Zie o.m. HR 12 januari 2010, LJN BK2125 en HR 13 juli 2010, LJN BM2560.
HR, 29-03-2011, nr. 08/03891 P
ECLI:NL:HR:2011:BP0255
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
29-03-2011
- Zaaknummer
08/03891 P
- Conclusie
Mr. Aben
- LJN
BP0255
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht / Rechtsmiddelen
Materieel strafrecht / Sancties
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2011:BP0255, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 29‑03‑2011; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2011:BP0255
ECLI:NL:PHR:2011:BP0255, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 04‑01‑2011
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2011:BP0255
- Vindplaatsen
Uitspraak 29‑03‑2011
Inhoudsindicatie
Profijtontneming. De stelling dat het wederrechtelijk verkregen voordeel in de zaken 15 en 22 door tweeën had moeten worden gedeeld kan niet voor het eerst in cassatie worden opgeworpen. Conclusie AG: anders.
29 maart 2011
Strafkamer
nr. 08/03891 P
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage, zitting houdende te Arnhem, van 19 augustus 2008, nummer 21/001974-06, op een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ten laste van:
[Betrokkene], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1983, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de betrokkene. Namens deze heeft mr. A.H. Westendorp, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Aben heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak waarvan beroep en
tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage, zitting houdende te Arnhem, dan wel verwijzing naar een aangrenzend hof, teneinde opnieuw recht te doen op basis van het bestaande hoger beroep.
2. Beoordeling van het middel
2.1. De Hoge Raad begrijpt het middel aldus dat het klaagt
dat het Hof ten onrechte heeft aangenomen dat de medeverdachte [medeverdachte] voor zijn bemoeienissen (slechts) € 200,- heeft gekregen omdat "er vanuit dient te worden gegaan" dat die medeverdachte voor de helft heeft meegedeeld in het door het Hof aan de betrokkene toegerekende wederrechtelijk verkregen voordeel.
2.2. De bestreden uitspraak houdt omtrent de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel en de op te leggen betalingsverplichting voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:
"De vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel
(...)
Aan de inhoud van wettige bewijsmiddelen ontleent het hof de schatting van dat voordeel op een bedrag van EUR 14.923,00 (veertienduizend negenhonderddrieëntwintig euro).
Het hof komt als volgt tot deze schatting:
(...)
Zaak 15, waarin veroordeelde, [betrokkene 1] en [medeverdachte] de betrokkenen zijn, betreft stortingen (op rekening van [betrokkene 2]) van 15 valse biljetten van 500 euro, en wel:
- op 18/12/04 aan de Kneuterdijk in Den Haag om 21.30 uur: 500 euro en om 21.31 uur 4.000 euro en
- op 19/12/04 eveneens aan de Kneuterdijk in Den Haag om 20:34 uur 500 euro en om 20:36 uur 2500 euro.
Het geld is op verschillende locaties in zijn geheel (7.500 euro) opgenomen, onder meer op 20-12-2004, 00:12 uur op het Zuidplein te Rotterdam (opname: 1.000 euro). De beeldopname die op dat tijdstip is gemaakt laat [medeverdachte] zien. [medeverdachte] heeft verklaard dat de man die bij hem was (toen hij stortte) [betrokkene 3] was. Hij zegt: [betrokkene 3] was er vaak bij als ik samen met [betrokkene] (de veroordeelde [betrokkene], begrijpt het hof) geld moest storten en opnemen. [betrokkene 3] heeft ook geld gestort.
[Betrokkene 3] was er nooit bij als hij geld moest storten of opnemen van [betrokkene 4] en [betrokkene 5]. [Betrokkene 3] was er alleen bij als hij geld moest storten van [betrokkene]. Hij weet alleen dat [betrokkene 3] een vriend van [betrokkene] is. Hij weet niet of [betrokkene 3] er bij was toen hij het geld op 20-12-04 weer opnam. Op de vraag: 'Van wie heb jij in deze zaak opdracht gekregen om het valse geld te storten en weer op te nemen' antwoordde [medeverdachte]: '[betrokkene] heeft mij in deze zaak opdracht gegeven. [Betrokkene] heeft ons in deze zaak samen gestuurd. Ik bedoel samen met [betrokkene 3]. Ik heb het valse geld, de bankpas met pincode ontvangen van [betrokkene]'.
[Betrokkene 1] heeft verklaard dat hij geld kocht en verkocht. Hij verkocht valse biljetten aan [medeverdachte] en [betrokkene] (veroordeelde).
Het hof acht aannemelijk dat [medeverdachte] voor zijn bemoeienissen in deze zaak 200 euro van veroordeelde heeft gekregen. Het hof zal voorts, gelet op deze verklaring van [medeverdachte], ervan uitgaan dat [betrokkene 1] niet heeft geprofiteerd van het opgenomen geld in deze zaak en dat deze alleen de 15 door hem voor 160 euro per stuk ingekochte bankbiljetten heeft verkocht voor 180 euro per stuk.
De opbrengst van de transacties in deze zaak
bedraagt 7.500 euro
Af: Inkoopkosten valse biljetten:
15 x 180 = 2.700 euro
kosten pasje 900 euro
betaling aan [medeverdachte] 200 euro 3.800 euro (-)
Het hier door veroordeelde behaalde voordeel wordt geschat op 3.700 euro.
(...)
Zaak 22 betreft het storten door [medeverdachte] van 14 valse bankbiljetten van 500 euro op 28 december 2004 om 12.30 uur, 12.31 uur en 16.03 uur bij ABN AMRO filialen in Rotterdam.
De begunstigde was hier [betrokkene 6].
Via geldopnames (in Den Haag en Rotterdam) is het gestorte bedrag weer aan de rekening onttrokken, alsmede via een op 28 december 2004 gedane overschrijving (4.340,15 naar [...]). [Medeverdachte] heeft verklaard deze stortingen in opdracht van veroordeelde te hebben gedaan. Evenals bij de zaken 15 en 16 acht het hof aannemelijk dat [medeverdachte] voor zijn bemoeienissen in deze zaak 200 euro van veroordeelde heeft ontvangen.
De opbrengst bedroeg 7.000 euro
Af: Bankpaskosten 1.000 euro
Kosten (biljetten) 14 x 160 = 2.240 euro
Betaling aan [medeverdachte] 200 euro 3.440 euro
Financieel voordeel veroordeelde: 3.560 euro.
(...)
BESLISSING
Het hof:
(...)
Stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast óp een bedrag van EUR 14.923,00 (veertienduizend negenhonderddrieëntwintig euro).
Legt de veroordeelde de verplichting op tot betaling aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van EUR 14.923,00 (veertienduizend negenhonderddrieëntwintig euro)."
2.3. De aanvulling op het verkorte arrest houdt met betrekking tot de bewijsmiddelen waaraan het Hof de schatting van het uit de zaken 15 en 22 verkregen voordeel heeft ontleend het volgende in:
"2. De bewijsmiddelen met betrekking tot zaak 15 als bedoeld in de hiervoor vermelde bewezenverklaring in de onderliggende strafzaak. Deze houden het volgende in.
Op 10 februari 2005 deed [betrokkene 7] aangifte. Hij verklaarde als veiligheidsmedewerker bij de ABN-AMRO N.V. dat op 18 en 19 december 2004 bij een filiaal van de ABN-AMRO bank, gevestigd aan de Kneuterdijk te Den Haag door middel van een multifunctionele geldautomaat in totaal 15 valse euro bankbiljetten van € 500 werden gestort op rekening nummer [001] op naam van [betrokkene 2]. (Z15/A1/9)
Het geld is op verschillende locaties in zijn geheel opgenomen, onder meer op 20-12-2004, 00:12 uur op het Zuidplein te Rotterdam (opname: 1.000 euro). (Z/15/AH/8)
De beeldopname die op dat tijdstip is gemaakt laat [medeverdachte] zien. (Z/15/AH/7)
[medeverdachte] heeft verklaard dat de man die bij hem was (toen hij stortte) [betrokkene 3] was. Hij zei: [betrokkene 3] was er vaak bij als ik samen met [betrokkene] geld moest storten en opnemen. [Betrokkene 3] heeft ook geld gestort. [Betrokkene 3] was er nooit bij als hij geld moest storten of opnemen van [betrokkene 4] en [betrokkene 5]. [Betrokkene 3] was er alleen bij als hij geld moest storten van [betrokkene]. Hij weet alleen dat [betrokkene 3] een vriend van [betrokkene] is. Hij weet niet of [betrokkene 3] er bij was toen hij het geld op 20-12-04 weer opnam. Op de vraag: 'Van wie heb jij in deze zaak opdracht gekregen om het valse geld te storten en weer op te nemen' antwoordde [medeverdachte]: '[betrokkene] heeft mij in deze zaak opdracht gegeven. [Betrokkene] heeft ons in deze zaak samen gestuurd. Ik bedoel samen met [betrokkene 3]. Ik heb het valse geld, de bankpas met pincode ontvangen van [betrokkene]'.
Veroordeelde heeft verklaard dat hij geld kocht en verkocht. Hij verkocht valse biljetten aan [medeverdachte] en [betrokkene]. (Z/15/V11/7)
Op 17 december 2004 om 12.34 uur heeft [betrokkene 4] contact met [betrokkene 8]. In dit gesprek wordt vermoedelijk gesproken over een te kopen bankpas. (Z/15/T/2, blz 1)
Later in een gesprek op 17 december 2004 om 15.03 uur met [medeverdachte] zegt [betrokkene 4] dat [betrokkene 8] een kaart (bankpas) heeft. (Z/15/T/2, blz 3)
Verder volgen er gesprekken tussen [medeverdachte] en [betrokkene 4]. Op 17 december 2004 om 15.03 uur wordt gesproken over het feit dat [betrokkene 9] bij [medeverdachte] is geweest en dat [betrokkene 9] er 10.000 wil hebben. [Betrokkene 9] zou er 10 willen storten en er weer uit willen halen. (Z/15/T/2, blz 4)
[Betrokkene 4] zegt later, op 17 december 2004 om 19.15 uur, dat hij er nog 36-half heeft. (Z/15/T/2, blz 6)
Op 17 december 2004 om 19.18 uur zegt hij dat er daar nog een partij is die hij nog moet halen. (Z/15/T/2, blz 8)
Om 23.09 uur zegt [betrokkene 4] tegen [betrokkene 5] dat hij er 20 uit het huis van [betrokkene 4] mag halen. (Z/15/T/2, blz 13)
In een gesprek tussen [betrokkene 4] en [betrokkene 8] om 23.22 uur zegt [betrokkene 8] tegen [betrokkene 4] dat hij er nog 11 heeft voor 5.500. [Betrokkene 4] zegt tegen [betrokkene 8] dat hij ze niet in de markt moet brengen, dat hij op [betrokkene 4] moet wachten en dat [betrokkene 4] komt en ze zal afnemen. (Z/15/T/2, blz 14)
Op 18 december 2004 te 15.36 uur zegt [medeverdachte] tegen [betrokkene 4] dat [betrokkene 4] hem er gisteren 20 heeft gegeven. [Medeverdachte] zegt dat ze er 10 brengen en dat hij er nog 5 heeft. (Z/15/T/2, blz 20)
Om 17.40 uur zegt [betrokkene] ([betrokkene], begrijpt het hof) tegen [betrokkene 4] dat hij met de vriend van [medeverdachte] spreekt. [Betrokkene 4] zegt dat [betrokkene] ze kan krijgen 10, 20 of 24 of wat dan ook. [Betrokkene] zegt dat hij nu in Rotterdam is. (Z/15/T/2, blz 22)
Te 17.44 uur zegt [betrokkene 4] dat hij met een vriend over 10 minuten bij het cafe is. Hij zegt dat [betrokkene] alles moet nemen wat die vriend meebrengt en dat hij datgene van [medeverdachte] ook moet nemen. [Betrokkene 4] zegt dat ze iets van 10 meenemen voor [betrokkene]. (Z/15/T/2, blz 24)
Later, om 17,48 uur, zegt dat [betrokkene 4] tegen [medeverdachte] dat er iets van 12,5 wordt gebracht. (Z/15/T/2, blz 26)
In een gesprek op 18-12-2004 te 18.14 uur met [betrokkene 5] vraagt [betrokkene 4] of ze alles aan [betrokkene 5] hebben gegeven. [Betrokkene 5] zegt dat hij er een bij zich had die niet deugde. (Z/15/T/2, blz 28)
Om 18.36 uur vraagt [betrokkene 4] aan [medeverdachte] of hij het aan hem heeft gegeven. [Medeverdachte] zegt dat hij samen met [betrokkene 5] is. [Betrokkene 5] komt aan de telefoon en [betrokkene 4] zegt dat [betrokkene 5] naar het café van het centrum moet komen. [Betrokkene 4] heeft de man daar. (Z/15/T/2, blz 32)
Om 18.58 uur zegt [betrokkene 10] tegen [betrokkene 11] dat hij alles heeft gekregen. (Z/15/T/2, blz 36)
Op 19 december 2004 te 00.42 uur zegt [betrokkene 4] tegen [betrokkene 8] dat hij het er vandaag in heeft gedaan. [Betrokkene 8] vraagt of [betrokkene 4] aan hem kan laten zien hoe en waar zodat hij het straks daar kan proberen. [Betrokkene 4] zegt nogmaals dat hij heeft gestort. (Z/15/T/2, blz 40)
De bewijsmiddelen, hiervoor aangeduid met "Z15/../..", betreffen in de wettelijke vorm door bevoegde opsporingsambtenaren opgemaakte processen-verbaal, dan wel als bijlagen daarbij gevoegde schriftelijke bescheiden. Zij zijn alle ondergebracht in de "Goudsnip"-ordner met opschrift "zaak 15".
(...)
4. De bewijsmiddelen met betrekking tot zaak 22 als bedoeld in de hiervoor vermelde bewezenverklaring in de onderliggende strafzaak. Deze houden het volgende in.
Op dinsdag 10 februari 2005 deed [betrokkene 7] als veiligheidsmedewerker werkzaam bij de ABN-AMRO N.V. aangifte dat er op 28 december 2004 bij een filiaal van de ABN-AMRO bank, gevestigd aan de Peppelweg te Rotterdam en bij het filiaal van de ABN-AMRO bank aan de Slinge te Rotterdam door middel van een multifunctionele geldautomaat in totaal 14 valse euro bankbiljetten van € 500 werden gestort op rekening nummer [002]. [Betrokkene 7] verklaarde dat rekening nr. [002] op naam staat van [betrokkene 6], te Rotterdam. (Z22/A1/16)
Door middel van video- en foto-opnames heeft men kunnen achterhalen de beelden van de personen die de stortingen verricht hebben. (Z22/AH/2)
Door de Technische Recherche van regiopolitie Haaglanden is een onderzoek op de echtheid van de inbeslaggenomen bankbiljetten verricht. Hierbij bleek dat de 14 bankbiljetten vals zijn. (Z22/AH/5)
Op 28 december 2004 heeft op de postbankrekening [003] op naam van [betrokkene 12] een bijboeking plaatsgevonden van € 4.340,15, afkomstig van de rekening van [betrokkene 6]. (Z22/AH/8)
Op 14 juni 2005 werd binnengetreden ter aanhouding in het perceel [a-straat 1] te Rotterdam. In dit pand bleek de persoon aanwezig te zijn die voldeed aan het signalement (Man, getinte huidskleur, leeftijd ongeveer 30-35 jaar, volle ringbaard, brede neus, dikke lippen.) van de persoon die geldstortingen en opnamen had gedaan op de rekening van [betrokkene 6]. Deze persoon was genaamd: [medeverdachte], geboren [geboortedatum] 1979 te [geboorteplaats]. (Z15/AH/11)
Op donderdag 16 juni 2005 te 13.10 uur werd de verdachte [medeverdachte] gehoord. Hij verklaarde zichzelf te herkennen van de foto's tijdens het storten van valse bankbiljetten. Volgens hem heeft hij dit gedaan in opdracht van [betrokkene] ([betrokkene], begrijpt het hof). Het valse geld en de bankpas kreeg hij van [betrokkene]. [Betrokkene] kreeg dit weer van [betrokkene 4]. Ook kocht [betrokkene] geld. Het opgenomen geld heeft hij aan [betrokkene] gegeven. Voor het storten en opnemen kreeg hij van [betrokkene] geld. (Z22/V11/9)
De bewijsmiddelen, hiervoor aangeduid met "Z22/../..", betreffen in de wettelijke vorm door bevoegde opsporingsambtenaren opgemaakte processen-verbaal, dan wel als bijlagen daarbij gevoegde schriftelijke bescheiden. Zij zijn alle ondergebracht in de "Goudsnip"-ordner met opschrift "zaak 22".
Nadere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Op grond van de verklaring van veroordeelde ter terechtzitting in eerste aanleg in deze zaak, begrijpt het hof dat, waar in de hiervoor genoemde bewijsmiddelen sprake is van [betrokkene] of [betrokkene], daarmee de veroordeelde [betrokkene] wordt bedoeld."
2.4. Uit het proces-verbaal van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep blijkt niet dat de stelling van het middel dat een zodanige verdeling van het wederrechtelijk verkregen voordeel in de zaken 15 en 22 tussen de betrokkene en [medeverdachte] had moeten plaatsvinden dat aan ieder de helft van dat voordeel wordt toegerekend, in hoger beroep is betrokken. In cassatie kan deze stelling niet voor het eerst worden opgeworpen. Daarop stuit het middel af.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren W.M.E. Thomassen en C.H.W.M. Sterk, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 29 maart 2011.
Conclusie 04‑01‑2011
Mr. Aben
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Betrokkene]
1.
Aan de betrokkene is door het gerechtshof 's‑Gravenhage, zitting houdende te Arnhem, bij arrest van 19 augustus 2008 ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 14.923,-.
2.
Namens de betrokkene heeft mr. G.H.M. Smelt, advocaat te Arnhem, cassatie ingesteld. Mr. A.H. Westendorp, advocaat te 's‑Gravenhage, heeft een schriftuur ingezonden houdende één middel van cassatie.
3.1.
Het middel behelst de klacht dat het hof ten onrechte bij de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel voor wat betreft zaak 15 en zaak 22 heeft aangenomen dat medeverdachte [medeverdachte] voor zijn bemoeienissen (slechts) € 200,- heeft ontvangen. Dat zou niet uit de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen kunnen worden afgeleid.
3.2.
In de bestreden uitspraak heeft het hof onder de kop ‘De vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel’ onder meer — voor zover hier van belang — als volgt overwogen:
‘(…)
Aan de inhoud van wettige bewijsmiddelen ontleent het hof de schatting van dat voordeel op een bedrag van EUR 14.923,00 (veertienduizend negenhonderddrieëntwintig euro).
Het hof komt als volgt tot deze schatting:
Uit de bewijsmiddelen (…)
Zaak 15, waarin veroordeelde, [betrokkene 1] en [medeverdachte] de betrokkenen zijn, betreft stortingen (op rekening van [betrokkene 2]) van 15 valse biljetten van 500 euro, en wel:
- —
op 18/12/04 aan de Kneuterdijk in Den Haag om 21.30 uur: 500 euro en om 21.31 uur 4.000 euro en
- —
op 19/12/04 eveneens aan de Kneuterdijk in Den Haag om 20:34 uur 500 euro en om 20:36 uur 2500 euro.
Het geld is op verschillende locaties in zijn geheel (7.500 euro) opgenomen, onder meer op 20-12-2004, 00:12 uur op het Zuidplein te Rotterdam (opname: 1.000 euro). De beeldopname die op dat tijdstip is gemaakt laat [medeverdachte] zien. [Medeverdachte] heeft verklaard dat de man die bij hem was (toen hij stortte) [betrokkene 3] was. Hij zegt: [betrokkene 3] was er vaak bij als ik samen met [betrokkene] (de veroordeelde [betrokkene], begrijpt het hof) geld moest storten en opnemen. [Betrokkene 3] heeft ook geld gestort. [Betrokkene 3] was er nooit bij als hij geld moest storten of opnemen van [betrokkene 4] en [betrokkene 5]. [Betrokkene 3] was er alleen bij als hij geld moest storten van [betrokkene]. Hij weet alleen dat [betrokkene 3] een vriend van [betrokkene] is. Hij weet niet of [betrokkene 3] er bij was toen hij het geld op 20-12-04 weer opnam. Op de vraag: ‘Van wie heb jij in deze zaak opdracht gekregen om het valse geld te storten en weer op te nemen’ antwoordde [medeverdachte]: ‘[betrokkene] heeft mij in deze zaak opdracht gegeven. [Betrokkene] heeft ons in deze zaak samen gestuurd. Ik bedoel samen met [betrokkene 3]. Ik heb het valse geld, de bankpas met pincode ontvangen van [betrokkene]’. [Betrokkene 1] heeft verklaard dat hij geld kocht en verkocht. Hij verkocht valse biljetten aan [medeverdachte] en [betrokkene] (veroordeelde).
Het hof acht aannemelijk dat [medeverdachte] voor zijn bemoeienissen in deze zaak 200 euro van veroordeelde heeft gekregen. Het hof zal voorts, gelet op deze verklaring van [medeverdachte], ervan uitgaan dat [betrokkene 1] niet heeft geprofiteerd van het opgenomen geld in deze zaak en dat deze alleen de 15 door hem voor 160 euro per stuk ingekochte bankbiljetten heeft verkocht voor 180 euro per stuk.
De opbrengst van de transacties in deze zaak bedraagt 7.500 euro
Af: Inkoopkosten valse biljetten: 15 × 180 = 2.700 euro
kosten pasje 900 euro
betaling aan [medeverdachte] 200 euro 3.800 euro (-)
Het hier door veroordeelde behaalde voordeel wordt geschat op 3.700 euro.
(…)
Zaak 22 betreft het storten door [medeverdachte] van 14 valse bankbiljetten van 500 euro op 28 december 2004 om 12.30 uur, 12.31 uur en 16.03uur bij ABN AMRO filialen in Rotterdam.
De begunstigde was hier [betrokkene 6].
Via geldopnames (in Den Haag en Rotterdam) is het gestorte bedrag weer aan de rekening onttrokken, alsmede via een op 28 december 2004 gedane overschrijving (4.340,15 naar […]). [medeverdachte] heeft verklaard deze stortingen in opdracht van veroordeelde te hebben gedaan. Evenals bij de zaken 15 en 16 acht het hof aannemelijk dat [medeverdachte] voor zijn bemoeienissen in deze zaak 200 euro van veroordeelde heeft ontvangen.
De opbrengst bedroeg 7.000 euro
Af: Bankpaskosten 1.000 euro
Kosten (biljetten) 14 × 160 = 2.240 euro
Betaling aan [medeverdachte] 200 euro 3.440 euro
Financieel voordeel veroordeelde: 3.560 euro.’
3.3.
Vooropgesteld zij dat ingevolge art. 511g lid 2 Sv in verbinding met art. 415 Sv en art. 359 lid 3 Sv de uitspraak op een vordering als bedoeld in art. 36e Sr op straffe van nietigheid de inhoud dient te bevatten van de bewijsmiddelen waaraan de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel is ontleend.1. Wat betreft de verdeling van het totale voordeel tussen de deelnemers aan de delicten die ten grondslag zijn gelegd aan de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel, zal het hof aanknopingspunten moeten vaststellen om te bepalen welk deel van het totale voordeel aan elk van hen moet worden toegerekend. Indien alle het hof bekende omstandigheden van het geval onvoldoende aanknopingspunten bieden voor een andere verdeling, kan dit ertoe leiden dat het voordeel pondspondsgewijze wordt toegerekend.2.
3.4.
De steller van het middel kan worden toegegeven dat hof ten aanzien van zaak 15 en 22 heeft aangenomen dat medeverdachte [medeverdachte] voor zijn bemoeienissen € 200,- van de betrokkene heeft ontvangen, terwijl de gebezigde bewijsmiddelen c.q. een nadere bewijsoverweging niets inhouden waaraan het hof die schatting heeft kunnen ontlenen.
Ik wijs daarbij op het volgende. Uit bewijsmiddel 4 kan slechts (met betrekking tot zaak 22) worden afgeleid dat [medeverdachte] heeft verklaard dat hij voor het storten en opnemen van [betrokkene] (de betrokkene) geld kreeg.3. Voorts kan uit pag. 7 van de rapportage berekening wederrechtelijk verkregen voordeel d.d. 29 november 2005, opgemaakt door [verbalisant 1], inspecteur van Politie Haaglanden4., weliswaar worden afgeleid dat [medeverdachte] ten overstaan van de politie onder meer heeft verklaard dat hij van [betrokkene] (de betrokkene) per keer € 150,- à € 200,- kreeg, maar daarbij is expliciet vermeld dat dit proces-verbaal van verhoor onder codering Z3/V11/3 als bijlage is opgenomen in het zaaksdossier van zaak 3. Aldus kan niet zonder meer worden gesteld dat het door [medeverdachte] genoemde bedrag ook heeft te gelden voor de zaken 15 en 22.5. Het vorenstaande brengt mij tot de slotsom dat de schatting en de verdeling van het uit de zaken 15 en 22 wederrechtelijk verkregen voordeel niet begrijpelijk en ontoereikend is gemotiveerd, wat eveneens maakt dat de totale schatting van het door de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel niet begrijpelijk is gemotiveerd nu die schatting mede het voordeel van die zaken 15 en 22 omvat.6.
3.5.
Het middel is dus gegrond.
4.
Ambtshalve wijs ik erop dat na het instellen van het cassatieberoep7. inmiddels meer dan twee jaren zijn verstreken. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6 lid 1 EVRM in cassatie is geschonden. Het hof waarnaar de zaak verwezen wordt, zal bij de bepaling van het te ontnemen bedrag met die overschrijding van de redelijke termijn rekening dienen te houden.
5.
Andere gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen heb ik niet aangetroffen.
6.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak waarvan beroep en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof te 's‑Gravenhage, zitting houdende te Arnhem, dan wel verwijzing naar een aangrenzend hof, teneinde opnieuw recht te doen op basis van het bestaande hoger beroep.
De procureur-generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 04‑01‑2011
HR 10 oktober 2006, LJN AY7386; HR 7 december 2004, LJN AQ8491, NJ 2006/63.
Zie de aanvulling op het verkorte arrest onder bewijsmiddel 4, pag. 6.
Dit voordeelsrapport bevindt zich in het dossier en de korte inhoud daarvan is kennelijk voorgehouden ter terechtzitting in hoger beroep van 5 augustus 2008. M.i. kan aangenomen worden dat bedoelde rapportage één van de ‘stukken van het dossier in de strafzaak’ is waarvan de korte inhoud aldaar blijkens het proces-verbaal is medegedeeld (zie pag. 1 van het proces-verbaal in hoger beroep van 5 augustus 2008).
Bovendien heeft het hof, gelet op het slot van bewijsmiddel 4 opgenomen in de aanvulling op het verkorte arrest, echter het oog gehad op een proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte] met codering Z22/V11/9. Ik heb dit proces-verbaal niet in het aan de Hoge Raad toegezonden (nogal beperkte) dossier aangetroffen.
Vgl. bijv. de conclusie van AG Silvis vóór HR 9 november 2010, LJN BO3961 (uitspraak volgt): betreft de zaak van medeverdachte [betrokkene 1], HR 13 juli 2010, LJN BM2560, HR 12 januari 2010, LJN BK2125, HR 7 april 2009, LJN BH2692, en HR 21 december 2004, LJN AR3713.
De betrokkene heeft op 27 augustus 2008 beroep in cassatie ingesteld.