Toetsing van besluiten in het rechtspersonenrecht
Einde inhoudsopgave
Toetsing van besluiten in het rechtspersonenrecht (IVOR nr. 89) 2012/6.1:6.1 Inleiding
Toetsing van besluiten in het rechtspersonenrecht (IVOR nr. 89) 2012/6.1
6.1 Inleiding
Documentgegevens:
A.J.M. Klein Wassink, datum 14-05-2012
- Datum
14-05-2012
- Auteur
A.J.M. Klein Wassink
- JCDI
JCDI:ADS599673:1
- Vakgebied(en)
Ondernemingsrecht (V)
Toon alle voetnoten
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
Aan de opsomming van de gronden voor vernietiging in art. 2:15 lid 1BW gaat de volgende zinsnede vooraf: 'onverminderd het elders in de wet omtrent de mogelijkheid van een vernietiging bepaalde'. Daarbij moet in de eerste plaats gedacht worden aan de algemene titel over rechtshandelingen in boek 3 BW. Volgens de memorie van toelichting zal een besluit vernietigd kunnen worden op grond van wilsgebreken of dwaling bij degenen die aan de totstandkoming van het besluit hebben deelgenomen. Een dergelijke situatie kan zich voordoen als de algemene vergadering een besluit heeft genomen terwijl zij zich daarbij baseerde op een verkeerde voorstelling van zaken. In de memorie van toelichting is hierover het volgende geschreven:
`Lid 1 (van art. 15 toev.: AKW) behelst, evenals het huidige eerste lid, de gronden tot vernietiging. Daarbij wordt in de eerste plaats verwezen naar hetgeen de wet elders bepaalt omtrent de mogelijkheden tot vernietiging. In het bijzonder valt daarbij te denken aan de algemene titel omtrent rechtshandelingen, titel 3.2, ook al zal een besluit op de daar genoemde gronden niet vaak voor vernietiging in aanmerking komen. Rechtshandelingen die de rechtspersoon met een wederpartij verricht, zoals overeenkomsten, zullen immers als zodanig worden vernietigd: aan de vernietiging van het besluit daarnaast bestaat geen behoefte. (Een andere vraag is, wat de positie van de wederpartij is, indien het besluit als onderdeel van een meerzijdige rechtshandeling, wegvalt; men zie hierover het voorgestelde artikel 16 lid 2). Voorts komt onbekwaamheid bij rechtspersonen niet voor. Denkbaar is wel vernietigbaarheid van besluiten, als eenzijdige rechtshandelingen, wegens bedreiging, bedrog, misbruik van omstandigheden of benadeling van schuldeisers, al zal hier wel zelden een beroep op kunnen worden gedaan. Voor een bijzondere grond tot vernietiging zie men nog art 295 in zijn bij dit ontwerp gestelde redactie. Indien deze mogelijkheden, die elders in de wet zijn geregeld, op besluiten van toepassing worden, gelden daarvoor mede de artikelen 15 en 16, uiteraard voorzover daarvan niet, zoals in het genoemde artikel 295, wordt afgeweken. Voor besluiten van rechtspersonen zijn echter van veel meer belang dan de hierboven aan de orde gekomen gronden van vernietiging die welke in artikel 15 lid 1 zelf worden genoemd.1
In de memorie van toelichting, zie het hierboven weergegeven citaat, wordt verwezen naar boek 3 titel 2 BW. Verder wordt art. 2:295 BW genoemd. Er zijn in boek 2 BW nog andere bepalingen die in dit verband genoemd kunnen worden: de mogelijkheid van vernietiging van een besluit tot vaststelling van de jaarrekening in het kader van een jaarrekeningprocedure, art. 2:451 lid 4 BW en de vernietiging van besluiten in het enquêterecht, art. 2:356 sub a BW.2
Volgens art. 2:323 en 2:334u BW kan een fusie respectievelijk een splitsing vernietigd worden. Omdat het daarbij niet gaat om de vernietiging van het besluit tot fusie of splitsing, maar om de fusie of splitsing zelf die vernietigd wordt, blijft verdere bespreking achterwege.
Eveneens achterwege blijft de bespreking van de vernietiging van een besluit wegens overtreding van art. 5:52 WFT. Deze bepaling, die voorheen opgenomen was in de Wet melding zeggenschap ter beurze genoteerde ondernemingen, verplicht om de verkrijging of het verlies van zeggenschap in een beursgenoteerde onderneming te melden. Deze verplichting wordt door civielrechtelijke sancties, schorsing of vernietiging van een besluit van de algemene vergadering, gehandhaafd. Deze vorm van vernietiging draagt een ander karakter, namelijk die van een sanctie ter handhaving van een wettelijke verplichting, dan de vernietiging op grond van art. 2:15 BW en wordt daarom in dit boek niet besproken.
Uit de slotzin van de hierboven aangehaalde passage uit de memorie van toelichting volgt dat de wetgever er zelf al vanuit gaat dat vernietiging van een besluit wegens een wilsgebrek of dwaling niet vaak voor zal komen. Die veronderstelling is in de praktijk juist gebleken. In het rechtspersonenrecht komt vernietiging van een besluit wegens een wilsgebrek of dwaling weinig voor. Concrete voorbeelden, zijn, voor zover ik heb kunnen nagaan, niet voorhanden.