CRvB, 19-11-2015, nr. 15-3797 AW
ECLI:NL:CRVB:2015:4099
- Instantie
Centrale Raad van Beroep
- Datum
19-11-2015
- Zaaknummer
15-3797 AW
- Vakgebied(en)
Ambtenarenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:CRVB:2015:4099, Uitspraak, Centrale Raad van Beroep, 19‑11‑2015; (Hoger beroep)
- Wetingang
art. 7:12 Algemene wet bestuursrecht
- Vindplaatsen
JB 2016/32
Uitspraak 19‑11‑2015
Inhoudsindicatie
Anders dan de rechtbank en met de korpschef acht de Raad de in het bestreden besluit gegeven motivering niet ontoereikend. Daarin staat immers vermeld dat de door betrokkene aangevoerde omstandigheden (waaronder zijn rechtspositionele situatie in relatie tot de door hem verrichte feitelijke werkzaamheden) betrekking hebben op de in de regelgeving gemaakte keuzes en niet als bijzondere omstandigheden kunnen worden aangemerkt. Daarmee is wel degelijk, zij het summier, aangegeven waarom, in de woorden van de rechtbank, het resultaat van de matching in het bewuste individuele geval voorzienbaar was of in overeenstemming is te achten met de bedoeling van de wetgever. Weliswaar was het beter geweest als de motivering op dit punt wat meer op de persoon van betrokkene toegesneden was geweest, maar van een motiveringsgebrek op het bewuste punt kan niet worden gesproken. Vernietiging uitspraak. Beroep ongegrond. Vernietiging besluit.
15/3797 AW, 15/3891 AW, 15/5523 AW
Datum uitspraak: 19 november 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 8 april 2015, 14/4321 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
de korpschef van politie (korpschef)
PROCESVERLOOP
Beide partijen hebben hoger beroep ingesteld.
De korpschef heeft een verweerschrift ingediend.
Ter uitvoering van de aangevallen uitspraak heeft de korpschef op 21 juli 2015 een nieuwe beslissing op bezwaar genomen. Betrokkene heeft daarop een reactie gegeven.
Het onderzoek ter zitting heeft, gevoegd met de zaken 15/3800 AW, 15/3895 AW en
15/5698 AW, plaatsgevonden op 9 oktober 2015. Betrokkene is verschenen. De korpschef heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. N.E. Bensoussan, mr. F.A.M. Bot en
R.M.M. Paulssen. In de gevoegde zaken wordt heden afzonderlijk uitspraak gedaan.
OVERWEGINGEN
1.1.
In het Akkoord Arbeidsvoorwaarden sector Politie 2008-2010 is onder meer afgesproken dat voor de sector Politie landelijk een nieuw functiegebouw zal gaan gelden. Daartoe is een stelsel van (uiteindelijk) 92 functies met daarbij behorende functiebenamingen ontwikkeld, voorzien van een waardering per functie. Dit geheel wordt aangeduid als het Landelijk Functiegebouw Nationale Politie (LFNP) en is vastgelegd in de Regeling vaststelling LFNP (Stcrt. 2013, nr. 13079). Voor een uiteenzetting over de onderscheiden stappen in het kader van de invoering van het LFNP alsmede een weergave van de toepasselijke regelgeving wordt verwezen naar de uitspraken van de Raad van 1 juni 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1550 en ECLI:NL:CRVB:2015:1663.
1.2.
Bij besluit van 16 juni 2011 is de uitgangspositie van betrokkene voor de omzetting naar het LFNP vastgesteld op de functie van [naam functie A], onderdeel [naam onderdeel]. Betrokkene heeft tegen dit besluit geen rechtsmiddelen aangewend.
1.3.
Na het voornemen daartoe bekend te hebben gemaakt en betrokkene gelegenheid te hebben geboden daaromtrent zijn bedenkingen kenbaar te maken, is bij besluit van
16 december 2013 met ingang van 31 december 2009 aan betrokkene toegekend de
LFNP-functie [naam functie B], schaal 9, vakgebied [vakgebied], inzetbaar op GGP (Gebiedsgebonden Politie). Tevens is bij genoemd besluit bepaald dat betrokkene per 1 januari 2012 naar de genoemde functie overgaat. Na deze datum zijn er, aldus verder het besluit, geen formele wijzigingen meer geweest die relevant zijn voor de situatie van betrokkene in het LFNP. Betrokkene heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Bij besluit van 25 juni 2014 (bestreden besluit) is dit bezwaar ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van betrokkene tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en opdracht gegeven tot het nemen van een nieuwe beslissing op bezwaar. Daartoe heeft de rechtbank, kort samengevat en voor zover hier van belang, overwogen dat de transponeringstabel, behorende bij de Regeling overgang naar een LFNP functie, Stcrt. 2013, nr. 13141 (Regeling), evenals de Regeling zelf als een algemeen verbindend voorschrift is te beschouwen en dat daaraan niet zodanig ernstige tekortkomingen kleven dat deze niet ten grondslag mocht worden gelegd aan de jegens betrokkene tot stand gebrachte besluitvorming. De rechtbank heeft voorts overwogen niet het standpunt van de korpschef te delen dat deze geen ruimte heeft voor toepassing van de in artikel 5, vierde lid, van de Regeling opgenomen hardheidsclausule indien dat zou leiden tot een andere uitkomst dan wordt gedicteerd door de (laatste stap van de) matching. Indien een beroep wordt gedaan op de hardheidsclausule en de korpschef wenst dit beroep niet te honoreren, dan zal hij, aldus de rechtbank, gemotiveerd en onderbouwd moeten stellen waarom hij van mening is dat het resultaat van de matching in het bewuste individuele geval voorzienbaar was of in overeenstemming is te achten met de bedoeling van de wetgever.
3. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Het hoger beroep van betrokkene
3.1.
Betrokkene heeft kort samengevat aangevoerd dat de rechtbank de transponeringstabel ten onrechte heeft aangemerkt als een algemeen verbindend voorschrift en dat deze niet als grondslag voor het bestreden besluit had mogen dienen. Ter zake wordt verwezen naar de onder 1.1 genoemde uitspraak van 1 juni 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1550. Het overwogene in die uitspraak in aanmerking genomen, stelt betrokkene op zichzelf beschouwd terecht dat de transponeringstabel het karakter van een algemeen verbindend voorschrift ontbeert, maar dat neemt niet weg dat de tabel als grondslag mag dienen voor besluitvorming als hier aan de orde, waarbij de korpschef in beginsel mag volstaan met een verwijzing daarnaar. Betrokkene heeft niet aannemelijk gemaakt dat de matching in zijn geval niet overeenkomstig de Regeling is geschied of dat het resultaat van de matching anderszins onhoudbaar is te achten. Dat geldt ook voor zover het de inzetbaarheid op GGP betreft. Op dat punt is, zoals door de korpschef is toegelicht, de uitgangspositie gevolgd, waarin het onderdeel (de plaats in de organisatie) [naam onderdeel] is opgenomen. De GGP, waaronder ook vallen de opsporing van veelvoorkomende criminaliteit en handhaving, is het voor de hand liggende equivalent van dat onderdeel binnen het systeem van het LFNP. Het hoger beroep van betrokkene slaagt dus niet.
Het hoger beroep van de korpschef
3.2.
Het hoger beroep van de korpschef is gericht tegen het oordeel van de rechtbank betreffende de in artikel 5, vierde lid, van de Regeling neergelegde hardheidsclausule. De korpschef heeft aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte de bewijslast heeft omgekeerd door te oordelen dat indien een beroep wordt gedaan op de hardheidsclausule en de korpschef dit niet wenst te honoreren, hij gemotiveerd en onderbouwd zal moeten stellen waarom hij van mening is dat het resultaat van de matching voorzienbaar was of in overeenstemming is te achten met de bedoeling van de wetgever.
3.3.
Op zichzelf beschouwd stelt de korpschef met juistheid dat wie zich beroept op een in de van toepassing zijnde regelgeving neergelegde hardheidsclausule zoals hier aan de orde, de bewijslast draagt ten aanzien van de feiten die dat beroep moeten onderbouwen. Het betreft immers een uitzonderingsregeling, waaraan de korpschef dan ook niet uit eigen beweging behoeft te toetsen. Hiervan moet worden onderscheiden de motivering van een eventuele weigering om een uitdrukkelijk gedaan en met feiten onderbouwd beroep op de hardheidsclausule te honoreren. Dat laatste, het toelichten waarom in het bewuste geval, in aanmerking genomen de feiten zoals de betrokkene die heeft aangedragen, geen sprake is van, in de formulering van artikel 5, vierde lid, van de Regeling, onbillijkheden van overwegende aard of een bijzondere situatie, is vanzelfsprekend aan de korpschef. De door de korpschef betwiste overweging van de rechtbank ziet op het laatste, niet op het eerste. Van een omkering van de bewijslast kan dus niet worden gesproken.
3.4.
Niettemin betwist de korpschef terecht het oordeel van de rechtbank dat aan het bestreden besluit op dit punt een (motiverings)gebrek kleeft. Betrokkene heeft zich in dit verband beroepen op de werkzaamheden die hij vanaf november 2012 heeft verricht voor de zogeheten ZSM-beslistafel. Deze werkzaamheden vallen buiten de referteperiode die krachtens de regelgeving bij de besluitvorming inzake de toekenning van en de overgang naar een
LFNP-functie in acht moet worden genomen. Zoals is overwogen in de onder 3.1 genoemde uitspraak van de Raad van 1 juni 2015, is de in de Regeling opgenomen hardheidsclausule niet bedoeld om alsnog rekening te houden met werkzaamheden die buiten de uitdrukkelijk door de regelgever aangewezen peilperiode vallen. Wat betreft de periode vanaf 1 januari 2012 worden alleen formele functiewijzigingen, met analoge toepassing van de Regeling en de transponeringstabel, nog in de besluitvorming betrokken. Van zo’n formele wijziging is in dit geval geen sprake. Zoals eveneens is overwogen in de uitspraak van 1 juni 2015, is de hardheidsclausule evenmin bedoeld om de uitgangspositie te corrigeren. De bezwaren van betrokkene tegen de inzetbaarheid op GGP behoefden dus evenmin tot toepassing daarvan te leiden. De korpschef heeft, kortom, niet ten onrechte toepassing van de hardheidsclausule geweigerd.
3.5.
Anders dan de rechtbank en met de korpschef acht de Raad de in het bestreden besluit gegeven motivering op dit punt niet ontoereikend. Daarin staat immers vermeld dat de door betrokkene aangevoerde omstandigheden (waaronder zijn rechtspositionele situatie in relatie tot de door hem verrichte feitelijke werkzaamheden) betrekking hebben op de in de regelgeving gemaakte keuzes en niet als bijzondere omstandigheden kunnen worden aangemerkt. Daarmee is wel degelijk, zij het summier, aangegeven waarom, in de woorden van de rechtbank, het resultaat van de matching in het bewuste individuele geval voorzienbaar was of in overeenstemming is te achten met de bedoeling van de wetgever. Weliswaar was het beter geweest als de motivering op dit punt wat meer op de persoon van betrokkene toegesneden was geweest, maar van een motiveringsgebrek op het bewuste punt kan niet worden gesproken.
3.6.
Het hoger beroep van de korpschef slaagt dus. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaren. Daarmee komt de grondslag te ontvallen aan het besluit van 21 juli 2015. De Raad zal dat besluit eveneens vernietigen.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep tegen het bestreden besluit van 25 juni 2014 ongegrond;
- vernietigt het besluit van 21 juli 2015.
Deze uitspraak is gedaan door B.J. van de Griend als voorzitter en E.J.M. Heijs en
M.C.D. Embregts als leden, in tegenwoordigheid van C. Moustaïne als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 november 2015.
(getekend) B.J. van de Griend
(getekend) C. Moustaïne
HD