Einde inhoudsopgave
Procedurele waarborgen in materiële EVRM-rechten 2017/10.3.3
10.3.3 Does the Court practice what it preaches?
T. de Jong, datum 01-03-2017
- Datum
01-03-2017
- Auteur
T. de Jong
- Vakgebied(en)
Internationaal publiekrecht / Mensenrechten
Staatsrecht / Algemeen
Voetnoten
Voetnoten
Greer en Wildhaber opperen een ‘constitutional pluralism’ om de zaaklast terug te dringen en het voortbestaan van het EHRM te verzekeren: Greer & Wildhaber 2012. Vgl. ook recenter: Hendriks 2017, p. 143.
Myjer 2016, p. 47.
Iets vergelijkbaars zien we bij de filtersectie van het Hof, waar de klachten tegen de vijf landen waartegen het meest wordt geklaagd (Rusland, Turkije, Roemenië, Oekraïne en Polen) na binnenkomst op het juiste procedurele traject worden gezet. Dat wil zeggen: behandeling door een alleen zittende rechter, een comité van drie rechters, of een van de vijf Kamers. Zie: http://www.echr.coe.int/Documents/Filtering_Section_ENG.pdf.
EHRM 5 februari 2013, zaaknr. 66994/12 (ontv.besl.) (Abdulrahman t. Nederland).
EHRM 5 februari 2013, zaaknr. 16380/11 (ontv.besl.) (Ngendakumana t. Nederland).
Zie bijvoorbeeld: EHRM 14 januari 2014, zaaknr. 30859/10 (ontv. besl.) (Sokolov e.a. t. Serbië); EHRM 9 september 2014, zaaknrs. 40139/14 en 41418/14 (ontv. besl.) (Malysh en Ivanin t. Oekraïne). Coulanter is het Hof in: EHRM 17 september 2014, EHRC 2014, 244 (Grote Kamer) (Mocanu e.a. t. Roemenië).
Op grond van sub b van dit zesde lid kan het Hof overigens wel besluiten dat de ontvangstdatum een andere moet zijn.
EHRM 9 september 2014, zaaknr. 40139/14 en 41418/14 (ontv.besl.) (Malysh and Ivanin t. Oekraïne).
Zie het verslag over de herziene Rule 47 van het Procesreglement voor het indienen van een klacht van februari 2015: http://www.echr.coe.int/Documents/Report_Rule_47_ENG.pdf. Vgl. ook het document Overview of the Court’s case-law in 2014, online te raadplegen.
Zie Glas 2015, p. 330-335.
Aldus Glas: Glas 2015, p. 332.
Zie de heldere bijdrage van Gerards: Gerards 2016. Vgl. ook: Oomen 2016. Zie eerder over het debat over het EHRM: Spijkerboer 2012.
Aldus Gerards: Gerards 2016, i.h.b. p. 359-360.
In hoeverre is het EHRM zelf gebonden aan het EVRM? Opvallend is het volgende citaat van een van de respondenten:
‘Regarding Article 6 the Court has said a few times, it is not bound by Article 6 it is addressed to domestic courts and it tells them the standards they need to apply broadly speaking in the criminal and civil proceedings. The Court for itself, being an international body, naturally it is being a court bound to respect fairness. Bound to respect the equal standing of the parties (…)’.
Artikel 6 van het Verdrag bindt het Hof dus niet. Toch is dit citaat een beetje dubbel. Aan de ene kant hamert het Hof op de (strikte) naleving van artikel 6 EVRM door de Staten. Wanneer het echter gaat om het houden van een hoorzitting acht het Hof zich hier zelf niet te allen tijde aan gebonden. Gelet op de bijzondere positie van het Hof en nu het Hof geen feitenrechter is, valt er wel wat voor te zeggen om niet in veel zaken een hoorzitting te houden. Ik deel de opvatting van de respondenten dat de ‘equal footing’ tussen de Staat en klager voldoende geborgd is in de schriftelijke procedure. De mogelijkheid om op elkaars standpunt te reageren wordt door het Hof geboden. Dit is ook terug te lezen in het Procesreglement van het Hof (Rule 54, lid 2 sub b).
Anders is dat mijns inziens ten aanzien van het vereiste van de redelijke termijn en het excessief formalisme dat het Hof in nationale procedures afkeurt. In sommige gevallen past het EHRM namelijk zelf de formele regels juist strikt toe.
Allereerst de doorlooptijd van de zaaksbehandeling bij het EHRM. De backlog blijft groot,1 hoewel deze flink is afgenomen in de afgelopen jaren, mede als gevolg van de genomen hervormingsmaatregelen.2 Het spreekt voor het Hof dat met het prioriteitsbeleid en de mogelijkheid om een voorlopige maatregel aan te vragen deels is gewerkt aan de versnelling van de klachtbehandeling binnen het Hof. Deze ontwikkeling is toe te juichen. Aandacht voor verbetering van de lange wachttijd op een uitspraak blijft echter bestaan. In dit verband is de volgende overweging waarin een van de respondenten een nadelig neveneffect van het prioriteitsbeleid aanstipt het noemen waard. Dit heeft namelijk ook gevolgen voor de doorlooptijd van andersoortige (structurele) klachten:
‘Gevolg van het prioriteitsbeleid is dat we nu verdrinken in de artikel 2 en 3 EVRM-zaken. Zijn misschien wel belangrijke zaken, maar dat zijn niet altijd voor het betrokken land echte knelpunten. Behandeling gevangene op een politiebureau, als niet structureel: spijtig incident. Krijgt heel veel aandacht. Ondertussen hebben structurele problemen met verloop strafprocedures een lage prioriteit. En die moeten dan een tijd wachten. (…).’
De respondent merkt vervolgens op dat ten aanzien van de artikelen 2 en 3 EVRM een zeker specialisme bij de griffie is opgebouwd. De griffie doet echter langer over de behandeling van een 6 EVRM-klacht. Verder is wel geprobeerd om een systeem te vinden dat de achterstallige behandeling van de structurele probleem-klachten weg kan werken, aldus de respondent. Een gespecialiseerde sectie die ziet op de behandeling van klachten ingegeven door structurele problemen kan hier wellicht zowel bijdragen aan zowel (i) een snellere doorlooptijd en dus tijdige(re) uitspraak van het Hof als (ii) een snellere detectie en aanpak van structurele met het EVRM strijdige praktijken.3
Opvallend is verder dat het Hof zich in sommige gevallen zelf wel extreem formalistisch opstelt daar waar het gaat om het naleven van termijnen. Zo verklaarde het een verzoekschrift met als datum 13 december niet-ontvankelijk, nu het door de post op 14 december was afgestempeld. Het gaat hier om een termijnoverschrijding van één dag, en dit is voor het Hof reden om de klacht verder niet in behandeling te nemen.4 Vergelijkbaar met deze zaak is een andere Nederlandse zaak, gewezen op dezelfde dag, waarin het verzoekschrift wel op tijd binnen was bij het EHRM, maar niet was voorzien van de vereiste handtekening.5 Ook in latere zaken hanteert het Hof de zes maanden-termijn strikt.6
De datum van ontvangst van het klachtformulier door het Hof, is dus de datum waarop het klachtformulier conform Rule 47 van het Procesreglement is verzonden. Als verzenddatum neemt het Hof de datum van het poststempel (Rule 47 Procesreglement, lid 6, sub a7 en paragraaf 1 van de Practice Directions).8 Deze verzenddatum moet dan dus binnen de zes maandentermijn vallen. De standaardlijn van het EHRM is verder dat een compleet klachtformulier binnen zes maanden moet zijn ingediend bij het Hof. Een incompleet klachtformulier wordt niet langer door het Hof in behandeling genomen en kan de zes maanden-termijn dus ook niet schorsen.9
Tot slot is op de motivering van de uitspraken van het Hof zowel lof als kritiek geuit.10 De kritiek ziet op het ontbreken van consistentie en helderheid in de uitspraken van het EHRM, en dit raakt aan de rechtszekerheid.11 Ook de legitimiteit van de uitspraken van het Hof heeft een periode (van 2010 tot 2012) in (de) Nederland(se) (politiek) ter discussie gestaan.12 Toch heeft deze kritiek geen zichtbare veranderingen in de wetgeving/rechtspraak teweeggebracht.13
Resumerend: het EVRM en de case law vormen het vertrekpunt bij de beoordeling van de vermeende EVRM-schending door het Hof. Bovendien bleek het aantal hoorzittingen in Straatsburg beperkt, en op punten hanteert het EHRM een andere maatstaf waar het zijn eigen beoordelingspraktijk betreft. Op de doorlooptijd van de klachten in Straatsburg valt het een en ander af te dingen. Ook de strikte toepassing van de termijnen door het Hof strookt niet te allen tijde met het excessief formalisme dat het in de nationale procedures juist streng veroordeelt. Het lijkt erop dat we hieruit dus geen indirecte verplichtingen kunnen afleiden, want de praktijk van het Hof zelf komt niet overeen met wat het expliciet van de Staten verlangt. Het volgen van de Straatsburgse toetsingspraktijk op dit punt levert dan eerder een schending op.