Einde inhoudsopgave
Proceskostenveroordeling en toegang tot de rechter in IE-zaken (BPP nr. XIX) 2017/49
49 Het beginsel van gelijkheid der procespartijen
C.J.S. Vrendenbarg, datum 15-12-2017
- Datum
15-12-2017
- Auteur
C.J.S. Vrendenbarg
- JCDI
JCDI:ADS582599:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht / Algemeen
Voetnoten
Voetnoten
Smits 2008, p. 124.
HvJ EU 30 juni 2016, C-205/15, ECLI:EU:C:2016:499, AB 2016/321, m.nt. R.J.G.M. Widdershoven (Toma), r.o. 47; HvJ EU 6 november 2012, C-199/11, ECLI:EU: C:2012:684 (Otis), r.o. 71; EHRM 24 september 2013, EHRC 2014/11(Sardón Alvira/ Spanje), r.o. 51: ‘(…) each party must be afforded a reasonable opportunity to present his case under conditions that do not place him at a substantial disadvantage vis-à-vis his opponent or opponents.’
HvJ EU 30 juni 2016, C-205/15, ECLI:EU:C:2016:499, AB 2016/321, m.nt. R.J.G.M. Widdershoven (Toma), r.o. 48.
HvJ EU 30 juni 2016, C-205/15, ECLI:EU:C:2016:499, AB 2016/321, m.nt. R.J.G.M. Widdershoven (Toma); EHRM 6 april 2006, ECLI:NL:XX:2006:AX7783 (Stankiewicz).
GEA 17 maart 2016, F-76/11 DEP, ECLI:EU:F:2016:67 (Grazyte/Commissie), r.o. 53: ‘Au vu de tout ce qui précède, de la jurisprudence constante selon laquelle le juge de l’Union ne taxe pas les honoraires dus par les parties à leurs propres avocats, mais détermine le montant à concurrence duquel ceux-ci peuvent être récupérés auprès de la partie condamnée aux dépens, ainsi que de l’absence de dispositions de nature tarifaire dans le droit de l’Union (…), il y a lieu de considérer que, dans le cadre d’une procédure de taxation des dépens, le Tribunal est en droit de tenir compte de la solvabilité de la partie qui doit les supporter lorsqu’il est amené à déterminer le montant susmentionné.’
GEA 17 maart 2016, F-76/11 DEP, ECLI:EU:F:2016:67 (Grazyte/Commissie), r.o. 53: ‘Il y a également lieu de rappeler qu’il ressort de l’article 95, paragraphe 1, deuxième alinéa, de l’article 97, paragraphe 3, ainsi que de l’article 98, paragraphe 1, du règlement de procédure du 25 juillet 2007 que l’aide judiciaire pouvait seulement couvrir les frais liés à l’assistance et à la représentation de son bénéficiaire. L’aide judiciaire accordée conformément à l’article 97, paragraphe 2, premier alinéa, du règlement de procédure du 25 juillet 2007 ne pouvait donc couvrir la question hypothétique du montant des dépens que les parties requérantes, au cas o é elles succomberaient dans leurs prétentions, devraient rembourser aux parties défenderesses, au titre des honoraires de l’avocat de celles-ci.’
HvJ EU 13 februari 2014, C-530/11, ECLI:EU:C:2014:67 (Commissie/VK), r.o. 47- 48.
Conclusie A-G Campos inzake HvJ EU 28 juli 2016, ECLI:EU:C:2016:611, C-57/15,AMI 2016/2, m.nt. C.J.S. Vrendenbarg (United Video Properties/Telenet), sub 65-67.
Conclusie A-G Campos inzake HvJ EU 28 juli 2016, ECLI:EU:C:2016:611, C-57/15,AMI 2016/2, m.nt. C.J.S. Vrendenbarg (United Video Properties/Telenet), sub 67.
Conclusie A-G Campos inzake HvJ EU 28 juli 2016, ECLI:EU:C:2016:611, C-57/15,AMI 2016/2, m.nt. C.J.S. Vrendenbarg (United Video Properties/Telenet), sub 66.
Lindenbergh 2000, par. 1.5.1.; De Groot & Hendrikse 2005, p. 35. Zie hierna hoofdstuk 4.
Het beginsel van equality of arms, ofwel de gelijkheid der wapenen of gelijkheid der procespartijen, vloeit als gezegd voort uit het recht op een eerlijk proces van art. 6 EVRM en art. 47 lid 1 Handvest.1 Het beginsel houdt in ‘dat elke partij een redelijke mogelijkheid moet worden geboden om haar zaak onder zodanige omstandigheden voor te dragen dat zij ten opzichte van de wederpartij niet wezenlijk wordt benadeeld’.2 In het Toma-arrest heeft het HvJ EU verduidelijkt dat het enkele feit dat een regeling onderscheid maakt tussen procespartijen niet betekent dat deze regeling in strijd is met het beginsel. Van strijdigheid is pas sprake als de regeling een partij ‘in een ondergeschikte positie ten opzichte van zijn tegenpartij brengt wat de rechterlijke bescherming betreft’ en derhalve ‘afbreuk doet aan het eerlijke verloop van een dergelijke procedure’.3
In de rechtspraak wordt aangenomen dat financiële ongelijkheid gevolgen kan hebben voor de processuele verhoudingen en de rechtsbescherming van de financieel minder draagkrachtige partij.4 Dat brengt een verantwoordelijkheid voor de rechter mee om eventuele financiële ongelijkheid bij de proceskostenbeslissing te ‘repareren’. Zo heeft het Gerecht voor Ambtenarenzaken EU in de zaak Grazyte/ Commissie geoordeeld dat de rechter bij de proceskostenbeslissing rekening moet houden met de solvabiliteit van de verliezende partij:
‘The right of access to a court would not be properly safeguarded if the prospect of a party having, or not having, to bear sizeable costs at the outcome of the proceedings were left solely to the discretion of his opponent. On the contrary, it is the court which must, where difficulties arise, be responsible for fixing the costs taking account of circumstances such as the party’s solvency.’5
De verantwoordelijkheid van de rechter om bij de proceskostenbelissing rekening te houden met de solvabiliteit van de betalende partij vloeit volgens het Gerecht mede voort uit het feit dat de rechtsbijstandsverzekering (van in casu Grazyte) niet de eventuele proceskostenveroordeling dekte.6
Ook in het reeds eerdergenoemde arrest Commissie/VK is de economische situatie van partijen genoemd als relevant criterium bij de beslissing over de proceskosten. Het HvJ EU oordeelde:
‘(47) De rechter mag zijn beoordeling evenwel niet beperken tot de economische situatie van de betrokkene, maar moet ook een objectieve analyse verrichten van het bedrag van de kosten (…). In zoverre mogen de kosten van een procedure de financiële mogelijkheden van de betrokkene niet te boven gaan, noch in elk geval objectief gezien onredelijk zijn (…).
(48) Wat de analyse van de economische situatie van de betrokkene betreft, mag deze niet uitsluitend worden gebaseerd op de geschatte financiële mogelijkheden van een ‘gemiddelde’ verzoekende partij, aangezien het mogelijk is dat dergelijke gegevens slechts in verwijderd verband staan met de situatie van de betrokkene (…).’7
In de context van art. 14 IE-Handhavingsrichtlijn is A-G Campos in de zaak United Video Properties tegen Telenet ingegaan op de vraag, hoe een volledige proceskostenveroordeling zich verhoudt tot het beginsel van gelijkheid van procespartijen.8 De A-G heeft daarbij gewezen op het onderscheid tussen de contractuele verhouding tussen de advocaat en zijn cliënt enerzijds, en de wettelijke verplichting tot vergoeding van de proceskosten anderzijds. In de eerstgenoemde verhouding hangt de aanvaarding van de financiële voorwaarden af van contractuele, subjectieve afwegingen van de bij het contract betrokken partijen. Hier wordt gedoeld op de vrije advocaatkeuze van partijen, die kan zijn ingegeven door de financiële positie. Die keuzevrijheid hebben partijen niet ten aanzien van de wettelijke aanspraak op vergoeding van de proceskosten (de tweede verhouding). De A-G legt uit welke gevolgen volledige proceskostenveroordeling kan hebben op de gelijkheid van procespartijen en de uitoefening van het recht op toegang tot de rechter:
‘Als het mogelijk zou zijn om de volledige advocaatkosten op de andere partij te verhalen, dan zou een financieel sterkere eiser zijn keuzevrijheid als het ware dwingend kunnen gebruiken. Geconfronteerd met het risico, de uitermate hoge advocaatkosten van de eiser te moeten betalen, zou de verweerder kunnen besluiten dat het niet de moeite waard is om verweer te voeren en dat afstand doen van zijn rechtsmiddelen meer zekerheid biedt. Gelet op alle consequenties die het hierboven besprokene meebrengt […] zou dit het beginsel van gelijkheid van de procespartijen en het recht op toegang tot de rechter kunnen uithollen.’9
Volgens de A-G dienen om deze reden objectieve criteria te worden toegepast bij de vaststelling en eventuele matiging van het bedrag van de verhaalbare advocaatkosten dat ten laste moet komen van de partij die geen enkele inbreng heeft gehad in de keuze van de advocaat van de wederpartij.10
Eenzelfde gedachte ligt overigens ten grondslag aan het Nederlands systeem van buitengerechtelijke kosten, waarvan de hoogte van de vergoeding bepaald wordt op basis van een redelijkheidstoets. Zoals in hoofdstuk 4 aan de orde zal komen, vormt dat een belangrijke uitzondering op het leidend beginsel van volledige vergoeding van schade. De ratio is dat buitengerechtelijke kosten worden gemaakt op initiatief en inzicht van de benadeelde, die vrij is in zijn keuze voor een bepaalde dienstverlener. De benadeelde partij moet de kosten weliswaar maken als gevolg van het schadelijk handelen van haar wederpartij, maar het is de benadeelde zelf die ze maakt en laat oplopen. De wederpartij kan daarop geen invloed uitoefenen. Op grond van art. 6:96 BW kunnen daarom alleen de redelijke kosten als vermogensschade voor vergoeding in aanmerking komen.11 Naast de ‘filterfunctie’ zou de redelijkheidstoets de benadeelde tevens moeten stimuleren de kosten binnen de perken te houden. In het volgende hoofdstuk zal het stelsel van vergoeding van buitengerechtelijke kosten nader aan de orde komen. In de hoofdstukken 5, 6 en 8 zal het onderzoek worden gedaan dat nodig is om vast te stellen in hoeverre de Nederlandse implementatie, uitleg en toepassing van art. 14 IE-Handhavingsrichtlijn voldoet aan het beginsel van gelijkheid der procespartijen.