Einde inhoudsopgave
De invloed van het EVRM op het ondernemingsrecht (IVOR nr. 91) 2012/3.2.2
3.2.2 Op zoek naar een grondslag voor de geesteswetenschappen
Datum 06-11-2012
- Datum
06-11-2012
- JCDI
JCDI:ADS385198:1
- Vakgebied(en)
Ondernemingsrecht / Algemeen
Voetnoten
Voetnoten
Keulartz 1994, p. 12.
Keulartz 1994, p. 12.
Een zienswijze die in dezelfde periode ook zou worden ontwikkeld door Holmes met betrekking tot het recht, zie Holmes 1897.
Dilthey (1883) 1994, p. 122: die over het object van onderzoek van de natuurwetenschappen opmerkt dat “het enkele feit dat zulke fenomenen bestaan en tekens van iets reëels zijn, volstaat voor de constructie van hun stellingen”.
Dilthey (1883) 1994, p. 68: “Enkel in de innerlijke ervaring, in de feiten van het bewustzijn vond ik een stevige ankerbedding voor mijn denken, en ik heb goede moed dat geen lezer zich aan de bewijsvoering op dit punt zal onttrekken. Alle wetenschap is ervaringswetenschap, maar de oorspronkelijke samenhang en de erdoor bepaalde geldigheid van alle ervaring worden door ons bewustzijn waarbinnen ze optreedt, door het geheel van onze natuur, geconditioneerd. Dit standpunt, dat consequent van de onmogelijkheid getuigt om verder dan deze condities te gaan, om als het ware zonder oog te zien of de blik van het kennen achter het oog zelf te richten, noemen wij het kentheoretische; de moderne wetenschap kan geen ander standpunt erkennen.”
Daarbij moeten we ons realiseren dat we niet ‘neutraal’ naar onszelf kunnen kijken om te kijken hoe dit proces verloopt. We moeten de verleiding weerstaan om in ons verlangen naar zekerheid achter ons eigen oog te willen kijken.
Zie daarover ook Loth & Gaakeer 2002, p. 40.
Dilthey (1883) 1994, p. 68-69.
Daarbij wilde Dilthey de sciëntistische traditie van de 19de eeuw trouw blijven door in de ervaring een bron te zien die empirisch kan worden onderzocht. De empirie – die de ervaring centraal stelde – behoeft niet op de helling gezet te worden, maar moet wel rekening houden met de eigen aard van het object van onderzoek in de geesteswetenschappen. In zekere zin wilde Dilthey de geesteswetenschappen tot psychologie herleiden. Een poging die uiteindelijk overigens onvoltooid is gebleven. Zie Keulartz 1994, p. 16.
Dilthey (1883) 1998, p. 106.
Dilthey schreef zijn werk vanuit de gedachte dat een heroriëntatie op de grondslagen van de geesteswetenschappen – waaronder de rechtswetenschap – noodzakelijk was. De opkomst van het empirische wetenschapsmodel in de verlichting had tot een snelle opmars van de natuurwetenschappen geleid. De natuurwetenschappen – met hun empirische wetenschapsmodel – confronteerden de filosofie, evenals de andere geesteswetenschappen met de vraag naar het ‘wetenschappelijke’ gehalte van hun activiteiten en aanspraken. De geesteswetenschappen waren daardoor in zekere zin in een identiteitscrisis geraakt.1 Plato vond de filosofie nog de koning der wetenschappen, maar in de 19de eeuw waren – na Hegel – vele grote filosofische werken niet het product van een wetenschappelijke carrière. Schopenhauer, Kierkegaard, Marx en Nietzsche schreven hun werken buiten het academische circuit.2 De geesteswetenschappen leken hun wetenschappelijke karakter te verliezen.
Tegen deze achtergrond heeft Dilthey getracht het wetenschappelijke karakter van de geesteswetenschappen te rehabiliteren door op zoek te gaan naar nieuwe grondslagen voor de geesteswetenschappen. Dilthey zocht een nieuwe wetenschappelijke methode voor de geesteswetenschappen, naar het voorbeeld van Bacon in de natuurwetenschappen. Bacon is één van de grondleggers van de empirische onderzoeksmethode. Dilthey zocht aansluiting bij deze wijze van denken door ook voor de geesteswetenschappen voorop te stellen dat onze ervaring de bron van al onze kennis is.3
Zowel in de natuurwetenschappen als in de geesteswetenschappen dient het object van onderzoek steeds onze ervaring te zijn, aldus Dilthey. Maar voor natuurwetenschappers is het object van onderzoek de natuur zoals die aan ons verschijnt.4 In de natuurwetenschappen registeren onze zintuigen hetgeen wij ervaren. Bijvoorbeeld dat een appel van een boom valt. Het object van de geesteswetenschappen laat zich niet alleen registreren. Het krijgt vorm in het bewustzijn zelf.5 De bijzondere samenhang tussen ervaring en het bewustzijn is daarbij van belang.6
Ons perspectief op de wereld, onze persoonlijke geschiedenis en onze wensen en verlangens beïnvloeden onze ervaring en daarmee ook hetgeen wij bijvoorbeeld als rechtvaardig beschouwen. Dit wordt miskend, aldus Dilthey, in bijvoorbeeld het positivisme, zoals onder meer als wetenschapstheorie ontwikkeld door Comte in Frankrijk. Het positivisme trachtte de methoden uit de natuurwetenschap te kopiëren naar de geesteswetenschappen.7 De oplossingen die in het positivisme, maar ook het daaraan gerelateerde empirisme van bijvoorbeeld Johan Stuart Mill werden aangedragen, schoten volgens Dilthey tekort. Waar in de natuurwetenschappen kan worden gewerkt met een mensbeeld dat de mens opvat als een (louter) rationeel wezen, dient in de geesteswetenschappen juist de mens als een willend, denkend en voelend wezen centraal te staan. Daarbij dient men zich rekenschap te geven dat het denken, willen en voelen van mensen wordt gekleurd door bijvoorbeeld de sociaal-historische context waarin zij zich bevinden.
Denkers die streven naar vooruitgang in de geesteswetenschappen door toepassing van natuurwetenschappelijke methoden, zoals Comte, hebben volgens Dilthey niet zelden de neiging het voorgaande onvoldoende te onderkennen. Voor de geesteswetenschappen is het kennende subject van de verlichtingsdenkers dan ook geen vruchtbaar uitgangspunt, aldus Dilthey (in de vertaling van Keulartz):
“Door de aderen van het kennende subject dat Locke, Hume en Kant construeerden, vloeit niet echt bloed maar enkel het verdunde sap van de rede als denkactiviteit. Doch mij bracht een historische én psychologische preoccupatie met heel de mens ertoe deze mens in de verscheidenheid van zijn krachten – dit willend voelend voorstellende wezen – ook aan de verklaring van kennis en haar begrippen (zoals buitenwereld, tijd substantie, oorzaak) ten grondslag te leggen, ook al lijkt de kennis deze begrippen alleen te weven uit de stof van waarnemen, voorstellen en denken.”8
Kortom, niet slechts de natuurwetenschappelijke ervaring, maar de ervaring van de mens ‘als mens’, dient volgens Dilthey te worden onderzocht in de geesteswetenschappen.9 Soms kunnen onze ervaringen ons als volkomen vanzelfsprekend toeschijnen juist doordat wij zijn opgegroeid in een bepaalde cultuur. Dat kan de wetenschapper in de verleiding brengen deze gewaarwordingen of ervaringen te beschouwen als onafhankelijk van ons (onze ervaring) bestaande feiten.10 Het is de kunst die verleiding te weerstaan.