Per abuis vermeldt de schriftuur dat in het bijzonder de artikelen 401 en 402 SvA zijn geschonden. Aangezien in de onderhavige zaak geen sprake is van een cassatieberoep tegen een vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, betreft deze artikelvermelding een kennelijke misslag en kan verbeterd worden gelezen.
HR, 17-12-2013, nr. 12/03773
ECLI:NL:HR:2013:2014, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
17-12-2013
- Zaaknummer
12/03773
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2013:2014, Uitspraak, Hoge Raad, 17‑12‑2013; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:1963, Gevolgd
In cassatie op: ECLI:NL:GHARN:2012:BX2349, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
ECLI:NL:PHR:2013:1963, Conclusie, Hoge Raad (Parket), 19‑11‑2013
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2013:2014, Gevolgd
- Vindplaatsen
Uitspraak 17‑12‑2013
Inhoudsindicatie
HR: 81.1 RO en strafvermindering i.v.m. overschrijding redelijke termijn
Partij(en)
17 december 2013
Strafkamer
nr. 12/03773
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 24 juli 2012, nummer 21/003499-11, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1980.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. G. Spong, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal P.C. Vegter heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak doch uitsluitend wat betreft de strafoplegging, en tot vermindering daarvan.
2. Beoordeling van de middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
De verdachte bevindt zich in voorlopige hechtenis. De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan zestien maanden zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van twintig jaren.
4. Slotsom
Nu geen van de middelen tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad geen andere dan de hiervoor onder 3 genoemde grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
vermindert deze in die zin dat deze negentien jaren en elf maanden beloopt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer H.A.G. Splinter-van Kan als voorzitter, en de raadsheren W.F. Groos en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier A.C. ten Klooster, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 december 2013.
Conclusie 19‑11‑2013
Inhoudsindicatie
HR: 81.1 RO en strafvermindering i.v.m. overschrijding redelijke termijn
Nr. 12/03773
Mr. Vegter
Zitting 19 november 2013 (bij vervroeging)
Conclusie inzake:
[verdachte]
1. Het Gerechtshof te Arnhem heeft bij arrest van 24 juli 2012 de verdachte ter zake van parketnummer 05-702712-10 wegens 1. “moord” en onder 2. en 3. telkens “poging tot doodslag” en ten aanzien van 05-703013-10 wegens 1. “handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie” veroordeeld tot een gevangenisstraf van twintig jaren, met aftrek als bedoeld in art. 27 Sr. Voorts heeft het Hof de onttrekking aan het verkeer uitgesproken van inbeslaggenomen voorwerpen, zoals in het arrest omschreven. Verder heeft het Hof de vorderingen van de benadeelde partijen toegewezen en verdachte dienaangaande schadevergoedingsmaatregelen opgelegd, zoals in het arrest nader is bepaald. Ten slotte heeft het Hof de tenuitvoerlegging gelast van de bij vonnis van de Rechtbank te 's-Hertogenbosch van 3 november 2009 opgelegde gevangenisstraf van twee maanden.
2. Namens verdachte is beroep in cassatie ingesteld. Mr. G. Spong, advocaat te Amsterdam, heeft een schriftuur ingezonden, houdende twee middelen van cassatie.
3. Op zaterdag 21 augustus 2010 vond op de Markt in het centrum van Arnhem het festival “Rio aan de Rijn” plaats. Omstreeks 19.10 uur waren twee- tot driehonderd mensen voor het podium en op de tribune aanwezig. Omstreeks dat tijdstip heeft verdachte op de Markt met een vuurwapen meerdere keren geschoten op [slachtoffer 1], waardoor deze [slachtoffer 1] vier schotwonden heeft opgelopen. Als gevolg van bloedverlies veroorzaakt door deze schotwonden is [slachtoffer 1] later die dag overleden. [slachtoffer 1] zou in 2004 op Curaçao betrokken zijn geweest bij een schietincident, waarbij er veelvuldig op de verdachte is geschoten als gevolg waarvan verdachte ernstig gewond is geraakt. Verdachte heeft tijdens de schietpartij op 21 augustus 2010 ook twee omstanders in de nabijheid van [slachtoffer 1] geraakt, namelijk [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3]. [slachtoffer 2] is in zijn borst geraakt en [slachtoffer 3] in haar voet.
3.1. Het eerste middel klaagt dat de bewezenverklaarde "voorbedachte raad" niet uit de bewijsvoering van het Hof kan worden afgeleid.1.
3.2. Ten laste van de verdachte is ter zake van parketnummer 05-702712-10 onder 1 bewezenverklaard dat:
“hij op 21 augustus 2010 te Arnhem opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd, hierin bestaande dat verdachte opzettelijk na kalm beraad en rustig overleg, met een pistool, een aantal malen (gericht) heeft geschoten op het lichaam van [slachtoffer 1], tengevolge waarvan voornoemde persoon is overleden;”
3.3. Het Hof heeft ten aanzien van de bewijsvoering, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende overwogen:
“Het hof acht op de volgende gronden wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [slachtoffer 1] met voorbedachte raad om het leven heeft gebracht.
Getuigenverklaring [getuige 1]
Naar het oordeel van het hof bestond in elk geval al de dag voor het festival Rio aan de Rijn bij verdachte de wetenschap dat [slachtoffer 1] naar de stad zou komen om carnaval te vieren, gelet op de verklaring van getuige [getuige 1] bij de politie van 27 oktober 2010, meer in het bijzonder de volgende passage (p. 609):
"Een dag eerder (het hof begrijpt: 20 augustus 20/0) heeft [verdachte] tegen mij gezegd dat hij gehoord had dat degene die hem in Curaçao had neergeschoten naar de stad zou komen om carnaval te vieren. Toen [verdachte] dit vertelde begon hij te lachen en te huilen door elkaar. "
Deze getuige is daarna in hoger beroep nog gehoord bij de rechter-commissaris op 13 februari 2012, nogmaals door de politie op 27 februari 2012 en ter terechtzitting van het hof op 10 juli 2012. De getuige heeft op belastende onderdelen wisselende verklaringen afgelegd. Volgens de verdediging is dan ook sprake van een onbetrouwbare getuige en zou het hof zijn verklaringen niet tot bewijs mogen bezigen.
Het hof acht de door de getuige op 27 oktober 2010 bij de politie afgelegde verklaring, meer in het bijzonder voor zover inhoudende dat verdachte de dag voor het festival hem had verteld dat hij (verdachte ) had gehoord dat degene die hem neergeschoten had naar het festival zou komen, echter wel geloofwaardig en authentiek. De getuige heeft in zijn eerste verklaring tegenover de politie uitvoerig en gedetailleerd verklaard over de gebeurtenissen op en omstreeks 21 augustus 2010. Volgens het proces-verbaal van bevindingen van de twee verhorende verbalisanten van 1 maart 2012 verliep het verhoor op een normale en rustige wijze, wist de getuige zich veel te herinneren van wat voorafgaand aan de schietpartij was voorgevallen en heeft hij zijn verklaring doorgelezen en zonder commentaar ondertekend.
Bovendien verklaren de verbalisanten op ambtseed dat de getuige [getuige 1] wel heeft verklaard dat verdachte hem had gezegd dat de man die hem op Curaçao had neergeschoten carnaval zou komen vieren en dat zij voor dit verhoor geen aanwijzingen hadden dat er een gesprek met deze strekking tussen verdachte en [getuige 1] had plaatsgevonden.
Bovendien heeft de getuige op 13 februari 2012 tegenover de rechter-commissaris verklaard dat hij bij de politie (op 27 oktober 2010) de waarheid heeft verklaard, dat het waar is wat in zijn verklaring staat en dat hij deze heeft doorgelezen en heeft ondertekend. Dat hij daarna als oude vriend van verdachte, op uitdrukkelijke vragen over de hiervoor weergegeven, belastende passage, ontkent dat gezegd te hebben is begrijpelijk maar niet aannemelijk. Dat klemt temeer omdat zijn verdere beschrijving van de gebeurtenissen op 21 augustus 2010 in de eerste verklaring bij de politie steun vindt in andere bewijsmiddelen. Dat geldt ook voor de door de getuige [getuige 1] genoemde emotie bij verdachte toen hij sprak over 'degene die hem in Curaçao had neergeschoten'. Zo heeft de neef van verdachte, [betrokkene 1], verklaard (p. 569) dat verdachte altijd gaat huilen als hij hem spreekt over de mensen die op hem hebben geschoten.
De hiervoor weergegeven verklaring van [getuige 1] weerspreekt de verklaring van verdachte dat hij niet wist dat [slachtoffer 1] op 21 augustus 2010 op het festival in Arnhem zou komen.
Getuigenverklaring [getuige 2]
Volgens het ambtsedig proces-verbaal van verbalisant [verbalisant] van 15 november 2010 (p. 623) heeft getuige [getuige 2] op 2 november 2010, voorafgaand aan een verhoor, gezegd dat hij ongeveer een week voor Rio aan de Rijn had gesproken met verdachte, die zei dat hij iemand ging terugpakken, waarbij hij de littekens van kogelwonden liet zien als gevolg van een beschieting op Curaçao. Hij toonde daarbij een vuurwapen.
Getuigenverklaringen van [slachtoffer 2] en [getuige 3]
Het dodelijk slachtoffer [slachtoffer 1] was op 21 augustus 2010 op het festival 'Rio aan de Rijn' met zijn vriendin [betrokkene 2] ("[betrokkene 2]", geen familie van verdachte), met het tweede slachtoffer [slachtoffer 2] en diens vriendin [getuige 3], en met [betrokkene 3] of [betrokkene 3]. [getuige 3] heeft onder meer verklaard (p. 387 en 388, 392 en 393) dat zij op een gegeven moment bij de Markt stonden en dat zij een onbekende Antilliaanse man achter hen zag staan. Hij stond naar hen te kijken en dat gaf [getuige 3] een vreemd gevoel. Zij zijn met z'n vijven doorgelopen en enkele minuten later bleven zij op de Markt staan. Op dat moment zag zij diezelfde man achter [slachtoffer 1] staan. Zij heeft haar vriend [slachtoffer 2] gezegd dat die vreemde man er weer was. Toen zag ze dat deze onbekende man een vuurwapen achter zijn broeksband vandaan haalde en schoot op [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1]. [slachtoffer 1] is weggerend en de schutter rende achter hem aan en bleef schieten op [slachtoffer 1]. Deze verklaring van [getuige 3] wordt ondersteund door aangever [slachtoffer 2] (p. 106). Hij hoorde zijn vriendin [getuige 3] zeggen dat zij die onbekende jongen eerder gezien had. Hij draaide zich om en zag dat die jongen een vuurwapen pakte en direct schoot.
Het hof ziet, evenals de rechtbank, geen reden om te twijfelen aan de verklaringen van [getuige 3] en [slachtoffer 2]. Bij de rechter-commissaris hebben [slachtoffer 2] en [getuige 3] hun verklaring bevestigd.
De verdediging heeft in dit kader aangevoerd dat als verdachte al naar 'het groepje van [slachtoffer 1]' stond te kijken, dit niet zonder meer wil zeggen dat zijn blik daarbij op [slachtoffer 1] was gericht. Gelet op het feit dat verdachte wist dat [slachtoffer 1] zou komen, hij [slachtoffer 1] van gezicht kende (zoals hij ter terechtzitting in hoger beroep heeft verklaard), hij op [slachtoffer 1] gefocust was en in ieder geval volgens de beschikbare beelden (onder meer p. 535, 536 en 539) vanaf ongeveer 50 minuten voor het schieten gelijktijdig met de groep van [slachtoffer 1] op of bij de Markt aanwezig was, acht het hof deze stelling, mede bezien in het licht van de hiervoor weergegeven verklaring van [getuige 3], onaannemelijk.
Verklaringen verdachte
Verdachte heeft verklaard dat de aanleiding van het schietincident was dat [slachtoffer 1] en diens broer en zoon in 2004 op Curaçao 44 kogels op hem hebben afgeschoten. Hij is daarbij ernstig gewond geraakt en heeft als gevolg daarvan een loodvergiftiging gekregen en een heupprothese. Verdachte wilde [slachtoffer 1] daarom al vanaf 2004 uit de weg ruimen (onder meer p. 732 en 733). Ter terechtzitting van het hof verduidelijkt verdachte nog dat ondanks dat het wapen doorgeladen was, het haperde bij het eerste schot. Op dat moment was nog niemand geraakt. Verdachte heeft verklaard dat hij net zo lang heeft geschoten tot het pistool wel werkte en uiteindelijk leeg was. In het wapen zaten 7 kogels.
Conclusie
Uit voormelde bewijsmiddelen blijkt dat verdachte op grond van de gewelddadige confrontatie met het slachtoffer [slachtoffer 1] in 2004 de niet aflatende wil had om [slachtoffer 1] te doden. Hij wist in elk geval de dag voor het festival dat [slachtoffer 1] naar Arnhem zou komen. Hij is met wraakgevoelens en een (doorgeladen) wapen naar het festival Rio aan de Rijn gegaan. Nadat hij [slachtoffer 1] op de Markt had ontdekt, heeft hij het groepje mensen waarin het slachtoffer zich bevond op zijn minst enkele minuten geobserveerd. Vervolgens heeft hij zijn wapen getrokken en gericht op [slachtoffer 1]. Nadat het wapen in eerste instantie haperde heeft verdachte alsnog zijn schoten gelost. [slachtoffer 1] was geraakt en rende weg. Verdachte achtervolgde hem. Verdachte bleef schieten terwijl hij achter [slachtoffer 1] aan rende.
Hiermee is naar het oordeel van het hof komen vast te staan dat de verdachte zich op meerdere momenten heeft kunnen beraden op het genomen besluit om [slachtoffer 1] te doden. Hij heeft de confrontatie zelf opgezocht en heeft niet gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling. Hij heeft de gelegenheid gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Alleen al in de door verdachte gemaakte keuzes ligt besloten dat er geen sprake is van de door de verdediging genoemde contra-indicaties die in de weg zouden staan aan een bewezenverklaring van voorbedachte raad.”
3.4. Uit recente jurisprudentie volgt dat de Hoge Raad de eisen waaraan het bewijs van de voorbedachte raad moet voldoen, heeft aangescherpt. In HR 28 februari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BR2342, NJ 2012/518 overwoog de Hoge Raad:
“Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel 'voorbedachte raad' moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval door de rechter, waarbij deze het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing dat met voorbedachte raad is gehandeld, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de omstandigheid dat de besluitvorming en uitvoering in plotselinge hevige drift plaatsvinden, dat slechts sprake is van een korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering of dat de gelegenheid tot beraad eerst tijdens de uitvoering van het besluit ontstaat. Zo kunnen bepaalde omstandigheden (of een samenstel daarvan) de rechter uiteindelijk tot het oordeel brengen dat de verdachte in het gegeven geval niet met voorbedachte raad heeft gehandeld.
Mede met het oog op het strafverzwarende gevolg dat dit bestanddeel heeft, moeten aan de vaststelling dat de voor voorbedachte raad vereiste gelegenheid heeft bestaan, bepaaldelijk eisen worden gesteld en dient de rechter, in het bijzonder indien de voorbedachte raad niet rechtstreeks uit de bewijsmiddelen volgt, daaraan in zijn motivering van de bewezenverklaring nadere aandacht te geven.“
3.5. In aanvulling daarop overwoog de Hoge Raad in zijn arrest van 15 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:963 het volgende:
“De achtergrond van het vereiste dat de verdachte de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven, is dat ingeval vaststaat dat de verdachte die gelegenheid heeft gehad, het redelijk is aan te nemen dat de verdachte gebruik heeft gemaakt van die gelegenheid en dus daadwerkelijk heeft nagedacht over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap heeft gegeven (vgl. het overleg en nadenken dat in de wetsgeschiedenis is geplaatst tegenover de ogenblikkelijke gemoedsopwelling). Dat de verdachte daadwerkelijk heeft nagedacht en zich rekenschap heeft gegeven leent zich immers moeilijk voor strafrechtelijk bewijs, zeker in het geval dat de verklaringen van de verdachte en/of eventuele getuigen geen inzicht geven in hetgeen voor en ten tijde van het begaan van het feit in de verdachte is omgegaan. Of in een dergelijk geval voorbedachte raad bewezen kan worden, hangt dan sterk af van de hierboven bedoelde gelegenheid en van de overige feitelijke omstandigheden van het geval zoals de aard van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan alsmede de gedragingen van de verdachte voor en tijdens het begaan van het feit. Daarbij verdient opmerking dat de enkele omstandigheid dat niet is komen vast te staan dat is gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, niet toereikend is om daaraan de gevolgtrekking te verbinden dat sprake is van voorbedachte raad.”
3.6.1. In de toelichting op het middel worden de overwegingen van het Hof ten aanzien van de voorbedachte raad op verschillende punten betwist. In de eerste plaats wordt aangevoerd dat het oordeel van het Hof dat de verdachte een niet aflatende wil had om [slachtoffer 1] te doden niet zonder meer begrijpelijk is gelet op de tussentijd van zes jaren sinds de verdachte onder meer door [slachtoffer 1] op Curaçao is beschoten. Het Hof heeft overwogen dat uit de bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte op grond van de gewelddadige confrontatie met [slachtoffer 1] in 2004 de niet aflatende wil had om deze te doden. Het Hof heeft dit begrijpelijk kunnen afleiden uit de bij de politie afgelegde verklaring van de verdachte (bewijsmiddel 8):
“V: Was je langer van plan om [slachtoffer 1] uit de weg te ruimen?
A: vanaf 2004
V: Hoe had je dat bedacht dan, dat uit de weg ruimen?
A: Ze hebben op mij vanuit het niets geschoten. Die woede is in mij gebleven.”
3.6.2. Voorts houdt de bij de politie afgelegde verklaring van [getuige 2] (bewijsmiddel 15) het volgende in:
“De getuige gaf aan dat hij een week voor Rio aan de Rijn ook al had gesproken met de schutter die zei dat hij iemand ging terugpakken. Hierbij vertelde de getuige dat de schutter hem een vuurwapen liet zien.”
Voor zover wordt geklaagd dat het Hof uit “terugpakken” niet had mogen afleiden dat de verdachte hier “vermoorden” bedoelde nu deze verklaring is gebruikt voor het bewijs van de voorbedachte raad , faalt het, gelet op de verklaring van Nieferink dat de verdachte na zijn uitspraak een vuurwapen aan hem liet zien.
3.6.3. Verder wordt er geklaagd over de overweging van het Hof dat de verdachte zelf de confrontatie heeft gezocht en derhalve niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling. Volgens de steller van het middel sluit het opzoeken van een confrontatie niet uit dat de verdachte heeft gehandeld als gevolg of onder invloed van een hevige gemoedsbeweging of drang waaraan hij op het moment van het schieten geen weerstand kon bieden. Anders dan in het in de schriftuur aangehaalde arrest van HR 13 juni 1989, ECLI:NL:HR:1989:AC3115, NJ 1990/48 m.nt. A.C. Hart, is de verdachte in de onderhavige zaak met wraakgevoelens en een (doorgeladen) wapen naar het festival Rio aan de Rijn gegaan, terwijl hij had vernomen dat [slachtoffer 1] daar aanwezig zou zijn. In de zaak waar het arrest van 1989 op zag was de verdachte door haar vriend in de steek gelaten voor een andere vrouw, heeft zij zich naar de woning van haar ex-vriend begeven om de zaak uit te praten, waarbij het tot een emotionele ruzie is gekomen en de verdachte ter plekke een mes zag liggen waarmee ze haar ex-vriend enkele malen heeft gestoken, ten gevolge waarvan hij is overleden. In die zaak is de verdachte veroordeeld wegens doodslag. In de onderhavige zaak heeft de verdachte de gelegenheid gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Dat de verdachte emotioneel reageerde wanneer hij over het gewelddadige voorval van 2004 of over [slachtoffer 1] sprak, maakt dat niet anders. Het oordeel van het Hof getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting en is evenmin onbegrijpelijk.
3.6.4. Ten slotte wordt geklaagd dat het oordeel van het Hof dat de verdachte bleef schieten en zich op meerdere momenten heeft kunnen beraden onvoldoende is voor het aannemen van voorbedachte raad gelet op de recente jurisprudentie van de Hoge Raad. Daarbij wordt gewezen op het arrest van de Hoge Raad van 13 november 2012, ECLI:NL:HR:2012: BX6758, NJ 2012/659. In die zaak had de verdachte buiten het café het mes ontvangen, was nadat een medeverdachte bij het café was gearriveerd, samen met hem het café binnengestormd, regelrecht naar de dartruimte achter in het café, en was vrijwel direct dan wel vrijwel tegelijkertijd, nadat zijn medeverdachte het slachtoffer had vastgepakt en geslagen, op het slachtoffer gaan insteken. De Hoge Raad oordeelde dat het oordeel van het Hof dat sprake is geweest van "voorbedachte raad" niet zonder meer begrijpelijk was. Volgens de steller van het middel was er in die zaak ook sprake van meerdere keuzemomenten.
Mijns inziens ligt het in de onderhavige zaak wat anders. De verdachte heeft zich op meerdere momenten kunnen beraden op het genomen besluit om [slachtoffer 1] te doden. De lengte van de tijdsspanne tussen besluit en uitvoering is bijvoorbeeld aanmerkelijk langer dan de tijd die de verdachte had in de zaak van 13 november 2012 om zich te beraden. In casu (i) is de verdachte, nadat het hem ter kennis was gekomen dat [slachtoffer 1] naar festival Rio aan de Rijn zou gaan, bewust die dag met een wapen naar dat betreffende festival gegaan, (ii) heeft hij, nadat hij [slachtoffer 1] op de markt te Arnhem had ontdekt, het groepje mensen waarin [slachtoffer 1] zich bevond een tijdje geobserveerd, (iii) heeft vervolgens het wapen getrokken en gericht op [slachtoffer 1], (iv) heeft nadat het wapen aanvankelijk weigerde alsnog de schoten gelost en (v) heeft nadat [slachtoffer 1] was geraakt en wegvluchtte hem achtervolgd en is blijven schieten tot het wapen uiteindelijk leeg was. Gelet op het voorgaande heeft de verdachte zich op verschillende momenten kunnen beraden en wijzen voorts de door de verdediging aangevoerde contra-indicaties niet op een handelen in een hevige gemoedsbeweging.
3.7. Het middel faalt in alle onderdelen.
4.1. Het tweede middel klaagt over de redengevendheid van bewijsmiddel 10 voor het voorwaardelijk opzet op poging tot doodslag van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3].
4.2. Ten laste van de verdachte is, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, ter zake van parketnummer 05-702712-10 bewezenverklaard dat:
“2. hij op 21 augustus 2010 te Arnhem, ter uitvoering van het voornemen en het misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 2] van het leven te beroven opzettelijk met een pistool heeft geschoten op het lichaam van [slachtoffer 2], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3. hij op 21 augustus 2010 te Arnhem, ter uitvoering van het voornemen en het misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 3] van het leven te beroven, opzettelijk met een pistool heeft geschoten op het lichaam van [slachtoffer 3], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;”
4.3. Bewijsmiddel 10 houdt het volgende in:
“De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van het hof van 10 juli 2012, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik ben in 2004 op Curaçao beschoten. [slachtoffer 1] is een van de schutters. Ik voelde continu de dreiging. Ik moest huilen. [slachtoffer 1] heeft me in 2004 op Curaçao beschoten. In 2007 heb ik hem ook nog eens in Den Haag gezien. Ik ken hem van gezicht. Je vergeet iemands gezicht niet als diegene op je geschoten heeft. Hij is niets veranderd. Ik herkende hem gewoon.
Ik ben naar het festival Rio aan de Rijn gegaan. Ik kwam [slachtoffer 1] tegen en keek hem recht in zijn gezicht. Ik raakte hem. Ik bleef maar schieten om te voorkomen dat hij zelf een wapen kon pakken. Sinds 2004 heb ik veel ellende gehad. Dat kwam allemaal door [slachtoffer 1]. Ik zie [slachtoffer 1], ik pak mijn wapen, schiet op [slachtoffer 1] en ben weggelopen.
Ik pakte mijn pistool en ik richtte het op het midden van zijn lichaam. Zo op zijn kruis. Ik zag dat [slachtoffer 1] wilde schuilen. Ik heb geschoten en bleef schieten. Toen ik op [slachtoffer 1] wilde schieten haperde mijn wapen eerst. Op dat moment was nog niemand geraakt. Mijn wapen was al wel doorgeladen. Ik heb net zo lang geschoten tot mijn wapen het wel deed. De hamer raakte de kogel net zo lang tot de kogel eruit kwam. Ik dacht dat [slachtoffer 1] zou vallen, maar hij viel niet. Iedereen ging rennen. Ik heb al mijn kogels op [slachtoffer 1] afgevuurd. Ik heb net zo lang geschoten tot mijn kogels op waren. Ik weet 200 procent zeker dat er 7 kogels in mijn wapen zaten.”
4.4. Dit bewijsmiddel moet worden gelezen in samenhang met de bewijsmiddelen 1 tot en met 9, die het Hof redengevend heeft geacht voor de bewezenverklaring van de feiten 1, 2 en 3. Uit deze bewijsmiddelen kan worden opgemaakt dat de verdachte tijdens een festival gericht heeft geschoten op [slachtoffer 1] op een marktplein waar zich op dat moment een paar honderd mensen dicht op elkaar bevonden. Toen [slachtoffer 1] trachtte weg te vluchten in de menigte is de verdachte [slachtoffer 1] achterna gegaan en is blijven schieten. De verdachte heeft derhalve bewust de kans aanvaard dat omstanders in de nabijheid van [slachtoffer 1], althans in de schietrichting, dodelijk geraakt zouden kunnen worden. Dat de verdachte heeft gericht op het midden van het lichaam van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] niet in een vitaal lichaamsdeel heeft geraakt maar in haar voet, doet daar niets aan af.
4.5. Aldus kan bewijsmiddel 10 redengevend zijn voor het bewezenverklaarde onder 2 en 3.
5. De middelen falen en kunnen met de aan art. 81, eerste lid, RO ontleende motivering worden afgedaan.
6. Ambtshalve merk ik op dat de verdachte zich in voorlopige hechtenis bevindt en de termijn van zestien maanden waarbinnen de cassatieprocedure behoort te zijn afgerond zal worden overschreden. Dit alles moet leiden tot strafvermindering.
7. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak doch uitsluitend voor wat betreft de strafoplegging, en tot vermindering daarvan.
De Procureur-Generaalbij de Hoge Raad der Nederlanden
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 19‑11‑2013