Einde inhoudsopgave
Verordening (EU) 2020/852 betreffende de totstandbrenging van een kader ter bevordering van duurzame beleggingen en tot wijziging van Verordening (EU) 2019/2088
Artikel 23 Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie
Geldend
Geldend vanaf 12-07-2020
- Bronpublicatie:
18-06-2020, PbEU 2020, L 198 (uitgifte: 22-06-2020, regelingnummer: 2020/852)
- Inwerkingtreding
12-07-2020
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
18-06-2020, PbEU 2020, L 198 (uitgifte: 22-06-2020, regelingnummer: 2020/852)
- Vakgebied(en)
Financieel recht / Bank- en effectenrecht
Financieel recht / Europees financieel recht
Milieurecht / Algemeen
Ondernemingsrecht / Bijzondere onderwerpen
1.
De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.
2.
3.
Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 8, lid 4, artikel 10, lid 3, artikel 11, lid 3, artikel 12, lid 2, artikel 13, lid 2, artikel 14, lid 2, en artikel 15, lid 2, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.
4.
De Commissie verzamelt voorafgaand aan het vaststellen en tijdens het opstellen van gedelegeerde handelingen alle nodige expertise, onder meer door raadpleging van de deskundigen van de in artikel 24 bedoelde deskundigengroep van de lidstaten inzake duurzame financiering. Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling handelt de Commissie overeenkomstig de beginselen en procedures die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven.
5.
Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.
6.
Een op grond van artikel 8, lid 4, artikel 10, lid 3, artikel 11, lid 3, artikel 12, lid 2, artikel 13, lid 2, artikel 14, lid 2, of artikel 15, lid 2, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van vier maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.