Einde inhoudsopgave
De procesovereenkomst (BPP nr. XIII) 2012/6.2.6
6.2.6 Redelijke termijn
M.W. Knigge, datum 24-10-2012
- Datum
24-10-2012
- Auteur
M.W. Knigge
- JCDI
JCDI:ADS387161:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
EHRM 28 juni 1978, appl.no. 6232/73, NJ 1980, 54 (König/Duitsland), r.o. 99; EHRM 6 mei 1981, appl.no. 7759/77 (Buchholz/Duitsland), r.o. 49.
Voorbeelden van zaken waarin geen schending van art. 6 EVRM werd aangenomen gezien het gedrag van partijen zijn EHRM 15 juli 2004, appl.no. 19449/02 (Patrianakos/Griekenland), r.o. 19-25; EHRM 16 december 1997, appl.no. 25086/94 (Proszak/Polen), m.n. r.o. 37-40, 45; EHRM 27 oktober 1993, appl.no. 13675/88 (Monnet/Frankrijk), m.n. r.o. 29-31, 34.
Zie EHRM 6 mei 1981, appl.no. 7759/77 (Buchholz/Duitsland), r.o. 50; EHRM 7 juli 1989, appl.no. 11681/85 (Unión Alimentaria Sanders SA/Spanje), r.o. 34-35; EHRM 25 juni 1987, appl.no. 9381/81, NJ 1990, 231, m.nt. EAA (Capuano/Italië), r.o. 24-25.
Zie EHRM 7 juli 1989, appl.no. 11681/85 (Unión Alimentaria Sanders SA/Spanje), r.o. 34-35; EHRM 25 juni 1987, appl.no. 9381/81, NJ 1990, 231, m.nt. EAA (Capuano/Italië), r.o. 27-28, r.o. 31 e.v.; EHRM 15 november 1996, appl.no. 22461/93 en 22465/93 (Ceteroni/Italië), r.o. 23-24.
Zie ook Barendrecht 2000, p. 1875; Barendrecht 1995, p. 74; Mollema 1995, p. 1203.
Zie ook Parl. Gesch. Burg. Procesrecht, Van Mierlo/Bart, p. 137-138; Barendrecht 2000, p. 1875; Leijten 2000, p. 33-34; Mollema 1995, p. 1203.
Ook door het Europese Hof voor de Rechten van de Mens is de effectiviteit en de geloofwaardigheid van het rechtssysteem benadrukt in verband met het vereiste van behandeling binnen een redelijke termijn. Zie EHRM 24 oktober 1989, appl.no. 10073/82 (H./Frankrijk), r.o. 58; zie verder Barendrecht 2000, p. 1875.
Parl. Gesch. Burg. Procesrecht, Van Mierlo/Bart, p. 136-138.
Zie ook Leijten 2000, p. 33.
Zie over het gevaar van misbruik van deze mogelijkheid Leijten 2000, p. 33; anders Wesseling-Van Gent e.a. 2001, p. 147.
Onduidelijk is of partijen afstand kunnen doen van het recht op behandeling binnen een redelijke termijn. Wel geldt dat een van de factoren waarmee het Europese Hof rekening houdt bij de vraag of behandeling binnen een redelijke termijn heeft plaatsgevonden, het gedrag van partijen is.1 De staat kan niet verantwoordelijk worden gehouden voor vertraging van een geding veroorzaakt door het gedrag van een partij zelf.2 Dit betekent echter niet dat in stelsels waarin als uitgangspunt de partijautonomie geldt zodat het voornamelijk partijen zijn die de gang van zaken tijdens een procedure bepalen, de gerechten er niet meer voor hoeven te zorgen dat procedures binnen een redelijke termijn plaatsvinden.3 De overheid behoudt een eigen verantwoordelijkheid. Zo is niet altijd nodig dat een partij zelf actief optreedt tegen een bepaalde vertraging: haar kan vaak niet worden tegengeworpen dat zij over een bepaalde gang van zaken niet heeft geklaagd of geen bezwaar heeft gemaakt tegen een verzoek tot uitstel van haar wederpartij.4 Deze eigen verantwoordelijkheid van de rechter komt ook tot uitdrukking in de Nederlandse wetgeving. In artikel 20 Rv is immers bepaald dat de rechter tegen onredelijke vertraging van de procedure waakt en zo nodig ambtshalve maatregelen treft.5
In hoeverre kunnen partijen nu bij procesovereenkomst de termijnen die in de procedure gelden verlengen? Te verwachten valt dat partijen tot op zekere hoogte invloed kunnen uitoefenen op deze termijnen, maar dat zij het recht op behandeling binnen een redelijke termijn niet volledig aan de kant kunnen zetten. Aan de ene kant kunnen partijen legitieme belangen hebben bij verlenging van een termijn. Zo kan het zijn dat zij in schikkingsonderhandelingen zijn verwikkeld en deze onderhandelingen willen afwachten voordat verder geprocedeerd wordt. Bovendien kan in sommige ingewikkelde zaken de termijn die geldt voor het verrichten van proceshandelingen (zoals de termijn van zes weken in artikel 2.7 Landelijk procesreglement voor civiele dagvaardingszaken bij de rechtbanken voor het nemen van een conclusie of een akte) te kort zijn.
Hoewel partijen dus belang kunnen hebben bij verlenging, bestaan hier ook bezwaren tegen. Zeer lange procedures kunnen erg belastend zijn voor partijen. Een partij wordt hierdoor gedwongen lang in onzekerheid te leven.6 Daarnaast kan als gevolg van te lange termijnen de toegang tot rechtspraak in het gedrang komen. Nu zou men kunnen tegenwerpen dat deze bezwaren enkel gelden indien partijen bij voorbaat de termijnen verruimen. Indien partijen in de loop van de procedure met het oog op een concrete proceshandeling uitstel overeenkomen, zijn de gevolgen van een dergelijke afspraak direct duidelijk. Een partij kan per geval bepalen of zij de vertraging van de procedure nog acceptabel vindt. Toch is het de vraag of het in de praktijk op deze manier werkt. Probleem is namelijk dat het in het belang van advocaten is om in te stemmen met een verzoek tot uitstel, aangezien zij vaker te maken kunnen krijgen met de advocaat van de wederpartij. Dit bevordert een cultuur van elkaar makkelijk uitstel vragen en toestaan.7 Ook indien de afspraken enkel gemaakt worden met het oog op een concreet geval, kunnen partijen hierdoor dus benadeeld worden. Daar komt nog bij dat de geloofwaardigheid van het rechtssysteem ook door dergelijke afspraken op het spel kan komen te staan. Het publiek ziet slechts de lange duur van procedures, zonder dat het duidelijk hoeft te zijn dat dit voor een groot deel veroorzaakt is door het gedrag van partijen zelf.8 Ten slotte kan de lange duur van procedures ook leiden tot een hogere inzet van overheidsmiddelen, omdat lange perioden van inactiviteit in een zaak vaak zullen meebrengen dat een zaak minder efficiënt kan worden afgehandeld. Meerdere rechters zullen zich wellicht moeten verdiepen in de zaak of een en dezelfde rechter zal zijn kennis telkens weer moeten opfrissen.
Te verwachten valt kortom dat partijen bij overeenkomst tot op zekere hoogte invloed kunnen uitoefenen op de termijnen die in de procedure gelden, maar dat deze invloed zeker niet onbeperkt is. Dit blijkt inderdaad in overeenstemming te zijn met de praktijk. Zo bepaalt artikel 1.4 Landelijk procesreglement voor civiele dagvaardingszaken bij de rechtbanken dat de rechter op eenstemmig verzoek van partijen dat vóór de eerste roldatum is gedaan een van het reglement afwijkende procesvoering kan toestaan. De parlementaire geschiedenis bij artikel 20 Rv gaat er daarbij van uit dat de rechter in beginsel de gezamenlijke wensen van partijen met betrekking tot het procestempo dient te honoreren.9 Artikel 1.4 lijkt de rechter echter wel degelijk de ruimte te laten om het verzoek van partijen te weigeren. Naar mijn mening zal de rechter dit, gezien de opmerking in de parlementaire geschiedenis, alleen kunnen doen indien de termijnen die partijen zijn overeenkomen buitensporig zijn. Indien partijen binnen deze grens blijven, hebben zij dus wel degelijk de mogelijkheid een tragere procesvoering overeen te komen.10 Wel geldt mijns inziens dat een dergelijke verlenging van de termijnen enkel mogelijk is indien partijen bij de rechter van wilsovereenstemming blijk geven. Hierdoor wordt ten eerste voorkomen dat de rechter een tijdrovend onderzoek moet instellen naar de vraag of een overeenkomst tussen partijen tot stand is gekomen. Bovendien wordt uitgesloten dat partijen zich nog vóórdat er een geschil is, vastleggen op zeer lange termijnen. Op dat moment kunnen zij immers de gevolgen van een dergelijke overeenkomst niet goed overzien.
Partijen kunnen ook in de loop van het geding verlenging van een specifieke termijn overeenkomen. Zo bepaalt artikel 133 lid 2 Rv dat partijen uitstel kunnen vragen voor het nemen van conclusies. De rechter volgt een daartoe strekkend, eenstemmig verzoek van partijen, tenzij dit zou leiden tot onredelijke vertraging van het geding. In lid 3 is bepaald dat deze regeling overeenkomstig van toepassing is op de termijnen voor het verrichten van andere proceshandelingen. In het landelijk rolreglement is nader uitgewerkt wanneer van een 'onredelijke vertraging' sprake is. Daaruit blijkt dat een eerste eenstemmig verzoek van partijen wordt ingewilligd, en dat latere verzoeken van partijen dienen te worden gemotiveerd (zie artikel 2.8). De rechter wordt dus gebonden door een eerste overeenkomst tot verlenging. Wel is vereist dat partijen daadwerkelijk een eenstemmig verzoek aan de rechter richten (zie paragraaf 7.2).
Ten slotte wordt een zaak op eenstemmig verzoek van partijen verwezen naar de parkeerrol (zie artikel 246 lid 1 Rv jo. artikel 9.3 Landelijk procesreglement voor civiele dagvaardingszaken bij de rechtbanken).11 Ook op deze manier kunnen partijen bij overeenkomst de duur van de procedure verlengen. Wel zullen partijen zich eens in het halfjaar moeten uitlaten over de vraag of zij willen doorprocederen of niet (zie artikel 9.5 Landelijk procesreglement voor civiele dagvaardingszaken bij de rechtbanken).
Partijen kunnen bij overeenkomst dus tot op zekere hoogte de termijnen die in de procedure gelden verlengen. Hun vrijheid hiertoe is echter niet onbeperkt.