HR, 17-10-2006, nr. 03115/05
ECLI:NL:HR:2006:AY7391
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
17-10-2006
- Zaaknummer
03115/05
- LJN
AY7391
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2006:AY7391, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 17‑10‑2006
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2006:AY7391
ECLI:NL:HR:2006:AY7391, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 17‑10‑2006; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2006:AY7391
- Vindplaatsen
Conclusie 17‑10‑2006
Inhoudsindicatie
Vordering benadeelde partij. Bewezenverklaring en bewijsmiddelen houden in dat de benadeelde partij fl. 800,- aan verdachte heeft overhandigd. In het voegingsformulier heeft de benadeelde partij opgegeven fl. 1.600,- (€ 726,04) aan schade geleden te hebben, met als omschrijving van die schade “borgsom f 1.600,-”. Het hof heeft de vordering van de benadeelde partij toegewezen en verdachte veroordeeld om tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een bedrag van € 726,-, en verdachte de verplichting tot betaling aan de Staat van eenzelfde bedrag opgelegd. ’s Hofs oordeel dat de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 726,- dient te worden toegewezen, is gelet op het vorenstaande zonder nadere motivering, welke ontbreekt, onbegrijpelijk.
Nr. 03115/05
Mr. Knigge
Zitting: 29 augustus 2006
Conclusie inzake:
[verdachte]
1. De verdachte is door het Gerechtshof te Amsterdam wegens "oplichting, meermalen gepleegd" veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden. Voorts heeft het Hof de vordering van de benadeelde partijen toegewezen en aan de verdachte betalingsverplichtingen opgelegd zoals in het arrest vermeld.
2. Namens de verdachte heeft mr. G.A. Jansen, advocate te Amsterdam, vier middelen van cassatie voorgesteld.
3. Deze zaak, waarin verdachte is veroordeeld voor oplichting, meermalen gepleegd, in de periode van 8 november 2001 tot en met 16 november 2001, hangt samen met de zaken met nummers 03349/05 en 02772/05, waarin ik vandaag eveneens concludeer. Die zaken betreffen dezelfde verdachte en zijn gelijktijdig door het Hof behandeld. Verdachte is ook in die zaken veroordeeld wegens respectievelijk (onder meer) oplichting, meermalen gepleegd van 1 april tot en met 30 mei 2002 en (onder meer) oplichting, meermalen gepleegd van 20 september tot en met 21 oktober 2000. Het bewezenverklaarde behelst steeds dezelfde modus operandi, met steeds andere slachtoffers.
4. Het eerste middel klaagt over overschrijding van de inzendtermijn.
5. Verdachte heeft tegen het arrest van 26 oktober 2004 (per abuis is in de schriftuur de datum 28 oktober 2004 vermeld) op 5 november 2004 cassatieberoep ingesteld. De stukken van het geding zijn blijkens het daarop geplaatste stempel op 01 november 2005 (per abuis wordt in de schriftuur de datum 4 november 2005 vermeld) bij de Hoge Raad binnengekomen. Dat betreft een overschrijding van de inzendtermijn met bijna vier maanden. Deze overschrijding kan niet meer worden gecompenseerd door een voortvarende behandeling. Dit moet tot strafvermindering leiden.
6. Het middel slaagt.
7. Het tweede middel klaagt over het ontbreken bij de stukken van de ter terechtzitting in hoger beroep overgelegde pleitnota en over het niet of onvoldoende weergeven van de gevoerde verweren in het proces-verbaal van de zitting.
8. In de toelichting op het middel merkt de steller op dat zij zelf als raadsvrouw in hoger beroep een pleitnota heeft overgelegd tijdens de gelijktijdige behandeling van onderhavige zaak (rolnummer 23/001661-03) met twee andere zaken tegen verdachte (rolnummers 23/003198-03 en 23/001017-03). Zij merkt in dat verband op dat de bedoelde pleitnota in alle zaken van toepassing was.
9. De genoemde andere zaken zijn de zaken met griffienummers 03349/05 en 012772/05, waarin ik heden eveneens concludeer en waarin mr. G.A. Jansen eveneens middelen heeft ingediend. Bij de stukken in die zaken bevindt zich telkens een pleitnota d.d. 26 oktober 2004 van mr G.A. Jansen waarboven de rolnummers 23/001017-03, 23/001661-03 en 23/003198-03 staan vermeld.
10. Het proces-verbaal van de zitting in hoger beroep vermeldt niets over het overleggen van een pleitnota, maar houdt in dit verband slechts het volgende in:
"De raadsvrouw voert het woord ter verdediging, wijst op de rapportage, voert aan dat het nu beter gaat met verdachte en verzoekt het hof clementie te betrachten."
11. De processen-verbaal van de behandeling in hoger beroep van de beide gelijktijdig behandelde zaken maken evenmin melding van de overlegging van een pleitnota.
12. Gelet op de gelijktijdige behandeling van de zaken in hoger beroep, de aanwezigheid van de pleitnota in de door het Hof toegezonden stukken die betrekking hebben op de beide andere zaken en de op die pleitnota vermelde rolnummers, moet het er mijns inziens voor worden gehouden dat deze pleitnota inderdaad ook in de onderhavige zaak is overgelegd.
13. Nu in cassatie als vaststaand kan worden aangenomen dat de bedoelde pleitnota is overgelegd, mist het middel voorzover daarin wordt geklaagd dat het proces-verbaal van de zitting van die overlegging geen melding maakt, redelijk belang. Hetzelfde geldt voor de klacht dat de pleitnota zich niet bij de stukken van de onderhavige zaak bevindt. Nu die pleitnota zich wél bij de stukken van de beide andere zaken bevindt, zal de Hoge Raad daarvan kennis kunnen nemen en is hij daarmee dus ambtshalve bekend.(1)
14. Het derde middel komt op tegen het niet responderen op het verweer dat de benadeelde partijen [betrokkene 2], [betrokkene 3] en [betrokkene 4] (gedeeltelijk) niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard in hun vordering.
15. De vordering van [betrokkene 2] bedroeg fl. 6114,- en was opgebouwd uit de volgende posten: fl. 4800,- wegens aan verdachte betaalde huur/borg, fl. 114,- aan taxikosten en fl. 1200,- aan meerkosten vervangende woonruimte. De vorderingen van [betrokkene 3] en van [betrokkene 4] bedroegen beide fl 2250,- wegens aan de verdachte betaalde huur/borg. De raadsvrouw van verdachte heeft in dit verband blijkens de pleitnota als volgt verweer gevoerd:
"[betrokkene 2]
Wilde de woning samen met een vriendin huren, niet staat vast wie welk deel heeft betaald. Uit de overgelegde kwitantie blijkt dat de vriendin ([betrokkene 1]) een bedrag van fl. 2800,- (€1270) heeft betaald en niet [betrokkene 2]. Niet-ontvankelijk in de vordering. Subsidiair afwijzing van de gevorderde taxikosten en kosten vervangende woonruimte nu deze kosten niet rechtsreeks uit het tenlastegelegde feit voortvloeien.
[betrokkene 3] en [betrokkene 4]
De vordering van deze benadeelde partijen is niet eenvoudig vast te stellen. Uit het dossier hebben deze personen en hun vaders verschillende verklaringen afgelegd over de betaalde geldbedragen. Zo blijkt dat de vader van [betrokkene 3] een bedrag van fl. 200,- heeft betaald en de vader van [betrokkene 4] fl. 50,- (p. 57 en 62). Slechts eenduidigheid over de laatste betaling van fl. 1925,- per persoon. Toewijzing van dit bedrag plus niet-ontvankelijkheid voor de rest van de vordering. Op p. 41 van het dossier blijkt dat het mapje met geld van [betrokkene 4] teruggevonden is. Verzoekt om teruggave van dit bedrag en dientengevolge afwijzing van de vordering nu deze reeds op andere wijze is voldaan."
16. Het Hof heeft in verband met de vordering van [betrokkene 2] als volgt beslist:
"De vordering van de benadeelde partij [betrokkene 2] (wonende te Amsterdam, rekeningnummer [...]) tot verkrijging van een schadevergoeding ligt voor toewijzing gereed tot een bedrag van Euro 2.178 (tweeduizend honderdachtenzeventig euro), vermeerderd met de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan deze uitspraak begroot op nihil.
(..)
De benadeelde partij [betrokkene 2] dient voor het overige niet ontvankelijk te worden verklaard in haar vordering nu deze overigens niet van zo eenvoudige aard is dat deze zich leent voor afdoening in het strafgeding. Het hof zal bepalen dat deze benadeelde partij dit deel van haar vordering bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
(..)
17. Het ten aanzien van [betrokkene 2] toegewezen bedrag (€ 2.178,-) correspondeert met het bedrag van fl. 4800,- dat volgens de bewezenverklaring door [betrokkene 2] aan verdachte is afgegeven. Het kan er dus voor gehouden worden dat "het overige" waarvoor de vordering niet ontvankelijk is verklaard, de taxikosten en de vervangende woonruimte betreft.
18. Met de "overgelegde pleitnota" wordt in het verweer kennelijk gedoeld op een bij het schadeformulier van [betrokkene 2] gevoegde verklaring, die als volgt luidt:
"Amsterdam 13 november 2001
Hierbij verklaar ik [betrokkene 5] een bedrag te hebben ontvangen van dfl. 2.800,- van [betrokkene 6](2); voor een lening met persoonlijk motief:
[betrokkene 5];
[betrokkene 5]"
19. Daaronder staan drie handtekeningen, klaarblijkelijk die van [betrokkene 5], [betrokkene 2] en [betrokkene 6]. "[Betrokkene 5]" is - zo begrijp ik uit het proces-verbaal van de politie - de persoon voor wie de verdachte zich uitgaf.
20. Het in deze kwitantie genoemde bedrag vindt indirect steun in de bewijsmiddelen. Uit zowel de ter zitting afgelegde verklaring van de verdachte (bewijsmiddel 2A)(3) als uit de verklaring van [betrokkene 2] (bewijsmiddel 3) blijkt dat [betrokkene 2] op 12 november fl. 200,- en op 13 november fl. 2600,- aan verdachte heeft gegeven (en daarna op 15 november nog eens een bedrag van fl. 2000,-). Nu de kwitantie door [betrokkene 2] bij het door hem ingediende schadeformulier is gevoegd, mag het er niet alleen voor gehouden worden dat het daarin genoemde bedrag betrekking heeft op het door [betrokkene 2] aan verdachte afgegeven geld, maar mag er ook van uitgegaan worden dat door de verdachte op 13 november 2001 één kwitantie is afgegeven die zowel betrekking had op het toen betaalde bedrag (fl. 2600,-) als op het bedrag dat de vorige dag was betaald (fl. 200,-).
21. Een uitdrukkelijke beslissing op het gevoerde verweer ontbreekt in het verkort arrest. Het middel klaagt daarover terecht. Tot cassatie hoeft dit evenwel niet te leiden, nu het verweer zijn weerlegging vindt in de bewezenverklaring en de daaraan ten grondslag gelegde bewijsmiddelen. Bewezenverklaard is dat de verdachte [betrokkene 2] heeft bewogen tot de afgifte van fl. 4800,-. De bewijsmiddelen - waarin van "[betrokkene 6]" niet wordt gerept - houden in dat het [betrokkene 2] is geweest die dat bedrag (in drie etappes) heeft betaald. Daarmee staat vast dat [betrokkene 2] degene is die door het strafbare feit rechtstreeks schade heeft geleden tot (in elk geval) het genoemde bedrag. Dat de vriendin van [betrokkene 2] kennelijk een gedeelte van het geld heeft voorgeschoten, kan daaraan niet afdoen. Ik merk daarbij nog op dat de in de kwitantie opgenomen zinsnede "voor een lening met een persoonlijk motief" moeilijk kan slaan op de reden waarom aan verdachte geld werd betaald. Het ging daarbij immers om handgeld en de vooruitbetaling van huur. Aannemelijk lijkt mij derhalve dat de zinsnede de (rechts)verhouding weergeeft tussen [betrokkene 2] en zijn vriendin. De verdachte heeft daarmee niets te maken.
22. Het Hof heeft ten aanzien van de vorderingen van [betrokkene 3] en [betrokkene 4] als volgt beslist:
"[betrokkene 3]
De vordering van de benadeelde partij [betrokkene 3] ( wonende te Baarn, rekeningnummer [...] ) tot verkrijging van een schadevergoeding ligt ligt voor toewijzing gereed tot het gevorderde bedrag van Euro 1.021,- (duizendeenentwintig euro) , vermeerderd met de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan deze uitspraak begroot op nihil.
(..)
De vordering van de [betrokkene 4] dient mede gelet op de teruggave die zal worden gelast van een geldbedrag van Euro 1021 te worden afgewezen.
23. Het aan [betrokkene 3] toegewezen bedrag (€ 1.021,-) correspondeert met het door hem gevorderde bedrag (fl. 2250,-). De afwijzing van de vordering van [betrokkene 4] hangt samen met de gelijktijdig gelaste teruggave aan [betrokkene 4] van een onder de verdachte in beslag genomen geldbedrag. In zoverre is dus niet in strijd met het verweer beslist. Nu de vordering van [betrokkene 4] geheel is afgewezen - en over de beslissing tot teruggave niet wordt geklaagd - heeft de verdachte geen belang bij zijn klacht dat het Hof niet heeft gerespondeerd op het verweer dat de vordering van [betrokkene 4] voor een deel niet ontvankelijk had moeten worden verklaard.
24. Aan het verweer dat de vader van [betrokkene 3] een bedrag van fl. 200,- heeft betaald, heeft het Hof geen uitdrukkelijke beslissing gewijd. Dit kan evenwel niet tot cassatie leiden, nu het aangevoerde zijn weerlegging weer vindt in de gemotiveerde bewezenverklaring, waaruit blijkt dat [betrokkene 3] tot de afgifte van het gehele bedrag is bewogen. Dat de vader van [betrokkene 3] mogelijk als geldschieter is opgetreden, kan daaraan niet afdoen, zelfs niet als hij een deel van het bedrag namens zijn zoon rechtstreeks aan de verdachte zou hebben overhandigd (waarvan overigens uit de bewijsmiddelen niets blijkt).
25. Het middel faalt.
26. Het vierde middel klaagt dat de toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [betrokkene 1] ontoereikend is gemotiveerd. Daartoe wordt in de toelichting op het middel aangevoerd dat het toegewezen bedrag (€726,-) hoger is dan de gevorderde schadevergoeding (fl. 800,-).
27. Zo geformuleerd mist het middel feitelijke grondslag. Het voegingsformulier houdt in dat de schade een bedrag van fl. 1600,- betreft (€726,-). Aan dat formulier is een handgeschreven verklaring van [betrokkene 5] gehecht dat hij fl. 1600,- heeft ontvangen van [betrokkene 7]. De verklaring is door deze beide personen ondertekend. Verder is een niet ondertekende toelichting aan het formulier gehecht, waarin staat vermeld dat [betrokkene 1] namens [betrokkene 7] en [betrokkene 8] een bedrag van fl 1600 (€726,04) als borgsom heeft betaald.
28. De kous is daarmee echter niet af. De tenlastelegging houdt evenals de bewezenverklaring in dat [betrokkene 1] is bewogen tot de afgifte van f. 800,-. De bewijsmiddelen (2A en 4) houden ook niet meer in dan dat [betrokkene 1] - vergezeld van twee dames - één keer een bedrag van fl. 800,- aan de verdachte heeft overhandigd. De vraag is of de toewijzing van het dubbele van dat bedrag zonder nadere motivering - die ontbreekt - begrijpelijk is. Voorzover het middel daarover bedoelt te klagen merk ik het volgende op.
29. De benadeelde partij kan alleen vergoeding vorderen van de schade die het rechtstreekse gevolg is van het strafbare feit zoals dat in de tenlastelegging en bewezenverklaring is omschreven. (4) Deze binding aan het tenlastegelegde en bewezenverklaarde feit brengt onder meer mee dat geen vergoeding kan worden gevorderd van schade die het gevolg is van ad informandum gevoegde feiten.(5) De vraag is hoever die binding aan het tenlastegelegde en bewezenverklaarde gaat. Ingeval van ad informandum gevoegde feiten is de schade het gevolg van andere feiten - in de zin van art. 68 Sr - dan het feit dat is bewezenverklaard. Dat is niet het geval als "hetzelfde (bewezenverklaarde) feit" in feite meer schade heeft veroorzaakt dan in de tenlastelegging - en bijgevolg in de bewezenverklaring - is verwoord. Die situatie kan zich in het onderhavige geval hebben voorgedaan. Dat tenlastegelegd (en op voet daarvan bewezenverklaard) is dat [betrokkene 1] is bewogen tot de afgifte van fl. 800,-, sluit niet uit dat hij in feite voor een hoger bedrag is opgelicht. Ik zou willen verdedigen dat ook de "meerschade" in dat geval als het rechtstreekse gevolg van het bewezenverklaarde strafbare feit kan worden aangemerkt.(6)
30. De vraag is vervolgens of het Hof in dit geval heeft kunnen aannemen dat van dergelijke meerschade sprake was. De stukken van het geding wijzen in de richting van een bevestigend antwoord. Tegenover de politie verklaarde [betrokkene 1] dat hij twee keer een bedrag van fl 800,- heeft betaald.(7)
31. Van belang is voorts dat de door [betrokkene 1] ingediende vordering ter terechtzitting noch door de verdachte, noch door zijn raadsvrouw is betwist. Het proces-verbaal van de zitting in hoger beroep vermeldt voor zover hier relevant:
"De voorzitter vraagt verdachte of hij erbij volhardt dat hij (..) [betrokkene 1] heeft bewogen tot de afgifte van f. 800,- (omgerekend in hele euro's: €726,- (..) verdachte verklaart hierbij te volharden.
(..)
De voorzitter vraagt verdachte of hij zich verzet tegen toewijzing van de vorderingen van voormelde personen (waaronder die van [betrokkene 1], Kn) tot het verkrijgen van schadevergoeding van voormelde bedragen (..) De verdachte verklaart het met dergelijke beslissingen eens te zijn."
32. Ondubbelzinnig is deze erkenning van de schade niet. Het equivalent van fl. 800,- is nu eenmaal niet een bedrag van €726,-. Van meer betekenis zou ik daarom willen achten dat de overgelegde pleitnota een afzonderlijke bespreking van alle vorderingen in de drie gelijktijdig behandelde zaken bevat en in verband met de onderhavige vordering slechts het volgende vermeldt:
"[betrokkene 1]
Referte"
33. Het proces-verbaal van de zitting vermeldt voorts:
"De verdachte wordt het recht gelaten het laatst te spreken. Hij meldt dat hij zich bij de raadsvrouw aansluit."
34. Gelet op de ondubbelzinnige vordering van de benadeelde partij, desteun die daarvoor is te vinden in de stukken van het geding en de procesopstelling van de verdediging ter zake meen ik dat de toewijzing van de gehele vordering door het Hof ook zonder nadere motivering niet onbegrijpelijk is. Voor verdere toetsing is in cassatie geen plaats.
35. Het middel faalt.
36. Het eerste middel slaagt. Het tweede en het derde middel kunnen worden afgedaan met de in art. 81 RO bedoelde motivering.
37. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen heb ik niet aangetroffen. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak ten aanzien van de strafoplegging en tot vermindering van de opgelegde straf, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
1 Vgl. o.m. HR 13 februari 1996, NJ 1996, 465.
2 Althans zo lees ik in de handgeschreven tekst.
3 Onderaan p. 14 van de doorgenummmerde aanvulling op het verkort arrest is - zoals een vergelijking met de verklaring zoals die het proces-verbaal van de zitting is opgetekend, bevestigt - kennelijk per abuis een regel weggevallen.
4 F.F. Langemeijer, Het slachtoffer en het strafproces (studiepockets strafrecht nr. 35), Kluwer: Deventer 2004, p. 91. Hij verwijst daarin naar Kamerstukken II 1989-1990 21345, nr. 3, p. 17 en naar HR 20 oktober 1992, NJ 1993, 157.
5 Zie HR 20 juni 1989, NJ 1990, 93 m.nt. ThWvV.
6 Anders wellicht Langemeijer, a.w., die stelt dat als alleen bewezenverklaard is dat een TV-toestel is ontvreemd, geen schadevergoeding kan worden toegekend voor de ook gestolen videorecorder. Ook HR 13 september 1997, NJ 1998, 102 lijkt op een sterke binding aan de tenlastelegging te wijzen, maar hier kan een rol hebben gespeeld dat volstrekt niet duidelijk is waaruit de meerschade heeft bestaan. Van een iets ruimere opvatting getuigt wellicht HR 17 februari 1998, NJ 1998, 449.
7 Zie de aangifte van [betrokkene 1] in het proces-verbaal van de politie op volgpaginanummer 11.
Uitspraak 17‑10‑2006
Inhoudsindicatie
Vordering benadeelde partij. Bewezenverklaring en bewijsmiddelen houden in dat de benadeelde partij fl. 800,- aan verdachte heeft overhandigd. In het voegingsformulier heeft de benadeelde partij opgegeven fl. 1.600,- (€ 726,04) aan schade geleden te hebben, met als omschrijving van die schade “borgsom f 1.600,-”. Het hof heeft de vordering van de benadeelde partij toegewezen en verdachte veroordeeld om tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een bedrag van € 726,-, en verdachte de verplichting tot betaling aan de Staat van eenzelfde bedrag opgelegd. ’s Hofs oordeel dat de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 726,- dient te worden toegewezen, is gelet op het vorenstaande zonder nadere motivering, welke ontbreekt, onbegrijpelijk.
17 oktober 2006
Strafkamer
nr. 03115/05
KM/MR
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 26 oktober 2004, nummer 23/001661-03, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1969, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Noord-Holland Noord" (Zuyder Bos) te Heerhugowaard.
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Amsterdam van 7 oktober 2002 - de verdachte ter zake van "oplichting, meermalen gepleegd" veroordeeld tot drie maanden gevangenisstraf. Voorts heeft het Hof de vordering van de benadeelde partijen toegewezen en aan de verdachte een betalingsverplichting opgelegd een en ander zoals in het arrest vermeld.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. G.A. Jansen, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Knigge heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest ten aanzien van de opgelegde straf, tot vermindering daarvan en tot verwerping van het beroep voor het overige.
3. Beoordeling van het eerste middel
3.1. Het middel behelst de klacht dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden.
3.2. De verdachte heeft op 5 november 2004 beroep in cassatie ingesteld. De stukken zijn op 1 november 2005 ter griffie van de Hoge Raad binnengekomen. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Het middel is dus terecht voorgesteld. Dit moet leiden tot strafvermindering.
4. Beoordeling van het tweede en het derde middel
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
5. Beoordeling van het vierde middel
5.1. Het middel klaagt dat de toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [betrokkene 1] ontoereikend is gemotiveerd.
5.2.1. Aan de verdachte is, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, tenlastegelegd dat hij:
"in of omstreeks 8 november 2001 tot en met 16 november 2001 te Amsterdam (telkens) met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen (telkens) door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, (...) [betrokkene 1] (...) heeft bewogen tot de afgifte van f. 800,- (...) in elk geval van enig goed of geld (...)."
5.2.2. Daarvan is bewezenverklaard dat hij:
"in de periode van 8 november 2001 tot en met 16 november 2001 te Amsterdam telkens met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen telkens door listige kunstgrepen en door een samenweefsel van verdichtsels (...) [betrokkene 1] heeft bewogen tot afgifte van f.800,-(...)."
5.2.3. Deze bewezenverklaring steunt onder meer op de volgende bewijsmiddelen:
a. de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep, voor zover inhoudende:
"Ik heb in het blad Via Via voor de periode 8 tot en met 14 november 2001 een advertentie gezet met de tekst: Driekamerwoning te huur aangeboden, gemeubileerd in Amsterdam, met twee maanden borg, (...).
(...) Op die advertentie kreeg ik op donderdag 8 november 2001 ook een telefonische reactie van [betrokkene 1]. Op die zelfde avond 12 november 2001 kwam [betrokkene 1] met twee vrouwen de woning aan de [a-straat 1] in Amsterdam bezichtigen. (...)Toen overhandigde hij mij f 800,-(...)."
b. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 1]:
"Op donderdag 8 november 2001 las ik een advertentie in de Via Via. Daarin werd een woning in Amsterdam te huur aangeboden. Ik gaf een telefonische reactie daarop. Op die zelfde avond 12 november 2001 ging ik met twee vrouwen de woning aan de [a-straat 1] in Amsterdam bezichtigen. (...) Toen overhandigde ik hem f 800(...)."
5.2.4. [Betrokkene 1] heeft blijkens het voegingsformulier benadeelde partij in het strafproces opgegeven een bedrag van fl. 1.600,- (€ 726,04) aan schade geleden te hebben, met als omschrijving van die schade "borgsom f 1.600,-".
5.3. Het Hof heeft de vordering van de benadeelde partij [betrokkene 1] toegewezen en de verdachte veroordeeld om tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [betrokkene 1] een bedrag van € 726,-, vermeerderd met de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de uitspraak begroot op nihil en de verdachte de verplichting tot betaling aan de Staat van eenzelfde bedrag opgelegd.
5.4. 's Hofs oordeel dat de vordering van de benadeelde partij [betrokkene 1] tot een bedrag van € 726,- dient te worden toegewezen, is gelet op het vorenstaande, zonder nadere motivering, welke ontbreekt, onbegrijpelijk.
5.5. Het middel is terecht voorgesteld.
6. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
7. Beslissing
De Hoge Raad:
Vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, de beslissing op de vordering van de benadeelde partij [betrokkene 1] en de ten behoeve van deze opgelegde betalingsverplichting;
Vermindert de duur van de opgelegde gevangenisstraf in die zin dat deze twee maanden en drie weken beloopt;
Wijst de zaak terug naar het Gerechthof te Amsterdam, opdat de zaak voor wat betreft de beslissing op de vordering van de benadeelde partij [betrokkene 1] en de ten behoeve van deze eventueel op te leggen betalingsverplichting op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
Verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en J. de Hullu, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 17 oktober 2006.