Uw Raad verwees naar deze overwegingen in HR 29 januari 2019, ECLI:NL:HR:2019:112, NJ 2019/76. Zie voorts A.J.A. van Dorst, Cassatie in strafzaken, 9e druk, Deventer: Wolters Kluwer 2018, p. 266-267.
HR, 31-03-2020, nr. 19/01542
ECLI:NL:HR:2020:486
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
31-03-2020
- Zaaknummer
19/01542
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2020:486, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 31‑03‑2020; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2020:305
ECLI:NL:PHR:2020:305, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 11‑02‑2020
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2020:486
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2020-0119
Uitspraak 31‑03‑2020
Inhoudsindicatie
Lokaalvredebreuk (meermalen gepleegd), art. 138 Sr. Strafmotivering (gevangenisstraf van 2 weken, waarvan 1 week voorwaardelijk). Heeft hof ten onrechte eerdere veroordelingen in strafverzwarende zin betrokken in de strafoplegging? ’s Hofs vaststelling dat verdachte “reeds meermalen onherroepelijk voor lokaalvredebreuk is veroordeeld. Die veroordelingen hebben de verdachte er kennelijk niet van weerhouden om opnieuw strafbare feiten te plegen”, waarmee tot uitdrukking is gebracht dat die veroordelingen op het moment van tlgd. feiten onherroepelijk waren, is niet z.m. begrijpelijk omdat uittreksel waarnaar hof verwijst daarvoor geen steun biedt. Strafoplegging is daarom ontoereikend gemotiveerd. Volgt partiële vernietiging (t.a.v. strafoplegging). Samenhang met 19/01543.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 19/01542
Datum 31 maart 2020
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 22 maart 2019, nummer 20/001419-17, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1977,
hierna: de verdachte.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft M.P.J.W.M. Govers, advocaat te Tilburg, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal B.F. Keulen heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging, tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof ’s-Hertogenbosch teneinde in zoverre op het bestaande beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het cassatiemiddel
2.1
Het cassatiemiddel klaagt over de strafmotivering. Het voert daartoe aan dat het hof ten onrechte strafrechtelijke veroordelingen die nog niet onherroepelijk waren, in strafverzwarende zin heeft betrokken in de strafoplegging.
2.2
De verdachte is in de zaak met parketnummer 02-022094-17 (pleegdatum: 3 februari 2017), en in de zaak met parketnummer 02-025924-17 (pleegdatum: 9 februari 2017) wegens in het besloten lokaal bij een ander in gebruik, wederrechtelijk binnendringen, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee weken, waarvan één week voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. De strafoplegging is (onder meer) als volgt gemotiveerd:
“Het opleggen van een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf dan wel een taakstraf, zoals door de raadsman van de verdachte is bepleit, acht het hof niet passend en de door de advocaat‑generaal gevorderde gevangenisstraf van een week doet naar het oordeel van het hof onvoldoende recht aan de ernst van de feiten.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder acht geslagen op de inhoud van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 10 januari 2019, betrekking hebbende op het justitieel verleden van de verdachte, waaruit blijkt dat hij reeds meermalen onherroepelijk voor lokaalvredebreuk is veroordeeld. Die veroordelingen hebben de verdachte er kennelijk niet van weerhouden om opnieuw strafbare feiten te plegen.”
2.3
De vaststelling van het hof dat de verdachte “reeds meermalen onherroepelijk voor lokaalvredebreuk is veroordeeld. Die veroordelingen hebben de verdachte er kennelijk niet van weerhouden om opnieuw strafbare feiten te plegen”, waarmee tot uitdrukking is gebracht dat die veroordelingen op het moment van de tenlastegelegde feiten onherroepelijk waren, is niet zonder meer begrijpelijk omdat het uittreksel waarnaar het hof verwijst daarvoor geen steun biedt. De strafoplegging is daarom ontoereikend gemotiveerd.
2.4
Het cassatiemiddel is terecht voorgesteld.
3. Beslissing
De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging;
- wijst de zaak terug naar het gerechtshof ’s-Hertogenbosch, opdat de zaak ten aanzien daarvan opnieuw wordt berecht en afgedaan;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren M.T. Boerlage en A.E.M. Röttgering, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 31 maart 2020.
Conclusie 11‑02‑2020
Inhoudsindicatie
Lokaalvredebreuk, art. 138 Sr. Strafmotivering. Heeft hof ten onrechte eerdere veroordelingen in strafverzwarende zin betrokken in de strafoplegging? HR: De vaststelling van het hof dat verdachte “reeds meermalen onherroepelijk voor lokaalvredebreuk is veroordeeld. Die veroordelingen hebben de verdachte er kennelijk niet van weerhouden om opnieuw strafbare feiten te plegen”, waarmee tot uitdrukking is gebracht dat die veroordelingen op het moment van de tlgd. feiten onherroepelijk waren, is niet z.m. begrijpelijk omdat het uittreksel waarnaar het hof verwijst daarvoor geen steun biedt. De strafoplegging is daarom ontoereikend gemotiveerd. Volgt vernietiging en terugwijzing w.b. strafoplegging. Samenhang met 18/01543.
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 19/01542
Zitting 11 februari 2020 (bij vervroeging)
CONCLUSIE
B.F. Keulen
In de zaak
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1977,
hierna: de verdachte.
De verdachte is bij arrest van 22 maart 2019 door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch wegens (in de zaak met parketnummer 02-022094-17) ‘in het besloten lokaal bij een ander in gebruik, wederrechtelijk binnendringen’ en (in de zaak met parketnummer 02-025924-17) ‘in het besloten lokaal bij een ander in gebruik, wederrechtelijk binnendringen’ veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee weken waarvan één week voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.
Er bestaat samenhang met zaak 19/01543. In deze zaak zal ik vandaag ook concluderen.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte. Mr. M.P.J.W.M. Govers, advocaat te Tilburg, heeft één middel van cassatie voorgesteld.
Het middel klaagt dat het gerechtshof ten onrechte een gevangenisstraf van twee weken waarvan één week voorwaardelijk heeft opgelegd en ten onrechte heeft overwogen dat een geheel voorwaardelijke straf, taakstraf of gevangenisstraf voor de duur van een week geen recht doet aan de ernst van de feiten. Het hof heeft volgens de steller namelijk ten onrechte overwogen dat uit het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 10 januari 2019 onherroepelijke veroordelingen voor lokaalvredebreuk volgen en deze betrokken bij de strafoplegging, nu de onherroepelijke veroordelingen dateren van na de pleegdatum van de feiten in onderhavige zaak.
Het hof heeft ten laste van de verdachte bewezenverklaard – kort gezegd - dat hij op 3 februari 2017 (parketnummer 02-022094-17) en 9 februari 2017 (parketnummer 02-025924-17) een besloten lokaal in gebruik bij [A] aan de [a-straat 1] te Tilburg wederrechtelijk is binnengedrongen; hem was schriftelijk de toegang tot die [A] respectievelijk het winkelcentrum waarvan die [A] onderdeel uitmaakt ontzegd. Het hof heeft de hiervoor onder randnummer 1 vermelde straf als volgt gemotiveerd:
‘Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezen verklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan lokaalvredebreuk. Ondanks het feit dat hij wist dat hij niet meer welkom was in het Winkelcentrum [a-straat] te Tilburg en in de aldaar gelegen vestiging van [A], heeft hij toch tot twee maal toe de supermarkt betreden. Daarmee heeft hij de wens van de rechthebbenden om zich niet in het winkelcentrum en in de desbetreffende supermarkt te begeven, genegeerd.
Naar het oordeel van het hof kan gelet op de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de duur van twee weken met zich brengt.
Het opleggen van een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf dan wel een taakstraf, zoals door de raadsman van de verdachte is bepleit, acht het hof niet passend en de door de advocaat-generaal gevorderde gevangenisstraf van een week doet naar het oordeel van het hof onvoldoende recht aan de ernst van de feiten.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder acht geslagen op de inhoud van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 10 januari 2019, betrekking hebbende op het justitieel verleden van de verdachte, waaruit blijkt dat hij reeds meermalen onherroepelijk voor lokaalvredebreuk is veroordeeld. Die veroordelingen hebben de verdachte er kennelijk niet van weerhouden om opnieuw strafbare feiten te plegen.
Echter, het hof heeft moeten vaststellen dat bij de strafvervolging van verdachte de redelijke termijn, bedoeld in artikel 6, eerste lid van het EVRM, is geschonden. Immers, het dossier is na verloop van meer dan acht maanden na het instellen van het hoger beroep ter griffie van het hof binnengekomen en de behandeling daarna niet zo voortvarend is geweest dat deze te late inzending daardoor is gecompenseerd. Zonder schending van de redelijke termijn zou een gevangenisstraf voor de duur van 2 weken passend zijn geweest, maar nu de redelijke termijn is geschonden, zal het hof de helft daarvan in voorwaardelijke zin opleggen.’
6. Bij de stukken van het geding bevindt zich een Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 10 januari 2019. Onder het kopje ‘Volledig afgedane zaken betreffende misdrijven’ staan als veroordelingen inzake lokaalvredebreuk vermeld:
- een veroordeling van 22 januari 2018 door de politierechter in de Rechtbank Zeeland-West-Brabant wegens (onder meer) wederrechtelijk binnendringen in het besloten erf bij een ander in gebruik (feit 3), gepleegd op 30 september 2017 (42 dagen gevangenisstraf). Onherroepelijk op 6 februari 2018;
- een veroordeling van 23 januari 2018 van de politierechter in de Rechtbank Zeeland-West-Brabant wegens (onder meer) lokaalvredebreuk (feit 1 tweede subsidiair) gepleegd op 26 juli 2017 in Tilburg (art. 9a Sr). Onherroepelijk op 7 februari 2018.
7. Onder het kopje ‘Openstaande zaken betreffende misdrijven’ staat (naast de onderhavige strafzaak) een veroordeling van 23 augustus 2018 door de politierechter in de Rechtbank Zeeland-West-Brabant vermeld wegens (onder meer) wederrechtelijk binnendringen in het besloten lokaal of erf bij een ander in gebruik (feit 2), gepleegd op 10 april 2018. In die zaak heeft het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch op 22 maart 2019 eveneens arrest gewezen; daarbij is de veroordeling wegens feit 2 met verbetering van de kwalificatie bevestigd. Dit arrest betreft de andere zaak waarin ik vandaag concludeer.
8. In HR 19 september 2017, ECLI:NL:HR:2017:2391, NJ 2017/400 m.nt. Reijntjes heeft Uw Raad overwogen:
‘2.4.1. Bij de beoordeling van het middel moet het volgende worden vooropgesteld. Het staat de rechter vrij om bij de strafoplegging rekening te houden met een niet tenlastegelegd feit, onder meer wanneer de verdachte voor dit feit onherroepelijk is veroordeeld en de vermelding van dit feit dient ter nadere uitwerking van de persoonlijke omstandigheden van de verdachte (vgl. HR 26 oktober 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM9968, NJ 2010/586). Daarbij wordt, mede gelet op het bepaalde in art. 78b Sr, met een onherroepelijke veroordeling gelijkgesteld een onherroepelijke strafbeschikking.
2.4.2. Indien in zulke gevallen het vermelden van een niet tenlastegelegd - al dan niet soortgelijk - feit aanleiding geeft tot strafverzwaring, dient de veroordeling dan wel de strafbeschikking ter zake van dat feit in beginsel onherroepelijk te zijn op het moment dat deze in het vonnis of het arrest bij de strafoplegging in aanmerking wordt genomen. Wanneer evenwel met de vermelding van het niet tenlastegelegde feit bij de strafoplegging in het bijzonder gewicht wordt toegekend aan de omstandigheid dat de verdachte niettegenstaande een eerdere veroordeling of een eerdere strafbeschikking zich opnieuw schuldig heeft gemaakt aan zo een strafbaar feit - bijvoorbeeld doordat in de strafmotivering wordt vermeld dat die veroordeling of die strafbeschikking de verdachte niet heeft weerhouden opnieuw zo een strafbaar feit te begaan - dient de veroordeling of de strafbeschikking ter zake van dat niet tenlastegelegde feit reeds onherroepelijk te zijn ten tijde van het begaan van het feit waarop de strafoplegging betrekking heeft.’1.
9. De toepassing van de in deze overwegingen geformuleerde regels kan met drie betrekkelijk recente arresten worden geïllustreerd.
- In HR 27 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:1282 was de verdachte veroordeeld tot vier maanden gevangenisstraf. Het hof had daarbij in het nadeel van de verdachte acht geslagen op een Uittreksel Justitiële Documentatie waaruit bleek dat hij eerder was ‘veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden de onderhavige feiten te plegen’. Uw Raad was van oordeel dat daarmee tot uitdrukking was gebracht dat de veroordelingen ten tijde van het tenlastegelegde onherroepelijk waren. Voor die vaststelling bood het uittreksel geen steun; dat leidde tot cassatie. Daarmee week Uw Raad af van de conclusie van A-G Aben, die vaststelde dat uit het uittreksel wel van onherroepelijke veroordelingen bleek (die na de bewezenverklaarde feiten waren begaan) en die de volledig geciteerde zin als een kennelijke verschrijving had willen aanmerken.
- In HR 19 september 2017, ECLI:NL:HR:2017:2416 was de verdachte veroordeeld wegens overtreding van art. 9, tweede lid, WVW 1994. Het hof had de verdachte tot een gevangenisstraf van twee weken veroordeeld en daarbij onder meer overwogen dat uit het Uittreksel Justitiële Documentatie bleek dat de verdachte ‘eerder voor hetzelfde feit is veroordeeld’. Dat bleek niet uit het uittreksel en dat leidde tot cassatie. Dat op het uittreksel (blijkens de conclusie van A-G Harteveld) wel een onherroepelijke veroordeling en een transactie wegens art. 8, tweede lid, aanhef en onder a, WVW vermeld stond, leidde niet tot een andere uitkomst.
- In HR 3 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:1889 was de verdachte veroordeeld wegens (onder meer) het doen van een onjuiste belastingaangifte en valsheid in geschrift, meermalen gepleegd. Het hof had bij de straftoemeting verschillende omstandigheden in aanmerking genomen, waaronder uit het uittreksel blijkende veroordelingen voor soortgelijke feiten in 2009, 2014 en 2017. Uw Raad oordeelde deze strafmotivering niet zonder meer begrijpelijk in zoverre daarin kennelijk tot uitdrukking was gebracht dat de veroordeling uit 2017 onherroepelijk was op het moment dat deze in het arrest bij de strafoplegging in aanmerking was genomen. Cassatie bleef evenwel achterwege omdat ‘deze onvolkomenheid in het geheel van de strafmotivering van ondergeschikt belang is’. Uw Raad nam daarbij mede in aanmerking dat het hof ook twee andere (onherroepelijke) veroordelingen in aanmerking had genomen.
10. Gelet op de rechtspraak van Uw Raad die in de vorige beide randnummers is besproken en de inhoud van het uittreksel is de klacht terecht voorgesteld. Van een situatie waarin meerdere onherroepelijke veroordelingen wegens lokaalvredebreuk de verdachte er kennelijk niet van weerhouden hebben opnieuw strafbare feiten te plegen is geen sprake. Op 3 en 9 februari 2017 waren de gevallen van lokaalvredebreuk waarvoor de verdachte op 22 en 23 januari 2018 is veroordeeld zelfs nog niet gepleegd. Dat geldt ook voor de lokaalvredebreuk waar de niet onherroepelijke veroordeling door de politierechter van 23 augustus 2018 op zag. ’s Hofs motivering is in dat licht onbegrijpelijk.
11. De strafmotivering laat zich ook niet zo lezen dat het bij de verwijzing naar de eerdere veroordelingen wegens lokaalvredebreuk om een overweging gaat die in het geheel van de strafmotivering van ondergeschikt belang is. Weliswaar overweegt het hof heel in het algemeen dat ‘gelet op de ernst van het bewezen verklaarde’ niet kan worden volstaan met een andere of lichtere sanctie ‘dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de duur van twee weken met zich brengt’, uit het vervolg van de overweging blijkt dat de advocaat-generaal daar anders over dacht. In het bijzonder de omstandigheid dat eerdere onherroepelijke veroordelingen voor lokaalvredebreuk de verdachte er niet van hebben weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen, lijkt het hof ertoe te hebben gebracht een hogere straf op te leggen, Naar het mij voorkomt voert het ook te ver de overweging gelet op de gekozen bewoordingen en de inhoud van het uittreksel, waarin verschillende zaken voorkomen die mede op lokaalvredebreuk betrekking hebben, (welwillend) te lezen als een verwijzing naar andere onherroepelijke veroordelingen.2.
12. Het middel slaagt.
13. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
14. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging, tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch teneinde in zoverre op het bestaande beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 11‑02‑2020
Ik teken daarbij aan dat uit het uittreksel wel blijkt van veroordelingen wegens in 2016 gepleegde (winkel)diefstallen, maar ook daarvoor was de verdachte op 3 en 9 februari 2017 nog niet (onherroepelijk) veroordeeld.