht van de zaak als licht had mogen aanmerken. De klacht verwijst in dit verband naar het arrest van de Hoge Raad van 13 juli 2012, nr. 11/02035, ECLI:NL:HR:2012:BX0904, BNB 2012/256, en de in Stcrt. 2012, 26039 gepubliceerde “Richtlijn van de belastingkamers van de gerechtshoven inzake vergoeding van proceskosten bij WOZ-taxaties, Raad voor de Rechtspraak” (hierna: de richtlijn). Uit die richtlijn volgt dat het gewicht van een zaak ‘gemiddeld’ is, als de zaak materieel is behandeld, aldus de klacht.
2.3.1.
Bij de beoordeling van de klacht dient het volgende te worden vooropgesteld. De richtlijn kan niet gelden als algemeen verbindend voorschrift omdat zij niet krachtens enige wetgevende bevoegdheid is gegeven, maar zij bindt wel de rechter op grond van algemene beginselen van behoorlijke rechtspleging, en leent zich naar haar aard en strekking ertoe jegens de daarbij betrokkenen als rechtsregel te worden toegepast. De richtlijn is derhalve aan te merken als ‘recht’ in de zin van artikel 79 van de Wet op de rechterlijke organisatie (vgl. HR 28 juni 1996, nr. 16012, ECLI:NL:HR:1996:ZC2117, NJ 1997, 495). De Hoge Raad kan daarom beoordelen of het Hof de richtlijn heeft geschonden.
2.3.2.
Van een schending van de richtlijn is in het onderhavige geval geen sprake. De richtlijn heeft betrekking op de vergoeding van de kosten van een taxatieverslag in procedures over waardebeschikkingen op grond van de Wet WOZ. Voor het geval in dergelijke procedures uitsluitend nog de proceskosten in geschil zijn, bepaalt de richtlijn dat als wegingsfactor 0,5 kan worden aangehouden. Dit sluit niet uit dat ook in andere zaken de wegingsfactor voor het gewicht van de zaak op 0,5 (licht) wordt vastgesteld.
2.3.3.
Voor zover de klacht inhoudt dat het Hof zijn oordeel onvoldoende heeft gemotiveerd, geldt het volgende. In het arrest van de Hoge Raad van 23 september 2011, nr. 10/04238, ECLI:NL:HR:2011:BT2293, BNB 2011/265, is geoordeeld dat de beoordelende instantie zelfstandig – op grond van een eigen waardering – dient te beoordelen in welke gewichtscategorie een zaak valt. De bepaling van het gewicht van de zaak door die beoordelende instantie is, als verweven met waarderingen van feitelijke aard, in cassatie slechts beperkt toetsbaar. In het onderhavige geval is het oordeel van het Hof niet onbegrijpelijk. Het behoefde ook geen nadere motivering.
2.4. Gelet op het overwogene in de onderdelen 2.3.2 en 2.3.3 faalt de klacht.
3. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
4. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer M.A. Fierstra als voorzitter, en de raadsheren Th. Groeneveld en J. Wortel, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 27 november 2015.