CRvB, 03-03-2016, nr. 15/596 AW
ECLI:NL:CRVB:2016:752
- Instantie
Centrale Raad van Beroep
- Datum
03-03-2016
- Zaaknummer
15/596 AW
- Vakgebied(en)
Ambtenarenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:CRVB:2016:752, Uitspraak, Centrale Raad van Beroep, 03‑03‑2016; (Hoger beroep)
Uitspraak 03‑03‑2016
Inhoudsindicatie
LNFP. Transponeringstabel. Geen aanleiding voor toepassing hardheidsclausule.
15/596 AW
Datum uitspraak: 3 maart 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 23 december 2014, 14/3352 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de korpschef van politie (korpschef)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. W.J. Dammingh, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De korpschef heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 januari 2016. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Dammingh. De korpschef heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. V. de Kruijf-Stellaard, mr. F.A.M. Bot en F.J.H. Gunther.
OVERWEGINGEN
1.1.
In het Akkoord Arbeidsvoorwaarden sector Politie 2008-2010 is onder meer afgesproken dat voor de sector Politie landelijk een nieuw functiegebouw zal gaan gelden. Daartoe is een stelsel van (uiteindelijk) 92 functies met daarbij behorende functiebenamingen ontwikkeld, voorzien van een waardering per functie. Dit geheel wordt aangeduid als het Landelijk Functiegebouw Nederlandse Politie (LFNP) en is vastgelegd in de Regeling vaststelling LFNP (Stcrt. 2013, nr. 13079). Voor een uiteenzetting over de onderscheiden stappen in het kader van de invoering van het LFNP alsmede een weergave van de toepasselijke regelgeving verwijst de Raad naar zijn uitspraken van 1 juni 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1550 en ECLI:NL:CRVB:2015:1663 (uitspraken van 1 juni 2015).
1.2.
Appellant was werkzaam als Wijkagent A in de rang van hoofdagent, salarisschaal 7, bij de voormalige politieregio Utrecht.
1.3.
Bij besluit van 24 oktober 2011 is de uitgangspositie van appellant voor de omzetting naar het LFNP vastgesteld op de functie van Wijkagent A, salarisschaal 7. Tegen dit besluit heeft appellant geen rechtsmiddelen aangewend.
1.4.
Bij besluit van 24 januari 2013 heeft de korpschef in het kader van de tweede tranche van de landelijk te harmoniseren arbeidsvoorwaarden politie (HAP II), zoals vastgelegd in de op
1 november 2010 in werking getreden circulaire Harmonisatie arbeidsvoorwaarden politie tweede tranche (Stcrt. 2010, 19782, circulaire), aan appellant met terugwerkende kracht tot
1 november 2010 een persoonlijke rang van brigadier en persoonlijke schaal 8 toegekend. Tegen dit besluit heeft appellant geen rechtsmiddelen aangewend.
1.5.
Bij besluit van 16 december 2013 heeft de korpschef ten aanzien van appellant besloten tot toekenning van en overgang naar de LFNP-functie van Generalist Gebiedsgebonden Politie (GGP), met als vakgebied GGP en werkterrein Wijkagent, gewaardeerd in salarisschaal 7. Bij besluit van 2 mei 2014 (bestreden besluit) is het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft in hoger beroep de juistheid van die uitspraak op de hierna te bespreken gronden bestreden.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Appellant heeft betoogd dat de rechtbank ten onrechte heeft geconcludeerd dat het bestreden besluit bevoegd is genomen. Dit betoog stuit af op hetgeen de Raad ter zake heeft overwogen in zijn onder 1.1 genoemde uitspraken van 1 juni 2015.
4.2.1.
Appellant heeft aangevoerd dat de rechtbank de transponeringstabel ten onrechte heeft aangemerkt als een algemeen verbindend voorschrift en dat deze niet als grondslag voor het bestreden besluit had mogen dienen. Ter zake wordt verwezen naar de onder 1.1 genoemde uitspraak van 1 juni 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1550. Het overwogene in die uitspraak in aanmerking genomen, stelt appellant op zichzelf beschouwd terecht dat de transponeringstabel het karakter van een algemeen verbindend voorschrift ontbeert, maar dat neemt niet weg dat de tabel als grondslag mag dienen voor besluitvorming als hier aan de orde, waarbij de korpschef in beginsel mag volstaan met een verwijzing daarnaar. Het is aan de betrokken politieambtenaar om aannemelijk te maken dat de matching niet overeenkomstig de Regeling overgang naar een LFNP functie, Stcrt. 2013, nr. 13141 (Regeling) is geschied of dat het resultaat van de matching anderszins onhoudbaar is te achten. Het enkele feit dat een andere uitkomst ook verdedigbaar zou zijn geweest, is niet voldoende. Verder kan de politieambtenaar zich niet beroepen op feiten of omstandigheden die hij reeds in het kader van de vaststelling van de uitgangspositie naar voren had kunnen brengen.
4.2.2.
Voor zover appellant zich op het standpunt stelt dat met het oordeel dat aan de transponeringstabel, ondanks dat deze het karakter van een algemeen verbindend voorschrift ontbeert, niettemin een zwaarwegende betekenis moet worden gehecht in de onder 4.2.1 bedoelde zin, in strijd met artikel 8:69, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) de grondslag van het bestreden besluit wordt uitgebreid, deelt de Raad dit standpunt niet. Het bestreden besluit is gebaseerd op de transponeringstabel. Zoals al is geoordeeld in de uitspraken van 1 juni 2015, is die grondslag in beginsel toereikend. Die conclusie houdt geen aanvulling of wijziging van de aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde motivering in. Het beroep van appellant op de uitspraak van de Raad van 13 december 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BU8612, treft bijgevolg geen doel. Het voorgaande brengt tevens mee dat er evenmin aanleiding is voor het toepassen van een bestuurlijke lus, zoals door appellant bepleit.
4.3.1.
Appellant heeft betoogd dat de matching in zijn geval niet overeenkomstig de Regeling is geschied, althans dat het resultaat van de matching anderszins onhoudbaar is te achten. Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd. Uit een op 22 mei 2013 vastgestelde beoordeling over de periode van 21 mei 2012 tot 17 mei 2013 blijkt dat de korpschef hem in elk geval vanaf 21 mei 2012 niet langer heeft opgedragen om de functie uit te oefenen van Wijkagent A, maar die van Wijkagent B. Daarmee is de functie vanaf die datum gewijzigd. Met de beoordeling is tevens de functiebeschrijving gewijzigd. In het beoordelingsbesluit is immers bepaald dat de functie, conform de vastgestelde functiebeschrijving, die van Wijkagent B is. Het beoordelingsbesluit moet, in combinatie met de beschrijving van de functie van Wijkagent B, naar aard en inhoud worden aangemerkt als een functiebeschrijving in de zin van artikel 1, aanhef en onder d, van de Regeling. De korpschef heeft met het beoordelingsbesluit ten onrechte geen rekening gehouden en heeft appellant ten onrechte niet de functie van Senior GGP, salarisschaal 8, toegekend.
4.3.2.
Vooropgesteld wordt dat uit het besluit van 24 januari 2013 niet volgt dat appellant is bevorderd tot de functie van Wijkagent B, met salarisschaal 8. Uit dit besluit blijkt slechts dat appellant in rang is bevorderd en dat hem de persoonlijke salarisschaal 8 is toegekend.
4.3.3.
De Raad volgt appellant verder niet in zijn standpunt dat het beoordelingsbesluit naar aard en inhoud moet worden aangemerkt als een functiebeschrijving in de zin van artikel 1, aanhef en onder d, van de Regeling. De op 22 mei 2013 vastgestelde beoordeling behelst naar inhoud en strekking enkel een beoordeling van het functioneren van appellant in de in 4.3.1 genoemde periode. Deze beoordeling strekt niet (mede) tot het vaststellen van een andere formele, voortaan op appellant toepasselijke, functiebeschrijving. De Raad deelt dus niet de opvatting van appellant dat zijn functie(beschrijving) als gevolg van de beoordeling is gewijzigd.
4.3.4.
Uitgangspunt bij de matching is ingevolge artikel 3, vierde lid, van de Regeling, in verbinding met artikel 5, tweede en derde lid, van de Regeling de inhoud van de schriftelijke, formele korpsfunctiebeschrijving zoals vastgelegd in de uitgangspositie. De Raad verwijst naar zijn uitspraak van 19 november 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4162. Dit in aanmerking genomen, heeft de korpschef bij het besluit van 16 december 2013 terecht en in overeenstemming met de uitgangspositie van appellant - de functie van Wijkagent A, salarisschaal 7 - vastgesteld dat appellant met ingang van 1 januari 2012 is overgegaan naar de LFNP-functie van Generalist GGP, met als vakgebied GGP en werkterrein Wijkagent, gewaardeerd in salarisschaal 7. Een verwijzing naar de - uit de beoordeling blijkende, van de formele korpsfunctie(beschrijving) afwijkende - feitelijke werkzaamheden en verantwoordelijkheden kan appellant niet baten (vergelijk de al genoemde uitspraak van 19 november 2015). De conclusie is dat appellant met zijn betoog niet aannemelijk heeft gemaakt dat de matching in zijn geval niet overeenkomstig de Regeling is geschied of anderszins een onhoudbaar resultaat kent. De enkele stelling dat een andere uitkomst ook verdedigbaar zou zijn geweest, is niet voldoende.
4.4.1.
Naar aanleiding van het beroep van appellant op de hardheidsclausule als bedoeld in artikel 5, vierde lid, van de Regeling overweegt de Raad het volgende. De door appellant vanaf 21 mei 2012 feitelijk verrichte werkzaamheden zoals aangeduid onder 4.3.1 vallen buiten de referteperiode die krachtens de regelgeving bij de besluitvorming inzake de toekenning van en de overgang naar een LFNP-functie in acht moet worden genomen. De in de Regeling opgenomen hardheidsclausule is niet bedoeld om alsnog rekening te houden met werkzaamheden die buiten de uitdrukkelijk door de regelgever aangewezen peilperiode vallen. Wat betreft de periode vanaf 1 januari 2012 worden verder alleen formele functiewijzigingen, met analoge toepassing van de Regeling en de transponeringstabel, nog in de besluitvorming betrokken (vergelijk de uitspraak van 19 november 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4100). Van zo’n formele wijziging is in dit geval geen sprake.
4.4.2.
Voor toepassing van de hardheidsclausule is te minder reden, nu appellant geen bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit van 24 januari 2013, waarbij hem met terugwerkende kracht tot 1 november 2010 een persoonlijke rang van brigadier en een persoonlijke schaal 8 zijn toegekend. Voor zover appellant zich op het standpunt stelt dat hij met terugwerkende kracht tot 1 november 2010 in de functie van Wijkagent, salarisschaal 8, had moeten worden benoemd, had het op zijn weg gelegen om rechtsmiddelen aan te wenden tegen het besluit van
24 januari 2013. De Raad onderschrijft hetgeen de rechtbank op dit punt heeft overwogen.
4.4.3.
Voor zover appellant zich heeft beroepen op een verschraling van zijn taken en verantwoordelijkheden leidt dit niet tot een ander oordeel. Zoals de Raad in zijn onder 1.1 genoemde uitspraak van 1 juni 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1550, heeft overwogen, is inherent aan de (door de regelgever) bewust gekozen wijze waarop moet worden gematcht dat een politieambtenaar kan overgaan naar een LFNP-functie waarvan de inhoud afwijkt van zijn korpsfunctie. Een eventuele verschraling van het takenpakket van een betrokkene kan dan ook niet worden beschouwd als een onbedoelde onbillijke uitwerking van de Regeling.
4.4.4.
In het kader van zijn beroep op de hardheidsclausule heeft appellant nog naar voren gebracht dat hij financieel nadeel lijdt nu hij als gevolg van het bestreden besluit periodieken voor Onvermijdelijk Verzwarende Werkomstandigheden (OVW) misloopt. Dit betoog treft evenmin doel. De toekenning van OVW-periodieken heeft betrekking op de waardering van de LFNP-functie. Deze waarderingskwestie speelt echter geen rol in het kader van de toekenning van en overgang naar een functie uit het LFNP. De omstandigheid dat aan de LFNP-functie niet het door appellant gewenste aantal OVW-punten is toegekend, kan dan ook niet leiden tot een geslaagd beroep op de hardheidsclausule.
4.4.5.
De rechtbank heeft, kortom, niet ten onrechte het door appellant gedane beroep op de hardheidsclausule verworpen.
4.4.6.
Voor zover appellant heeft bedoeld te betogen dat in het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd waarom geen toepassing is gegeven aan de hardheidsclausule slaagt dit betoog niet, nu appellant in de bestuurlijke fase geen (voldoende kenbaar) beroep op de hardheidsclausule heeft gedaan. Zoals de Raad eerder heeft overwogen (uitspraak van 19 november 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4099) betreft de in artikel 5, vierde lid, van de Regeling neergelegde hardheidsclausule een uitzonderingsregeling, waaraan de korpschef niet uit eigen beweging behoeft te toetsen.
4.5.
Appellant heeft betoogd dat de korpschef het bestreden besluit ondeugdelijk heeft gemotiveerd door de transponeringstabel op te vatten als een algemeen verbindend voorschrift, waartegen ingevolge artikel 8:3, eerste lid, aanhef en onder a, gelezen in verbinding met artikel 7:1, eerste lid, van de Awb geen bezwaar en beroep openstaat. Nu hij tegen deze dragende overweging in de besluitvorming terecht is opgekomen en heeft moeten procederen om tot een deugdelijke motivering te komen, maakt hij aanspraak op vergoeding van proceskosten, aldus appellant. Dit betoog slaagt niet. Dat de transponeringstabel niet kan worden aangemerkt als een algemeen verbindend voorschrift, laat onverlet dat de tabel als grondslag mag dienen voor besluitvorming als hier aan de orde, waarbij de korpschef in beginsel mag volstaan met een verwijzing daarnaar. De Raad verwijst in zoverre naar zijn meergenoemde uitspraak van 1 juni 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1550. Dat de transponeringstabel het karakter van een algemeen verbindend voorschrift ontbeert, leidt dan ook niet tot de conclusie dat het bestreden besluit in zoverre niet berust op een deugdelijke motivering. Het beroep van appellant op de vaste rechtspraak van de Raad (zie onder meer de uitspraak van 24 september 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:3123) volgens welke in geval van een ongegrond beroep aanleiding bestaat om het bestuursorgaan te veroordelen in de proceskosten die een andere partij heeft moeten maken, indien die andere partij heeft moeten procederen om een deugdelijke motivering van het besluit te krijgen, slaagt niet. Nu de transponeringstabel als grondslag mag dienen voor het bestreden besluit bestaat onvoldoende grond voor het oordeel dat appellant heeft moeten procederen om een deugdelijke motivering van het bestreden besluit te krijgen. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat dan ook geen aanleiding. In het verlengde hiervan bestaat evenmin aanleiding om, zoals is verzocht, te bepalen dat de korpschef het betaalde griffierecht vergoedt.
5. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door B.J. van de Griend, als voorzitter en E.J.M. Heijs en
C.H. Bangma als leden, in tegenwoordigheid van A. Mansourova als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 maart 2016.
(getekend) B.J. van de Griend
(getekend) A. Mansourova
HD