Einde inhoudsopgave
De procesovereenkomst (BPP nr. XIII) 2012/6.3.7.2
6.3.7.2 Arbitrage
M.W. Knigge, datum 24-10-2012
- Datum
24-10-2012
- Auteur
M.W. Knigge
- JCDI
JCDI:ADS388340:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
Snijders 2011c, p. 169, art. 1031 Rv, aant. 2.
Snijders 2011c, p. 168, art. 1031 Rv, aant. 2.
Lawson 1996, p. 164; Meijer 2011, p. 86; Jacot-Guillarmod 1988, p. 289; zie ook ECRM 4 maart 1987, appl.no. 10881/84 (R./Zwitserland).
Ook in de literatuur wordt aangenomen dat de enkele overeenkomst tot arbitrage nog geen afstand van dit beginsel inhoudt; zie bijv. Frumer 2001, p. 120-121, nr. 163; Snijders 1988, p. 406-407; Jacot-Guillarmod 1988, p. 289. Zie verder bijv. NAI 25 augustus 2008, TvA 2010, p. 125-126, waarin een verzoek tot tussenkomst werd afgewezen omdat toewijzing tot onredelijke vertraging van de procedure zou leiden.
Kamerstukken JJ 1983/84,18 464, nr. 3 (MvT), p. 12; Snijders 2011c, p. 168, art. 1031 Rv, aant. 2.
Snijders 2011c, p. 169, art. 1031 Rv, aant. 2.
Dat het beginsel van behandeling binnen een redelijke termijn inderdaad ook van toepassing is in de arbitrageprocedure, blijkt uit artikel 1031 lid 2 Rv. Hierin is bepaald dat op verzoek van de meest gerede partij een door de partijen aangewezen derde of, bij gebreke daarvan, de voorzieningenrechter van de rechtbank de opdracht van het scheidsgerecht kan beëindigen, indien het ondanks herhaalde aanmaning zijn opdracht, alle omstandigheden in aanmerking genomen, op onaanvaardbaar trage wijze uitvoert. Aangenomen kan echter worden dat tot beëindiging van de opdracht op deze grond niet snel aanleiding zal bestaan. Volgens Snijders heeft de wetgever kennelijk alleen een middel gegeven voor gevallen van ernstige laksheid van het scheidsgerecht.1 Hij merkt bovendien op dat, naar het zich laat aanzien, deze voorziening niet of nauwelijks wordt ingeroepen.2 In de literatuur wordt opgemerkt dat in arbitragezaken niet snel zal kunnen worden aangenomen dat artikel 6 EVRM is geschonden doordat geen behandeling binnen een redelijke termijn heeft plaats-gevonden.3 Hoewel partijen door de enkele overeenkomst tot arbitrage het recht op behandeling binnen een redelijke termijn dus niet volledig buiten toepassing hebben verklaard, is de reikwijdte van dit recht wellicht iets beperkter dan bij de overheidsrechter.4
Kunnen partijen nu bij expliciete overeenkomst het beginsel van behandeling binnen een redelijke termijn buiten toepassing verklaren? Kunnen partijen bijvoorbeeld zeer lange termijnen overeenkomen voor het verrichten van proceshandelingen? Op het eerste gezicht lijkt het of de vrijheid van partijen hiertoe onbegrensd is. Artikel 1031 lid 2 Rv heeft namelijk enkel betrekking op vertraging die aan het scheidsgerecht valt te wijten.5 Nu is denkbaar dat hiervan ook sprake is indien één van partijen vertragingstactieken toepast en het scheidsgerecht hier onvoldoende tegen optreedt.6 Indien beide partijen echter hebben ingestemd met zeer lange termijnen, is het artikel niet van toepassing. Het lijkt er dus op dat het partijen in een arbitrage zonder meer vrijstaat om zeer lange termijnen overeen te komen.
Een dergelijke conclusie is mijns inziens echter onjuist. Het belang van een voldoende toegang tot rechtspraak staat hieraan in de weg. Partijen kunnen mijns inziens niet geldig zulke lange termijnen overeenkomen, dat de toegang tot rechtspraak in feite illusoir is geworden. Daarbij geldt dat strenger moet worden getoetst indien de afspraak gemaakt is voordat er een geschil is, omdat op dat moment partijen de gevolgen van hun afspraak niet goed kunnen overzien.
Het is nog de vraag wat de gevolgen zijn van de ongeldigheid van een afspraak waarbij partijen zeer lange termijnen zijn overeengekomen. Indien partijen de afspraak hebben gemaakt nog voordat er een geschil is, is denkbaar dat hierdoor de hele overeenkomst tot arbitrage ongeldig wordt. Onderzocht moet hiervoor worden of het nietige beding en de rest van de overeenkomst in onverbrekelijk verband met elkaar staan (zie artikel 3:41 BW). Ook denkbaar is dat er weliswaar een geldige overeenkomst tot arbitrage kan worden aangenomen, maar dat het scheidsgerecht niet is gebonden aan de afspraak van partijen omtrent de termijnen en inachtneming van kortere termijnen kan bevelen. Laat het scheidsgerecht dit na, dan zou een partij beëindiging van de opdracht op grond van artikel 1031 lid 2 Rv kunnen verzoeken, omdat de vertraging in zoverre wel aan het gerecht is te wijten.