HR 13 december 1977, ECLI:NL:HR:AC3311 en HR 2 december 1986, ECLI:NL:HR:AB8196.
HR, 17-12-2013, nr. 12/02521
ECLI:NL:HR:2013:2029, Conclusie: Contrair, Conclusie: Contrair
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
17-12-2013
- Zaaknummer
12/02521
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2013:2029, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 17‑12‑2013; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:1879, Contrair
ECLI:NL:PHR:2013:1879, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 15‑10‑2013
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2013:2029, Contrair
Beroepschrift, Hoge Raad, 27‑06‑2012
- Wetingang
art. 310 Wetboek van Strafrecht
- Vindplaatsen
NJ 2014/180 met annotatie van N. Rozemond
VA 2015/2
JIN 2014/20 met annotatie van M.L.C.C. de Bruijn-Lückers
SR-Updates.nl 2013-0514
VA 2015/2
JIN 2014/20 met annotatie van M.L.C.C. de Bruijn-Lückers
Uitspraak 17‑12‑2013
Inhoudsindicatie
Geld weggenomen door onrechtmatig gebruik tankpas, art. 310 Sr? Blijkens de vaststellingen van het Hof heeft verdachte met een aan zijn voormalige werkgever toebehorende tankpas zonder diens toestemming en voor diens rekening benzine getankt. Met zijn oordeel dat verdachte aldus geld heeft weggenomen, heeft het Hof kennelijk voor ogen gehad dat het afrekenen van de aankoop van brandstof m.b.v. een tankpas kan worden aangemerkt als de betaling ten laste van de rekening van de voormalige werkgever, door welke betaling de voormalige werkgever in zijn vermogen is aangetast. Aldus beschouwd geeft het oordeel van het Hof niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is het ook zonder nadere motivering niet onbegrijpelijk. Conclusie AG: anders.
Partij(en)
17 december 2013
Strafkamer
nr. 12/02521
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, zitting houdende te Arnhem, van 13 maart 2012, nummer 21/004101-11, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1971.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. S.J. van der Woude, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak voor zover aan zijn oordeel onderworpen en tot zodanige op art. 440 Sv gebaseerde beslissing als de Hoge Raad gepast zal voorkomen.
De raadsman heeft daarop schriftelijk gereageerd.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1.
Het middel behelst de klacht dat het onder 2 bewezenverklaarde feit niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid, nu daaruit niet kan volgen dat de verdachte geld heeft weggenomen.
2.2.
Ten laste van de verdachte is onder 2 bewezenverklaard dat:
"hij op tijdstippen in de periode van 09 maart 2008 tot en met 07 april 2008 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, telkens met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen geld, toebehorend aan [A] B.V., waarbij hij, verdachte, en zijn mededader(s) dat weg te nemen geld onder hun bereik hebben gebracht door gebruik te maken van een ontvreemde tankpas met bijbehorende pincode waartoe hij, verdachte, en zijn mededader(s) niet gerechtigd waren, althans door middel van een valse sleutel;enhij op tijdstippen in de periode van 09 maart 2008 tot en met 07 april 2008 in Nederland, telkens met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen geld, toebehorend aan [A] B.V., waarbij hij, verdachte, dat weg te nemen geld onder zijn bereik heeft gebracht door gebruik te maken van een ontvreemde tankpas met bijbehorende pincode waartoe hij, verdachte, niet gerechtigd was, althans door middel van een valse sleutel."
2.3.1.
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsvoering:
"In de hierna te melden bewijsmiddelen wordt telkens verwezen naar de bijlagen van het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal, genummerd 2008098050, gesloten en getekend op 15 april 2008 door [verbalisant], hoofdagent van politie Amterdam-Amstelland.
Gelet op de bekennende verklaring van verdachte volstaat het hof ten aanzien van het onder (...) 2 bewezenverklaarde, conform artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, met een opgave van de bewijsmiddelen.
Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor (als bijlage van het proces-verbaal genummerd 2008098050) voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van verdachte:
op pagina 36-37:
Ik werd gisteravond (het hof begrijpt 7 april 2008) gebeld door een vriend van mij genaamd [betrokkene 1]. Ik had geld van hem geleend. Ik deelde [betrokkene 1] mede dat ik geen geld voor hem had. Ik had een tankpas van de Shell. Dat is een tankpas van mijn werk. Ik vroeg aan [betrokkene 1] of ik hem die 400 euro in de vorm van brandstof kon terugbetalen. Wij spraken af bij een tankstation in Amsterdam-Noord. Ik toetste bij de nachtautomaat de pincode in. Ik keek op de pomp en zag dat er voor ongeveer 432 euro aan benzine getankt was. Ik ben weggereden in de richting van de rotonde. Ik zag een politieauto. Ik heb de Shell tankpas uit de auto gegooid.
op pagina 40-41:
Ik heb de tankpas van [A]. Dat is een transportbedrijf in Zaandam. Ik had schulden en wilde die afbetalen.
op pagina 42-47:
Ik heb van 9 juli 2007 tot 16 januari 2008 bij [A] in Zaandam gewerkt. Ik ben daar vrachtwagenchauffeur geweest. Ik had de tankpas vanaf de laatste werkdag. Ik heb het pasje in mijn portemonnee gehouden. De laatste dag was 16 januari 2008. In maart/april (het hof begrijpt: in het jaar 2008) heb ik het gebruikt om te tanken. De kleine bedragen waren voor mezelf. Ik heb ook het pasje uitgeleend om anderen mee te laten tanken. Ik leende de pas uit aan twee mensen. Privé heb ik telkens voor ongeveer 50 euro getankt. Af en toe geef ik de pas aan die mensen. Meestal hebben ze hem 2 a 3 dagen bij zich. Ik had het verborgen gehouden. Ik had gewoon moeten zeggen dat ik het pasje vanaf januari in mijn bezit had.
Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte (als bijlage op pagina 5-8 van het proces-verbaal genummerd 2008098050) voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – de verklaring van [betrokkene 2].
Een geschrift als bedoeld in artikel 344 eerste lid, aanhef en onder 5 van het Wetboek van Strafvordering, te weten een factuuroverzicht transacties Shell (als bijlage op pagina 9-11 van het proces-verbaal genummerd 2008098050)."
2.3.2.
Voor de inhoud van de onder 2 en 3 genoemde bewijsmiddelen wordt verwezen naar de weergave daarvan in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 7.
2.4.
Blijkens de vaststellingen van het Hof heeft de verdachte met een aan zijn voormalige werkgever toebehorende tankpas zonder diens toestemming en voor diens rekening benzine getankt. Met zijn oordeel dat de verdachte aldus geld heeft weggenomen, heeft het Hof kennelijk voor ogen gehad dat het afrekenen van de aankoop van brandstof met behulp van zo een tankpas kan worden aangemerkt als de betaling ten laste van de rekening van de voormalig werkgever, door welke betaling de voormalig werkgever in zijn vermogen is aangetast. Aldus beschouwd geeft het oordeel van het Hof niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is het ook zonder nadere motivering niet onbegrijpelijk.
2.5.
Het middel faalt.
3. Beoordeling van de overige middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier S.C. Rusche, en uitgesproken op 17 december 2013.
Conclusie 15‑10‑2013
Inhoudsindicatie
Geld weggenomen door onrechtmatig gebruik tankpas, art. 310 Sr? Blijkens de vaststellingen van het Hof heeft verdachte met een aan zijn voormalige werkgever toebehorende tankpas zonder diens toestemming en voor diens rekening benzine getankt. Met zijn oordeel dat verdachte aldus geld heeft weggenomen, heeft het Hof kennelijk voor ogen gehad dat het afrekenen van de aankoop van brandstof m.b.v. een tankpas kan worden aangemerkt als de betaling ten laste van de rekening van de voormalige werkgever, door welke betaling de voormalige werkgever in zijn vermogen is aangetast. Aldus beschouwd geeft het oordeel van het Hof niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is het ook zonder nadere motivering niet onbegrijpelijk. Conclusie AG: anders.
Nr. 12/02521
Mr. Spronken
Zitting 15 oktober 2013
Conclusie inzake:
[verdachte]
Het gerechtshof te Amsterdam, zitting houdende te Arnhem heeft verdachte op 13 maart 2012 wegens 1. verduistering gepleegd door hem die het goed uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking onder zich heeft en 2. “diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels, meermalen gepleegd en diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels, meermalen gepleegd, veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 80 uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 40 dagen hechtenis. Tevens heeft het hof de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [A] B.V. toegewezen tot het bedrag van € 5.442,09 en aan verdachte een schadevergoedings-maatregel opgelegd voor hetzelfde bedrag.
Mr. B.A. Jacobs, advocaat te Arnhem, heeft op 21 maart 2012 namens verdachte tegen deze uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Op 13 augustus 2012 is een deel van het cassatieberoep ingetrokken namelijk “voor zover het betreft:1. de bewezenverklaring en strafoplegging van feit 1.2. de partiële vrijspraak van feit 2, waaronder de elementen “een hoeveelheid brandstof” en “in elk geval aan een ander of anderen dan aan hem, verdachte en/of zijn mededaders”
Mr. S.J. van der Woude, advocaat te Amsterdam, heeft namens verdachte vijf middelen van cassatie voorgesteld.
Omdat voor de bespreking van het eerste middel (dat klaagt over de ontoereikende motivering van de bewezenverklaring van het wegnemen van geld) en het tweede middel (dat klaagt dat het hof ten onrechte bewezen heeft verklaard dat de verdachte zowel tezamen als alleen de bewezenverklaarde feiten heeft gepleegd) de tenlastelegging, bewezenverklaring en gebezigde bewijsmiddelen ten aanzien van feit 2 van belang zijn, neem ik deze voorafgaand aan de bespreking van de middelen op.
De tenlastelegging houdt ten aanzien van feit 2 in dat:
“2. hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 09 maart 2008 tot en met 07 april 2008 te Amsterdam en/of te Muiden en/of te Lelystad en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een hoeveelheid brandstof en/of geld, geheel of ten dele toebehorend aan [A] B.V., in elk geval aan een ander of anderen dan aan hem, verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot die/dat brandstof en/of geld heeft/hebben verschaft en/of die/dat weg te nemen brandstof en/of geld onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door gebruik te maken van een (ontvreemde) tankpas met (bijbehorende) pincode waartoe hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) niet gerechtigd was/waren, althans door middel van een valse sleutel.”
6. Ten aanzien van de verdachte is onder 2 bewezenverklaard dat:
“2. hij op tijdstippen in de periode van 09 maart 2008 tot en met 07 april 2008 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen telkens met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen geld, toebehorend aan [A] B.V., waarbij hij verdachte, en zijn mededader(s) dat weg te nemen geld onder bereik hebben gebracht door gebruik te maken van een ontvreemde tankpas met bijbehorende pincode waartoe hij, verdachte, en zijn mededader(s) niet gerechtigd waren, althans door middel van een valse sleutel;enhij op tijdstippen in de periode van 09 maart 2008 tot en met 07 april 2008 in Nederland, telkens met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen geld, toebehorend aan [A] B.V., waarbij hij, verdachte, dat weg te nemen geld onder zijn bereik heeft gebracht door gebruik te maken van een (ontvreemde) tankpas met bijbehorende pincode waartoe hij, verdachte niet gerechtigd , althans door middel van een valse sleutel.”
7. Het Hof heeft volstaan met een opgave van bewijsmiddelen welke (voor zover voor de beoordeling van de middelen van belang) het volgende inhouden:“1. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor (als bijlage van het proces-verbaal genummerd 2008098050) voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven - als verklaring van verdachte:op pagina 36-37: Ik werd gisteravond (het hof begrijpt 7 april 2008) gebeld door een vriend van mij genaamd [betrokkene 1]. Ik had geld van hem geleend. Ik deelde [betrokkene 1] mede dat ik geen geld voor hem had. Ik had een tankpas van de Shell. Dat is een tankpas van mijn werk. Ik vroeg aan [betrokkene 1] of ik hem die 400 euro in de vorm van brandstof kon terugbetalen. Wij spraken af bij een tankstation in Amsterdam-Noord. Ik toetste bij de nachtautomaat de pincode in. Ik keek op de pomp en zag dat er voor ongeveer 432 euro aan benzine getankt was. Ik ben weggereden in de richting van de rotonde. Ik zag een politieauto. Ik heb de Shell tankpas uit de auto gegooid.op pagina 40-41:Ik heb de tankpas van [A]. Dat is een transportbedrijf in Zaandam, had schulden en wilde die afbetalen.
op pagina 42-47:Ik heb van 9 juli 2007 tot 16 januari 2008 bij [A] in Zaandam gewerkt. Ik ben daar vrachtwagenchauffeur geweest. Ik had de tankpas vanaf de laatste werkdag. Ik heb het pasje in mijn portemonnee gehouden. De laatste dag was 16 januari 2008. In maart/april (het hof begrijpt: in het jaar 2008) heb ik het gebruikt om te tanken. De kleine bedragen waren voor mezelf. Ik heb ook het pasje uitgeleend om anderen mee te laten tanken. Ik leende de pas uit aan twee mensen. Privé heb ik telkens voor ongeveer 50 euro getankt. Af en toe geef ik de pas aan die mensen. Meestal hebben ze hem 2 a 3 dagen bij zich. Ik had het verborgen gehouden. Ik had gewoon moeten zeggen dat ik het pasje vanaf januari in mijn bezit had.
2. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte (als bijlage op pagina 5-8 van het proces-verbaal genummerd 2008098050) voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - de verklaring van [betrokkene 2].
“Ik doe aangifte van diefstal van een tankpas van Shell. Met deze pas is voor een bedrag van 1875,72 euro getankt door een oud werknemer van ons genaamd [verdachte]. Ik overhandig u hierbij een factuur waarop staat waar en wanneer er met deze pas getankt is.
Dit is gebeurd in de periode tussen 9 maart 2008 en 7 april 2008. Wij kwamen er pas achter nadat u gebeld had. De administratie had deze factuur nog niet nagekeken. Opvallend aan deze factuur is dat er veel met euroloodvrije benzine getankt is. Onze firma heeft alleen bedrijfsauto’s waarmee met diesel getankt kan wordt. In principe worden de voertuigen op het terrein bij ons volgetankt. Wij hebben nog in de dienstvoertuigen gekeken welke een tankpas vermiste. Dat bleek om het voertuig te gaan dat was voorzien van kenteken [AA-00-BB]. [verdachte] heeft wel eens in dat voertuig gereden. [verdachte] heeft van juli 2007 tot de derde week van dit jaar bij ons gewerkt als uitzendkracht. Hij was vrachtwagenchauffeur.Ik wil dat [verdachte] ons schadelijk stelt. Er is hem geen toestemming gegeven de tankpas weg te nemen, het zich toe te eigenen en hiermee voor privedoeleinden te gaan tanken.”
3. Een geschrift als bedoeld in artikel 344 eerste lid, aanhef en onder 5 van het Wetboek van Strafvordering, te weten een factuuroverzicht transacties Shell (als bijlage op pagina 9-11 van het proces-verbaal genummerd 2008098050).”
8. Het eerste middel klaagt dat met betrekking tot het onder 2 bewezenverklaarde niet uit de bewijsmiddelen kan volgen dat geld is weggenomen.
9. Uit de door het hof gebezigde bewijsmiddelen kan worden opgemaakt dat de verdachte met een (verduisterde) tankpas van zijn voormalig werkgever, tussen 9 maart 2008 en 7 april 2008 heeft getankt bij verschillende Shell tankstations en dat vervolgens aan zijn voormalige werkgever de bedragen waarvoor is getankt door Shell zijn gefactureerd. In de bewezenverklaring is gebruik gemaakt van een factuur ten bedrage van 1875, 72 euro met als factuurdatum 17-3-2008 voor het tanken met de door verdachte gebruikte tankpas op respectievelijk 9, 15 en 16 maart 2008.
10. De vraag die het middel opwerpt is of hieruit de bewezenverklaring van het “wegnemen”, van geld, in de zin van het onttrekken aan de feitelijke heerschappij van de rechthebbende1.kan worden afgeleid.
11. Voor de beoordeling van onderhavige zaak is het arrest van de Hoge Raad van 19 april 2005: ECLI:NL:HR:AS9237 van belang. In die zaak was sprake van een betaling met een gestolen pinpas (onder meer van getankte benzine). Ook daar was bewezenverklaard, en dat is voor onderhavige zaak interessant, dat er geld was gestolen. Uit dit arrest volgt dat het doen van een betaling via een betaalautomaat met gebruikmaking van een giropas en de daarbij behorende pincode door een ander dan de daartoe gerechtigde, oplevert diefstal waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels.2.De Hoge Raad verwijst in zijn arrest naar (een deel van) de conclusie van mijn ambtgenoot Fokkens die daarin onder meer overweegt:“Ik meen dat er geen goede reden is om een pinbetaling wel als het bewegen tot afgifte van een goed te beschouwen en niet als het wegnemen van een goed, zoals het Hof in Arnhem oordeelde. Dat lijkt mij een redelijke uitleg van het begrip wegnemen van geld in het licht van het moderne betalingsverkeer. In de winkel wordt ook gevraagd: "hoe betaalt u, contant of pinnen" en als men pint verschijnt in het display van het pinapparaat de tekst: "u heeft betaald". Kortom een pinbetaling staat gelijk aan een contante betaling.
En zoals degene die van een onder zijn beheer staande rekening van het bedrijf waar hij werkt door een overboeking naar zijn eigen rekening zich een goed, te weten giraal geld, toe-eigent, neemt degene die met de pas van een ander via internet geld van die ander op zijn eigen rekening overboekt, of zoals hier een pin-betaling doet, giraal geld weg.”
12. Een verschil tussen de zaak die in het hierboven weergegeven arrest speelde en onderhavige zaak is, dat het in onderhavige zaak gaat om het gebruik maken van een tankpas, zonder dat het hof heeft vastgesteld dat de betaling door middel van deze tankpas gelijk kan worden gesteld aan een betaling met een pinpas.
13. De door het hof gebezigde bewijsmiddelen laten immers de mogelijkheid open – sterker nog: wijzen sterk in de richting – dat met de tankpas in feite ten laste van de voormalige werkgever op rekening is getankt, welke brandstof vervolgens nadien door Shell bij de voormalige werkgever wordt gefactureerd. Dat betekent dat er feitelijk geen geld is weggenomen op het moment van het gebruik van de tankpas, maar dat de verdachte door het gebruik van die tankpas de schuldenlast van zijn ex-werkgever heeft verhoogd en deze daarom heeft benadeeld. Indien van het wegnemen van geld geen sprake is, kan van diefstal van geld door middel van het gebruik van de tankpas evenmin sprake zijn.
14. Hier had een vervolging ter zake van oplichting meer voor de hand gelegen. Zoals dat bijvoorbeeld het geval was in de zaak HR 20 september 2011, HR:ECLI:NL:BQ6723.3.In die zaak werd de verdachte veroordeeld ter zake van oplichting waarbij de casus nagenoeg gelijk lijkt te zijn als in onderhavige zaak.
15. Het middel is terecht voorgesteld.
15. Het tweede middel klaagt dat het Hof in de bewezenverklaring van feit 2 ten onrechte geen keuze heeft gemaakt tussen beide in de tenlastelegging vermelde mogelijkheden: “tezamen en in vereniging met een ander of anderen” en “althans alleen”.
17. In onderhavige zaak heeft het Hof de tenlastelegging onder 2, kennelijk opgevat als een impliciet cumulatieve tenlastelegging. Een impliciet cumulatieve tenlastelegging houdt in dat twee (of meer) verschillende delicten in één zin in de tenlastelegging worden geformuleerd.4.De rechter kan in een dergelijk geval–kort door de bocht gezegd- deze verschillende delicten bewezen verklaren. Dat is precies wat het Hof in onderhavige zaak heeft gedaan. De uitleg die het Hof hier aan de tenlastelegging heeft gegeven is niet strijdig met haar bewoordingen en evenmin onbegrijpelijk.5.
18. Het middel faalt en kan worden afgedaan met de in art. 81 RO bedoelde motivering.
19. Het derde middel klaagt dat het Hof bij de afwijzing van het verzoek tot aanhouding van de raadsvrouw voor het doen overleggen van nadere stukken, te weten een brief van de verzekering waaruit zou volgen dat de benadeelde partij niets heeft ontvangen, ten onrechte niet heeft vermeld welke maatstaf bij de afwijzing is aangelegd terwijl de motivering van de afwijzing niet zonder meer begrijpelijk is.
20. Het proces verbaal van de ter terechtzitting in hoger beroep houdt onder meer het volgende in:
“De raadsvrouw van de verdachte deelt mede dat het hoger beroep is gericht tegen de toewijzing van de vordering van de benadeelde partij.(…)De advocaat-generaal deelt mede, zakelijk weergegeven:Ik heb een niet ondertekende brief van [betrokkene 2] ontvangen waarin hij zegt dat de B.V. niet schadeloos is gesteld door de verzekeringsmaatschappij.De raadsvrouw deelt mede, zakelijk weergegeven:Het hoger beroep richt zich tegen de gehele vordering. In het dossier is te lezen dat de benadeelde partij zelf heeft aangegeven te zijn verzekerd. In mijn optiek is de door de advocaat-generaal genoemde brief geen duidelijke bevestiging dat de benadeelde partij niets heeft ontvangen van de verzekering. Ik wil dus een brief zien van de verzekeringsmaatschappij.(…)De advocaat-generaal zegt dat de benadeelde partij niet verplicht is om de schade te claimen bij de verzekeringsmaatschappij. Dat is op zichzelf juist maar als een benadeelde partij een schadebedrag opgeeft moet dat in het algemeen worden onderbouwd. Een brief van de benadeelde partij zelf is geen onderbouwing. Als hij zegt dat hij niets heeft ontvangen, dan lijkt het erop dat er wel is geclaimd maar niet is uitgekeerd. Dan zou hem ervan moeten weerhouden om de brief van de verzekering als bijlage mee te sturen ter onderbouwing van de vordering. Het is een tamelijk hoog bedrag voor cliënt, hij leeft van een uitkering. Ik vraag om uitstel van de beslissing over de vordering van de benadeelde partij, om alsnog een onderbouwing bij het dossier te voegen.”
21. Het arrest van het Hof houdt ten aanzien van zijn beslissing op de vordering van de benadeelde partij onder meer het volgende in:
“Vordering van de benadeelde partij [A] B.V. (tav [betrokkene 2])De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt EUR 5.442,09. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.De raadsvrouw heeft aangevoerd dat uit de aangifte blijkt dat verdachte was verzekerd en dat de vordering van de benadeelde partij nader moet worden onderbouwd met een brief van de verzekering met de mededeling dat er niets is uitgekeerd.Het hof overweegt daartoe dat de vordering van de benadeelde partij is onderbouwd met facturen en dat de benadeelde partij enkel op grond van een onderdeel van de aangifte (welk onderdeel door het hof wordt aangemerkt als een kennelijke verschrijving) waaruit zou kunnen blijken dat de benadeelde partij verzekerd is, niet hoeft te bewijzen dat de schade bij een verzekering is geclaimd en de verzekering de schade niet heeft uitgekeerd.Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 primair en 2 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.”
22. Bij de beoordeling naar de toewijsbaarheid van de vordering van de benadeelde partij gelden de regels van stelplicht en bewijslastverdeling in civiele zaken.6.Het Hof heeft kennelijk en mijns inziens niet onbegrijpelijk geoordeeld dat uit de vordering en de onderbouwing van die vordering door de benadeelde partij de geleden schade voldoende is komen vast te staan en dat uit de aangifte alleen niet kan worden afgeleid dat de verzekering ook daadwerkelijk de schade heeft vergoed. Op basis daarvan heeft het Hof het verzoek afgewezen en dat lijkt mij, in aanmerking genomen dat de raadsvrouwe niet heeft onderbouwd waarom de brief onvoldoende zou zijn, voldoende gemotiveerd.
23. Het middel faalt.
23. Het vierde middel klaagt dat het Hof ten onrechte heeft aangenomen dat de schade van de benadeelde partij het rechtstreekse gevolg is geweest van de verduistering van het tankpasje.
23. Het hof heeft in zijn arrest (p. 4) overwogen dat uit het onderzoek ter terechtzitting voldoende is gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 primair en 2 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Dat oordeel acht ik niet onbegrijpelijk. Dat het tanken met de tankpas onvoldoende in verband zou staan met de verduistering van de tankpas om te kunnen zeggen dat hierdoor rechtstreeks schade is geleden (zoals in de schriftuur wordt gesteld), zie ik, met in het achterhoofd de door het hof gebezigde bewijsmiddelen, niet in.
23. Het middel faalt en kan worden afgedaan met de in art. 81 RO bedoelde motivering.
23. Het vijfde middel klaagt dat het hof zonder nadere motivering de vordering van de benadeelde partij heeft toegewezen voor een bedrag van € 5.442,09 terwijl uit de voor het bewijs gebruikte aangifte van de benadeelde partij blijkt dat de totale schade slechts € 1.875,22 is geweest.
23. Dat de verdediging het niet eens is met de hoogte van de vordering is niet aangevoerd bij het hof, terwijl dat bij uitstek de plek is om bezwaren tegen de vordering naar voren te brengen. Daarnaast merk ik op dat op het voegingsformulier door de benadeelde partij is vermeld dat de geleden schade € 5442,09 bedraagt en dat ter onderbouwing twee facturen zijn bijgevoegd. Uit de factuur met nummer [001] volgt dat met “card nr.: [002]”, het kaartnummer dat ook in de aangifte is genoemd verschillende bedragen zijn betaald met een totaalbedrag van € 2387,37 . Uit de bijgevoegde factuur met nummer[003] volgt dat met “card nr.: [002]” verschillende bedragen zijn betaald met een totaal van € 3054,72. Onvoldoende gemotiveerd is de hoogte van de toewijzing daarom allerminst.
23. Het middel faalt en kan worden afgedaan met de in art. 81 RO bedoelde motivering.
23. Ambtshalve heb ik geen grond aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoort te geven.
31. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak voor zover aan zijn oordeel onderworpen en tot zodanige op art. 440 Sv gebaseerde beslissing als de Hoge Raad gepast zal voorkomen.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 15‑10‑2013
HR 19 april 2005, ECLI:NL:HR:AS9237, rov. 4.
Volledigheidshalve merk ik op dat het in cassatie in deze zaak draaide om de vraag of het hof een vordering tenlastelegging had kunnen toewijzen en was er geen sprake van een klacht vergelijkbaar met de klacht in onderhavige zaak. In de hier aangehaalde zaak was sprake van een vervolging ter zake van diefstal van giraal geld door middel van een valse sleutel, namelijk een tankpasje. De AG had ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat aan de oorspronkelijke tenlastelegging, kort samengevat, zou worden toegevoegd: oplichting van het tankstation. In cassatie stond ter discussie of het Hof deze vordering van de AG had mogen toewijzen.
Corstens/Borgers, Het Nederlandse strafprocesrecht, 7e druk 2011, p. 569. “Het cumulatieve karakter van een tenlastelegging kan in de redactie van de dagvaarding vorm krijgen door bijv. de nummering van de beschuldigingen. Dan is sprake van een expliciet cumulatieve tenlastelegging. Ook is het mogelijk dat dit cumulatieve karakter in de tenlastelegging zit opgesloten. Indien twee delicten in één zin in de tenlastelegging worden geformuleerd.
Vergelijkbaar: HR 29 november 2011: ECLI:NL:HR:BT6257 zie de Conclusie AG onder 3 e.v. De HR doet het middel af met 81 RO.
HR 14 februari 2012, ECLI:NL:HR: BU8755.
Beroepschrift 27‑06‑2012
De Hoge Raad der Nederlanden
Griffienummer: S 12/02521
SCHRIFTUUR VAN CASSATIE
in de zaak van [rekwirant], geboren op [geboortedatum] 1971, wonende aan de [adres] te [postcode] [woonplaats], rekwirant tot cassatie van een hem betreffend arrest van het gerechtshof te Amsterdam, nevenzittingsplaats Arnhem, parketnummer 21.004101.11, uitgesproken op 13 maart 2012
Deze schriftuur wordt ondertekend en ingediend door mr S.J. van der Woude advocaat te Amsterdam, aldaar kantoorhoudende aan de Willemsparkweg 63 te 1071 GS Amsterdam, die verklaart tot deze ondertekening en indiening bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd door rekwirant van cassatie.
Rekwirant tot cassatie dient hierbij de navolgende middelen in:
Middel I:
Het recht is geschonden en/of er zijn vormen verzuimd, waarvan niet-naleving nietigheid meebrengt. In het bijzonder zijn de artikelen 350, 358, en 415 Sv geschonden, doordat het onder 2. bewezenverklaarde, voor zover inhoudende dat geld is weggenomen, niet uit de bewijsmiddelen kan volgen, zodat de bewezenverklaring onvoldoende met redenen is omkleed.
Mitsdien lijdt het arrest aan nietigheid.
Toelichting:
Aan rekwirant is onder 2. ten laste gelegd dat hij:
hij op en of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 09 maart 2008 tot en met 07 april 2008 te Amsterdam en/of te Muiden en/of te Lelystad en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een hoeveelheid brandstof en/of geld, geheel of ten dele toebehorend aan [A] Transport B.V., in elk geval aan een ander of anderen dan aan hem, verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot die/dat brandstof en/of geld heeft/hebben verschaft en/of die/dat weg te nemen brandstof en/of geld onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door gebruik te maken van een (ontvreemde) tankpas met (bijbehorende) pincode waartoe hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) niet gerechtigd was/waren, althans door middel van een valse sleutel.
Hiervan is bewezen verklaard dat:
hij op tijdstippen in de periode van 09 maart 2008 tot en met 07 april 2008 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen telkens met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen geld toebehorend aan [A] Transport B.V. waarbij hij, verdachte, en zijn mededaders dat weg te nemen geld onder hun bereik hebben gebracht door gebruik te maken van een ontvreemde tankpas met bijbehorende pincode waartoe hij, verdachte, en zijn mededaders niet gerechtigd waren, althans door middel van een valse sleutel.
en
hij op tijdstippen in de periode van 09 maart 2008 tot en met 07 april 2008 in Nederland, tezamen telkens met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen geld toebehorend aan [A] Transport B.V. waarbij hij, verdachte, dat weg te nemen geld onder zijn bereik heeft gebracht door gebruik te maken van een ontvreemde tankpas met bijbehorende pincode waartoe hij, verdachte, niet gerechtigd was, althans door middel van een valse sleutel.
Het hof heeft rekwirant derhalve vrijgesproken van de diefstal van brandstof en veroordeeld voor de diefstal van geld.
Het hof heeft in verband met het feit dat rekwirant het feit materieel had bekend (en zijn raadsvrouw geen verweer strekkende tot vrijspraak heeft gevoerd) conform artikel 359, derde lid Sv volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen; daarbij heeft het hof wel de inhoud weergegeven van het eerste bewijsmiddel, een proces-verbaal van politie aangaande de verklaring die rekwirant op 15 april 2008 heeft afgelegd. Uit die verklaring blijkt kort gezegd de volgende gang van zaken. Rekwirant had als vrachtwagenchauffeur van Transportbedrijf [A] een tankpas onder zich, die hij na zijn laatste werkdag op 16 januari 2008 in zijn portemonnee heeft gehouden. Deze tankpas heeft hij in maart/april in 2008 gebruikt om voor zichzelf te tanken en om anderen mee te laten tanken.
Uit deze verklaring, noch uit de inhoud van de andere bewijsmiddelen (proces-verbaal van aangifte en een factuuroverzicht van transacties van Shell) waarvan de inhoud niet is weergegeven kan blijken dat rekwirant geld heeft weggenomen van Transportbedrijf [A]. Dat rekwirant brandstof heeft getankt of door anderen heeft laten tanken met een tankpas van dit bedrijf, zodat de kosten van die brandstof aan dit bedrijf zijn gefactureerd doet hier niet aan af.
Ik merk ten overvloede op dat uit de bewijsmiddelen ook niet blijkt dat het transportbedrijf de gefactureerde kosten voor de onbevoegd met de tankpas getankte brandstof heeft voldaan, of daarvoor aansprakelijk is gesteld.
belang
Het belang van rekwirant bij zijn cassatieberoep op dit punt is in het volgende gelegen.
Het middel stelt dat de bewezenverklaring van diefstal van geld niet kan volgen uit de gebezigde bewijsmiddelen. Het gaat hier om de bewijsbaarheid van het bewezenverklaarde feit op een niet ondergeschikt punt: indien niet bewezen verklaard kan worden dat geld is weggenomen, valt het bewezen te verklaren bestanddeel ‘enig goed’ immers volledig weg. Of na verwijzing dan wel terugwijzing op andere gronden alsnog bewezenverklaring van dit bestanddeel zal kunnen volgen is een vraag die in cassatie (in beginsel) niet aan de orde is.
Wanneer in het kader van de vraag, of rekwirant klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij zijn cassatieberoep, wèl wordt betrokken de situatie na eventuele gegrondverklaring van het middel en verwijzing of terugwijzing, en daarbij wordt bezien of veroordeling voor dit feit in die situatie alsnog (zeer) voor de hand ligt, moet de conclusie zijn dat dit niet het geval is. Wanneer de zaak voor wat betreft feit 2 opnieuw moet worden afgedaan, zal immers geen veroordeling kunnen volgen voor het wegnemen van ‘een hoeveelheid brandstof’ zoals mede ten laste was gelegd, omdat het hof rekwirant van dit onderdeel van de tenlastelegging heeft vrijgesproken, en rekwirant zijn cassatieberoep heeft ingetrokken voor wat betreft zijn partiële vrijspraak van feit 2, waaronder van het onderdeel ‘een hoeveelheid brandstof’. De vrijspraak van dit onderdeel is hierdoor onherroepelijk geworden.
Omdat uit de door het hof gebezigde bewijsmiddelen noch uit de andere stukken in het dossier kan worden afgeleid dat het opzet van verzoeker betrekking kan hebben gehad op het wegnemen van iets anders dan brandstof, zal bij gegrondverklaring van het middel vrijspraak van de gehele tenlastelegging voor wat betreft feit 2 dienen te volgen, althans dient hier ernstig rekening mee te worden gehouden. In deze omstandigheid is voor rekwirant voldoende belang gelegen bij het cassatieberoep.
Hieraan kan niet afdoen dat rekwirant in zekere zin een bekentenis heeft afgelegd, noch dat zijn raadsvrouw in hoger beroep heeft meegedeeld dat rekwirant zich neerlegt bij de bewezenverklaring en de straf. Dat betekent immers niet dat rekwirant zich moet neerleggen bij een onjuiste (motivering van de) bewezenverklaring, en hier in cassatie niet meer over zou kunnen klagen.
Middel II:
Het recht is geschonden en/of er zijn vormen verzuimd, waarvan niet-naleving nietigheid meebrengt. In het bijzonder zijn de artikelen 350, 358, 359 en 415 Sv geschonden, doordat het hof naar aanleiding van het onder 2. ten laste gelegde feit bewezen heeft verklaard dat rekwirant dat feit zowel heeft gepleegd als heeft medegepleegd, terwijl zulks niet ten laste was gelegd zodat het hof de grondslag van de tenlastelegging heeft verlaten, althans heeft het hof ten onrechte nagelaten een keuze te maken tussen deze beide in de tenlastelegging vermelde mogelijkheden. Mitsdien lijdt het arrest aan nietigheid.
Toelichting:
Aan rekwirant is onder 2. ten laste gelegd dat hij:
hij op en of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 09 maart 2008 tot en met 07 april 2008 te Amsterdam en/of te Muiden en/of te Lelystad en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een hoeveelheid brandstof en/of geld, geheel of ten dele toebehorend aan [A] Transport B.V., in elk geval aan een ander of anderen dan aan hem, verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot die/dat brandstof en/of geld heeft/hebben verschaft en/of die/dat weg te nemen brandstof en/of geld onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door gebruik te maken van een (ontvreemde) tankpas met (bijbehorende) pincode waartoe hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) niet gerechtigd was/waren, althans door middel van een valse sleutel.
Hiervan is bewezen verklaard dat:
hij op tijdstippen in de periode van 09 maart 2008 tot en met 07 april 2008 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen telkens met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen geld toebehorend aan [A] Transport B.V. waarbij hij, verdachte, en zijn mededaders dat weg te nemen geld onder hun bereik hebben gebracht door gebruik te maken van een ontvreemde tankpas met bijbehorende pincode waartoe hij, verdachte, en zijn mededaders niet gerechtigd waren, althans door middel van een valse sleutel.
en
hij op tijdstippen in de periode van 09 maart 2008 tot en met 07 april 2008 in Nederland, tezamen telkens met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen geld toebehorend aan [A] Transport B.V. waarbij hij, verdachte, dat weg te nemen geld onder zijn bereik heeeft gebracht door gebruik te maken van een ontvreemde tankpas met bijbehorende pincode waartoe hij, verdachte, niet gerechtigd was, althans door middel van een valse sleutel.
In de tenlastelegging wordt rekwirant verweten dat hij: ‘tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een hoeveelheid brandstof en/of geld’ (cursivering van mij, sw).
Omtrent het woord ‘althans’ is in Van Dale's ‘Nieuw Handwoordenboek der Nederlandse taal’ negende druk het volgende vermeld:
‘beperkt de omvang van het in de hoofdzin gezegde: tenminste: hij is niet gekomen ~ ik heb hem niet gezien.’
Het woord ‘althans’ heeft in een tenlastelegging doorgaans de functie om weer te geven dat de verdachte primair ten laste wordt gelegd hetgeen aan het woord ‘althans’ vooraf gaat, en subsidiair — voor het geval het eerst vermelde niet bewezen wordt geacht — hetgeen op het woord ‘althans’ volgt. Het woord wordt een enkele keer ook wel kennelijk gebruikt als een wat deftiger equivalent van ‘of’.
Een alternatief voor het woord ‘althans’ is de zinsnede ‘in elk geval’ Deze zinsnede is in deze zaak gebruikt in het onder 1. ten laste gelegde (‘een tankpas, in elk geval enig goed’).
Enkele voorbeelden van het gebruik van het woord ‘althans’ ontleen ik aan HR 26-6-2012, LJN: BW9182L:
- —
althans, indien het vorenstaande onder 3 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden
- —
op verschillende tijdstippen, althans op enig tijdstip;
- —
te Amsterdam, althans in de gemeente Amsterdam
Aan HR 12-6-2012, LJN: BW7948 ontleen ik:
- —
grovelijk, althans aanmerkelijk onvoorzichtig
- —
bevestigd, althans verbonden
- —
het commando ‘vier touwen los, voorin overnemen’ en/althans ‘we kunnen’ althans in dergelijke bewoording, en/althans aan de eerst piloot van de helicopter heeft aangegeven dat deze veilig kon wegvliegen
- —
vierhonderd meter, althans een aanzienlijke afstand
In HR 3-7-2012, LJN: BW9978 trof ik tenslotte de volgende voorbeelden aan:
- —
(…) althans (…), hier los gebruikt na het primair ten laste gelegde feit, en aan het begin van het subsidiair ten laste gelegd feit. Het woord ‘althans’ heeft hier de zuivere betekenis van ‘subsidiair’, en is kennelijk de verkorte vorm van : ‘althans indien het vorenstaande niet tot veroordeling mocht leiden’
- —
‘ACAB’ (All Cops Are Bastards) althans een opdruk/tekst van gelijke beledigende aard en betekenis
- —
als gezagsdrager, althans met gezag bekleed en in dienst van de Nederlandse politie
- —
Nederlandse politie (organisatie) althans het regionale politiekorps Zeeland, althans, het regiokorps Zeeland team Goed Noord
Waar in een telastelegging tussen twee zinsneden of woorden het woord ‘althans’ is gevoegd kan de betekenis daarvan gelet op het voorgaande redelijkerwijs niet zó worden opgevat, dat beide zinsneden of woorden (impliciet cumulatief) naast elkaar ten laste worden gelegd. In dat geval behoren immers steeds formuleringen als ‘en’, dan wel ‘en/of’ worden gebruikt.
Ik meen dat Uw Raad dit oordeel ook is toegedaan gelet op HR 7-9-2004, LJN: AO9792, waarin Uw Raad de formulering ‘tezamen en in verenging met een ander of anderen’ parafraseert als ‘al dan niet tezamen met en in verenging met een ander of anderen’. Zie ook het recentere HR 20-09-2011, LJN: BP6016.
Gelet op het voorgaande heeft het hof door beide in de telastelegging als alternatieven (al dan niet in primair/subsidiair verband) gepresenteerde mogelijkheden bewezen te verklaren de grondslag van de tenlastelegging verlaten, aangezien de telastelegging op dit punt niet in cumulatieve zin kon en mocht worden opgevat.
In sommige gevallen behoeft de rechter in de bewezenverklaring geen keuze te maken tussen beide door ‘althans’ gescheiden zinsneden, omdat dit voor de strafrechtelijke betekenis geen verschil maakt. Ten denken valt aan formuleringen als ‘gestoken met een mes, althans een scherp en/of puntig en/of hard en/of lang en/of smal voorwerp ’(ontleend aan HR 2 maart 2010, BK6166).
Waar evenwel, zoals hier, in de telastelegging is vermeld dat een feit is gepleegd ‘tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen’ zal wel een keuze moeten worden gemaakt omdat dit voor de strafrechtelijke betekenis van belang is, onder meer voor de kwalificatie . Dit blijkt onder meer uit HR 7-9-2004, LJN AO9792, waarin sprake was van precies dezelfde formulering, te weten ‘tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen’ waarvan het hof bewezen had verklaard: ‘tezamen en in verenging met anderen en alleen’. Idem het eerder genoemde HR 20-9-2011, LJN: BP6016
belang
Het belang van onderhavige kwestie is ruimer dan dat van de kwalificatie. Indien alleen een veroordeling kan volgen voor het in vereniging plegen van het bewezenverklaarde feit dan wel het alleen plegen van het feit kan dit gevolgen hebben voor de strafoplegging en voor de omvang de schade die rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit is toegebracht. Voor wat betreft de kennelijke oordeel van het hof dat de schade ook kan gelden als rechtstreeks te zijn toegebracht door het onder 1 bewezen verklaarde feit moge ik in dit verband kortheidshalve verwijzen naar het hierna bij middel IV vermelde, waarin dat oordeel (en de motivering daarvan) wordt bestreden.
Middel III:
Het recht is geschonden en/of er zijn vormen verzuimd, waarvan niet-naleving nietigheid meebrengt. In het bijzonder zijn de artikelen, 315, 328, 330, 358, 359, 361 en 415 Sv geschonden, doordat het hof heeft nagelaten een beslissing te nemen op het verzoek van de raadsvrouw om aanhouding van de zaak voor het doen overleggen van nadere stukken, te weten een brief van de verzekeringsmaatschappij waaruit blijkt dat de benadeelde partij niets heeft ontvangen van de verzekering, althans heeft nagelaten te vermelden welke maatstaf het bij de afwijzing van het verzoek heeft aangelegd, terwijl de motivering ook overigens niet (zonder meer) begrijpelijk is. Mitsdien lijdt het arrest aan nietigheid.
Toelichting:
Blijkens het daarvan opgemaakte proces-verbaal van de zitting van 28 februari 2012 heeft de raadsvrouw aldaar een verzoek gedaan tot aanhouding van de zaak om een nader schriftelijk stuk (bescheid) over te doen leggen ter onderbouwing van de vordering van de benadeelde partij, te weten een brief van de verzekeringsmaatschappij. Zij heeft hiertoe het volgende aangevoerd:
Het hoger beroep richt zich tegen de gehele vordering. In het dossier is te lezen dat de benadeelde partij zelf heeft aangegeven te zijn verzekerd. In mijn optiek is de door de advocaat-generaal genoemde brief geen duidelijke bevestiging dat de benadeelde partij niets heeft ontvangen van de verzekering. Ik wil dus een brief zien van de verzekeringsmaatschappij.
en
Cliënt legt zich neer bij de bewezenverklaring en de straf. De advocaat-generaal zegt dat de benadeelde partij niet verplicht is om de schade te claimen bij de verzekeringsmaatschappij. Dat is op zichzelf juist maar als een benadeelde partij een schadebedrag opgeeft moet dat in het algemeen worden onderbouwd. Een brief van de benadeelde partij zelf is geen onderbouwing. Als hij zegt dat hij niets heeft ontvangen, dan lijkt het erop dat er wel is geclaimd maar niet is uitgekeerd. Dan zou niets hem ervan moeten weerhouden om de brief van de verzekering als bijlage mee te sturen ter onderbouwing van de vordering. Het is een tamelijk hoog bedrag voor cliënt, hij leeft van een uitkering. Ik vraag om uitstel van de beslissing over de vordering van de benadeelde partij, om alsnog een onderbouwing bij het dossier te voegen.
Dit is een verzoek van de raadsvrouw als bedoeld in artikel 315 jo. 328 en 331 Sv waarop het Hof ingevolge artikel 330 Sv op straffe van nietigheid gehouden was te beslissen, welke bepalingen ingevolge artikel 415 Sv ook in hoger beroep van toepassing zijn. Maatstaf daarbij is de of de noodzaak van het verzochte gebleken is.
Het hof heeft zijn afwijzing van het verzoek bij arrest gemotiveerd als volgt:
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat uit de aangifte blijkt dat verdachte was verzekerd en dat de vordering van de benadeelde partij nader moet worden onderbouwd met een brief van de verzekering met de mededeling dat er niets is uitgekeerd.
Het hof overweegt daartoe dat de vordering van de benadeelde partij is onderbouwd met facturen en dat de benadeelde partij enkel op grond van een onderdeel van de aangifte (welk onderdeel door het hof wordt aangemerkt als een kennelijke verschrijving) waaruit zou kunnen blijken dat de benadeelde partij verzekerd is, niet hoeft te bewijzen dat de schade bij een verzekering is geclaimd en de verzekering de schade niet heeft uitgekeerd.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 primair en 2 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Het hof heeft aldus nagelaten een beslissing te nemen op het verzoek om aanhouding van de zaak om een brief van de verzekeringsmaatschappij te doen overleggen waaruit blijkt dat er niets is uitgekeerd.
Indien uit de hierboven weergegeven motivering mag en moet worden afgeleid dat het hof het verzoek (impliciet) heeft afgewezen, heeft het hof nagelaten bij die afwijzing te vermelden van welke maatstaf het is uitgegaan.
Indien in de overweging van het hof ook nog mag en moet worden ingelezen dat het hof is uitgaan van de juist maatstaf, te weten dat aanhouding niet noodzakelijk is, is de motivering niet (zonder meer) begrijpelijk op grond van het volgende.
Uit de overwegingen van het hof valt niet op te maken of het hof ervan is uitgegaan dat de benadeelde partij verzekerd is of niet. Enerzijds merkt het hof immers op dat het de passage in de aangifte waaruit blijkt dat de benadeelde verzekerd is, Aanmerkt als een ‘kennelijke verschrijving’, anderzijds overweegt het hof op dat uit de aangifte ‘zou kunnen blijken blijkt dat de benadeelde partij verzekerd is’. De motivering van de beslissing is aldus onbegrijpelijk, althans tegenstrijdig en ontoereikend.
Hier komt het volgende bij.
Wanneer een benadeelde partij heeft aangegeven verzekerd zijn tegen de schade waarvan hij vergoeding vraagt, houdt dit de bepaald niet als denkbeeldig te verwaarlozen kans in, dat die schade ten tijde van de terechtzitting reeds — geheel of gedeeltelijk — door de verzekeraar is vergoed.
Uit artikel 7:962, eerste lid, BW volgt dat wanneer een verzekerde ter zake van schade een vordering op derden heeft (anders dan uit verzekering, dus onder meer een vordering op de aansprakelijke veroorzaker van die schade), de vordering op die derde overgaat op de verzekeraar bij wijze van subrogatie, indien de verzekeraar die schade al dan niet verplicht vergoedt.
Dat betekent dat een benadeelde partij wiens schade reeds door zijn verzekering is vergoed civielrechtelijk niet langer een vordering meer heeft op de aansprakelijke veroorzaker van die schade, omdat de vordering is overgegaan op de verzekeraar.
De benadeelde partij kan de schade, voor zover vergoed, dan ook niet langer in het strafgeding vorderen van de verdachte, omdat de vordering binnen het strafgeding moet worden beoordeeld naar de regels van het civiele recht.
Het verzekerd zijn van de benadeelde partij voor de schade die is toegebracht door een strafbaar feit is dan ook een belangrijke factor bij beslissingen die over de vordering van de benadeelde partij door de strafrechter moeten worden genomen.
De raadsvrouw heeft om aanhouding (‘uitstel’) van de zaak verzocht teneinde een brief van de verzekeringsmaatschappij in het geding te laten brengen omtrent de vraag of zij de schade al dan niet aan de benadeelde partij had vergoed, waarbij zij zich er op baseerde dat de benadeelde partij reeds in zijn aangifte had verklaard verzekerd te zijn tegen de als gevolg van het strafbare feit geleden schade.
In het licht van het voorgaande behoefde het oordeel van het hof, dat de passage in de aangifte, waaruit blijkt dat de benadeelde partij verzekerd is, als een ‘kennelijke verschrijving’ wordt aangemerkt, nadere motivering die ontbreekt.
Ook behoefde in het licht van het voorgaande nadere toelichting het kennelijke oordeel van het hof dat een benadeeld partij, die blijkens een passage van zijn aangifte verzekerd, is ‘niet behoeft te bewijzen dat de schade bij een verzekering is geclaimd en de verzekering de schade niet heeft uitgekeerd’ omdat het niet duidelijk is wat het hof hiermee wil zeggen.
Indien het hof heeft bedoeld te zeggen dat van een benadeelde partij die verzekerd is voor de schade die in het strafgeding wordt gevorderd en/of die schade heeft geclaimd bij zijn verzekeraar niet kan of mag worden verlangd dat hij middels een schrijven van die verzekering aantoont of en zo ja voor welk bedrag de verzekeraar tot vergoeding van de in het strafgeding gevorderde schade is overgegaan, is dat oordeel onjuist.
Indien het hof in deze overweging heeft bedoelt tot uitdrukking te brengen dat in casu voldoende aannemelijk was geworden dat de benadeelde partij niet verzekerd was, of wel verzekerd was en de schade niet heeft geclaimd bij zijn verzekeraar, of wel heeft geclaimd bij zijn verzekeraar maar in het geheel geen vergoeding heeft ontvangen, behoeft dit oordeel bepaald nadere toelichting, die evenwel ontbreekt.
Ook om deze redenen is de door het hof gegeven motivering onbegrijpelijk althans ontoereikend.
Het arrest lijdt op grond van het voorgaande aan nietigheid.
belang
Het belang van rekwirant bij dit middel is erin gelegen dat na verwijzing of terugwijzing alsnog onderzoek wordt verricht naar de vraag of de verzekeraar van de benadeelde partij de schade heeft vergoed. Zo ja, dan zal de vordering van de benadeeld partij behoren te worden verminderd met het bedrag van de hem reeds door de verzekeraar gedane schade-uitkering, en ligt het ook voor de hand dat de maatregel ex artikel 36f Sv dienovereenkomstig wordt beperkt tot de schade die nog niet is vergoed.
Middel IV:
Het recht is geschonden en/of er zijn vormen verzuimd, waarvan niet-naleving nietigheid meebrengt. In het bijzonder zijn de artikelen, 361 en 415 Sv geschonden, doordat het hof ten onrechte heeft aangenomen dat de schade van de benadeelde partij, die kennelijk bestaat uit het financiële nadeel ten gevolge van het door rekwirant onbevoegd tanken van brandstof met een tankpasje van de benadeelde partij, (mede) het rechtstreekse gevolg is geweest van de verduistering van dat pasje, althans doordat het hof dit oordeel niet toereikend heeft gemotiveerd.
Mitsdien lijdt het arrest aan nietigheid.
Toelichting
De benadeelde partij [A] Transport B.V. heeft vergoeding gevraagd van de door haar geleden schade, die er kennelijk in bestaat dat de kosten van de brandstof, die is getankt met het door rekwirant verduisterde tankpasje van het transportbedrijf, aan haar is gefactureerd (en mogelijk ook reeds betaald, maar dat blijkt niet uit de stukken).
Het hof heeft geoordeeld dat deze schade haar rechtstreeks is toegebracht door zowel het onder 1. als het onder 2. bewezen verklaarde feit.
Het is aannemelijk dat de door het transportbedrijf geleden schade rechtstreeks is toegebracht door het gebruik van het tankpasje door rekwirant (al dan niet met derden) om er benzine mee te tanken voor privégebruik van zichzelf en anderen.
Rekwirant was hiertoe na het einde van zijn dienstverband natuurlijk niet meer gerechtigd. Hij was hiertoe ook tijdens zijn dienstverband trouwens ook niet toe gerechtigd.
Gelet hierop valt evenwel moeilijk in te zien dat de schade reeds is opgetreden door en als rechtstreeks gevolg van de beslissing van rekwirant om het tankpasje dat hij nog in zijn portemonnee had, niet terug te geven aan zijn werkgever toen zijn dienstverband op 16 januari 2012 wed beëindigd, maar dit pasje te houden.
Ik merk op dat rekwirant onder 1. is veroordeeld voor het op 16 januari 2008 te Zaandam verduisteren van de tankpas, terwijl het onbevoegd tanken met de tankpas zich mede gelet op de veroordeling onder 2. pas heeft voorgedaan in de periode van 9 maart 2008 tot en met 7 april 2008. Het verband tussen de verduistering op 16 januari 2008 en de schadetoebrengende handelingen die zich ongeveer twee maanden later hebben voorgedaan is onvoldoende om te kunnen zeggen dat de schade rechtstreeks het gevolg is van de verduistering. Mede gelet op dit tijdsverloop kan niet (zonder meer) worden gezegd dat het verduisteren van de tankpas min of meer samenvalt met het gebruik daarvan voor privédoeleinden, althans het besluit om de tankpas voor dat doel te gebruiken.
In elk geval kan niet zonder nadere motivering, die ontbreekt, worden aangenomen dat de schade aan H. Velhuizen Transport B.V. rechtstreeks is toegebracht door de enkele verduistering van de tankpas door rekwirant op 16 januari 2008.
Het Hof heeft de schade derhalve ten onrechte aangemerkt als gevolg van het onder 1. bewezen verklaarde feit, althans deze beslissing ontoereikend gemotiveerd.
belang:
Het belang van rekwirant bij deze klacht is gelegen in de samenhang met het eerste en tweede middel: indien hij na verwijzing/terugwijzing alsnog geheel of gedeeltelijk wordt vrijgesproken van feit 2, zal ook de veroordeling tot het betalen van de door de benadeelde partij beweerdelijk geleden schade waarschijnlijk geheel of gedeeltelijk niet in stand kunnen blijven, terwijl het in verband hiermee voor de hand ligt dat ook geen schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f Sv zal worden opgelegd, dan wel dat deze dienovereenkomstig zal worden verminderd.
Middel V
Het recht is geschonden en/of er zijn vormen verzuimd, waarvan niet-naleving nietigheid meebrengt. In het bijzonder zijn de artikelen, 361 en 415 Sv geschonden, doordat het hof de vordering van de benadeelde partij zonder nadere motivering heeft toegewezen tot het gevorderde bedrag van € 5.442,09, terwijl uit de voor het bewijs gebruikte aangifte van de benadeelde partij blijkt dat de totale schade slechts € 1.875,72 bedroeg. Het arrest lijdt door dit motiveringsgebrek aan nietigheid.
Toelichting
Weliswaar is de hoogte van de vordering op zichzelf niet bestreden door de raadsvrouw, althans blijkt daarvan niet uit het proces-verbaal van de zitting, maar het behoefde toch toelichting van het hof waarom het is afgeweken van het met stelligheid in het proces-verbaal van aangifte genoemde totale schadebedrag van € 1.875,22, welke proces-verbaal voor de bewezenverklaring is gebruikt.
Ook is niet duidelijk welke betekenis het hof in dit verband heeft toegekend aan het voor het bewijs gebruikte factuuroverzicht van de transactie Shell, welk overzicht een totaalbedrag van € 2.810,50 oplevert.
Weliswaar behoeft de hoogte van de schade niet te blijken uit de gebezigde bewijsmiddelen maar de hoogte van die schade mag daarmee toch ook weer niet in strijd zijn. Althans behoeft die afwijking nadere toelichting wil de toewijzing niet onbegrijpelijk zijn. Zie ook HR 17-10-2006, LJN: AY7391.
belang
Het belang van rekwirant is erin gelegen dat indien het middel slaagt de kans bestaat dat de vordering tot een lager bedrag moet worden toegewezen dan het hof heeft gedaan in het in cassatie bestreden arrest.
Amsterdam, 27 juni 2012
S.J. van der Woude
raadsman