Rb. Gelderland, 07-06-2018, nr. AWB - 17 , 6339
ECLI:NL:RBGEL:2018:2527
- Instantie
Rechtbank Gelderland
- Datum
07-06-2018
- Zaaknummer
AWB - 17 _ 6339
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBGEL:2018:2527, Uitspraak, Rechtbank Gelderland, 07‑06‑2018; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:RVS:2019:2012, Bekrachtiging/bevestiging
Uitspraak 07‑06‑2018
Inhoudsindicatie
Overlast door houtkachels. Relativiteitsvereiste. Geen strijd met artikel 2.62, 2.63, 2.64 van het Bouwbesluit. Artikel 7:22 Bouwbesluit. Verweerder is niet gehouden om bij overlast door houtkachels aansluiting te zoeken bij normen in provinciale beleidsregels. Strijd met onderzoeksplicht. Rechtsgevolgen blijven in stand vanwege controles die zijn uitgevoerd na het besluit.
Partij(en)
RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 17/6339
uitspraak van de enkelvoudige kamer van
in de zaak tussen
[eiser] en [eiseres], te [woonplaats], eisers
(gemachtigde: mr. drs. B. Krot),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Maasdriel, verweerder.
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: [derde-partij], te [woonplaats].
Procesverloop
Bij brief van 2 november 2016 hebben eisers verweerder verzocht om handhavend op te treden tegen – onder meer – de overlast van twee houtkachels van de derde-partij.
Bij besluit van 15 februari 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder het handhavingsverzoek afgewezen.
Bij besluit van 11 oktober 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers ongegrond verklaard, onder aanvulling van de motivering van het besluit.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 april 2018. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door mr. drs. B. Krot. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden, mr. G.C. de Vries en F. Kooijman. Derde-partij is verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.1.
De relevante wettelijke bepalingen zijn opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
1.2.
Eisers wonen in een vrijstaande woning op het perceel [locatie] te [woonplaats]. De derde-partij woont op het naastgelegen perceel [locatie]. In de bijgebouwen bij de woning van de derde-partij staan twee houtkachels. De ene houtkachel staat in een speelruimte, de andere houtkachel in een kantoor. De afstand van de houtkachels tot de woning van eisers bedraagt respectievelijk ongeveer 11 en 22 meter.
2. Tussen partijen is in geschil of het gebruik van de houtkachels leidt tot voor de omgeving hinderlijke of schadelijke rook of stank, bedoeld in artikel 7.22, onder a en c, van het Bouwbesluit 2012 (hierna: Bouwbesluit) en of bij de beoordeling of sprake is van overmatige hinder aansluiting moet worden gezocht bij de “Beleidsregels geur in milieuvergunningen Gelderland” (hierna: Gelders geurbeleid). Daarnaast is in geschil of de houtkachels in strijd zijn met de artikelen 2.62, 2.63 en 2.64 van het Bouwbesluit.
3. Een ander geschilpunt betreft de vraag of in strijd met artikel 10.2, eerste lid, van de Wet milieubeheer (Wm) afvalhout wordt gestookt.
De rechtbank is niet bevoegd daarover te oordelen, aangezien de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: Afdeling) in eerste en enige aanleg bevoegd is te beslissen op beroepen tegen besluiten die betrekking hebben op handhaving van de Wm, voor zover niet uitgezonderd. De rechtbank zal het beroepschrift daarom doorsturen naar de Afdeling, ten einde het in zoverre in behandeling te nemen.
Normen voor hinder
4. Zoals de Afdeling in onder meer de uitspraak van 12 november 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:4038) heeft overwogen vormt artikel 7:22 van het Bouwbesluit een restbepaling, die het bevoegd gezag kan toepassen indien naar zijn oordeel optreden vanwege overmatige hinder noodzakelijk is en meer specifieke bepalingen geen soelaas bieden.
Uit dit artikel vloeit niet voort wanneer sprake is van overmatige hinder. Het is aan verweerder om dit vast te stellen.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder vanwege het ontbreken van wettelijke normen voor houtkachels aansluiting had moeten zoeken bij het Gelders geurbeleid. Verweerder heeft aangegeven dat dit geurbeleid – dat geurnormen voor bedrijven bevat – moeilijk toepasbaar is op houtkachels van particulieren, en dat bij een korte afstand berekeningen onnauwkeurig kunnen zijn. Dit standpunt acht de rechtbank niet onredelijk.
Naar het oordeel van de rechtbank mocht verweerder daarom zijn beslissing of al dan niet sprake is van overmatige hinder baseren op controles ter plaatse door toezichthouders.
De beroepsgrond slaagt niet.
Onderzoeksplicht
5.1.
Eisers betogen dat verweerder onvoldoende onderzoek heeft verricht naar de hinder. Volgens eisers worden de houtkachels vrijwel elke dag tussen oktober en mei gestookt van de ochtend tot het einde van de middag, en zij verwijzen daarvoor naar door hun opgestelde logboeken en beeldmateriaal. De controles die verweerder heeft uitgevoerd zijn volgens eisers onvoldoende om vast te kunnen stellen of sprake is van overmatige hinder.
5.2.
Verweerder heeft in het bestreden besluit aangegeven dat op 4 oktober 2017 een controle is uitgevoerd. Volgens verweerder blijkt uit deze controle dat geen sprake is van een sterke rookontwikkeling. Verweerder geeft aan dat gebruik wordt gemaakt van een weerstation, en dat bij ongunstige weersomstandigheden niet wordt gestookt, dan wel dat daar rekening mee wordt gehouden. Van slecht stookgedrag is niet gebleken, aldus verweerder.
5.3.
Naar het oordeel van de rechtbank is het verrichten van één controle onvoldoende om vast te kunnen stellen of sprake is van overmatige hinder. Gelet op het door eisers overgelegde rapport van Blauw van 24 mei 2017 bestond daarnaast extra aanleiding om door middel van extra controles ter plaatse onderzoek te verrichten naar de rookontwikkeling.
De beroepsgrond slaagt.
De rechtbank zal in de conclusie ingaan op de aanvullende controles die door verweerder zijn uitgevoerd na het bestreden besluit.
6.1.
Eisers stellen zich op het standpunt dat de houtkachels en de rookgasafvoer niet voldoen aan de artikelen 2.62, 2.63 en 2.64 van het Bouwbesluit. Volgens eisers wordt het ontstaan van een brandgevaarlijke situatie onvoldoende beperkt, en zij verwijzen daarvoor naar het rapport van WarmteWereld van 7 april 2016.
Eisers betogen voorts dat uit het beschikbare fotomateriaal niet blijkt dat het aansluitmateriaal in de schouw is voorzien van een isolatiemantel. Met betrekking tot artikel 2.64 van het Bouwbesluit voeren eisers aan dat het rieten dak van de woning van eisers op minder dan 15 meter van het afvoerkanaal is gelegen, zodat sprake is van een brandgevaarlijke situatie. Voorts betogen eisers dat niet met zekerheid is vast te stellen dat het rookafvoerkanaal is voorzien van dubbelwandig materiaal, dat het vegen van het kanaal niet deugdelijk kan geschieden en dat gelet op het aantal stookuren één keer vegen per jaar onvoldoende is.
6.2.
De rechtbank zal allereerst ingaan op de vraag of zij toekomt aan een inhoudelijke behandeling van deze beroepsgrond, gelet op het relativiteitsvereiste dat is opgenomen in artikel 8:69a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Op grond van dit artikel vernietigt de bestuursrechter een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of een ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept. Blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht (Kamerstukken II, 2009/10, 32 450, nr. 3, blz. 18-20) heeft de wetgever met artikel 8:69a van de Awb de eis willen stellen dat er een verband moet bestaan tussen een beroepsgrond en het belang waarin de appellant door het bestreden besluit dreigt te worden geschaad. De bestuursrechter mag een besluit niet vernietigen wegens schending van een rechtsregel die kennelijk niet strekt tot bescherming van het belang van eisers.
6.3.
De artikelen 2.62, 2.63 en 2.64 van het Bouwbesluit zien op het beperken van het ontstaan van een brandgevaarlijke situatie bij een stookplaats. Zoals de Afdeling heeft overwogen in de uitspraken van 12 oktober 2011 (ECLI:NL:RVS:2011:BT7368) en 29 juni 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:1796) strekken brandveiligheidsvoorschriften uit het Bouwbesluit mede tot bescherming van de veiligheid van bewoners van belendende woningen. Een eventuele brand kan immers gevolgen hebben voor een naastgelegen woning.
Gelet op de relatief korte afstand tot de woning van eisers strekken de voornoemde artikelen naar het oordeel van de rechtbank tot bescherming van de belangen van eisers.
De rechtbank zal daarom ingaan op de beroepsgrond.
6.4.
Verweerder heeft de Veiligheidsregio Gelderland-Zuid ter plaatse onderzoek laten verrichten, en de ambtenaar van de Veiligheidsregio heeft tijdens zijn controle op 2 oktober 2017 geen tekortkomingen geconstateerd ten aanzien van het Bouwbesluit. De ambtenaar heeft aangegeven dat sprake is van een dubbelwandig afvoerkanaal, welke volledig in beton/baksteen ligt. Het rookafvoerkanaal wordt door een erkend schoorsteenveegbedrijf gereinigd.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich gelet op deze controle terecht op het standpunt gesteld dat geen sprake is van een overtreding van het Bouwbesluit. Het rapport van Warmtewereld leidt niet tot een ander oordeel, omdat daaruit niet voortvloeit dat wel sprake is van een overtreding. In het rapport wordt aangegeven dat door haakse bochten vuil zich kan ophopen wat een verhoogde kans geeft op een schoorsteenbrand en dat de uitmonding en de buis zwaar vervuild zijn en een gele verkleuring hebben. Dit rapport is echter niet gebaseerd op een controle ter plaatse, en de conclusies van Warmtewereld zijn naar het oordeel van de rechtbank voldoende weerlegd door de controle door de ambtenaar van de veiligheidsregio. Uit deze controle en de nota’s van de schoorsteenveger blijkt dat de rookgasafvoer jaarlijks wordt gereinigd en dat deze in goede staat is, zodat geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat deze vervuild is of vaker dan één keer per jaar moet worden schoongemaakt.
Verweerder heeft daarnaast met een meting op een kaart aangetoond dat de afstand van de rookgasafvoer tot het rieten dak meer bedraagt dan 15 meter, zodat geen sprake is van overtreding van artikel 2:64, tweede lid, van het Bouwbesluit.
De beroepsgrond faalt.
Verbod van vooringenomenheid
7. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder heeft gehandeld in strijd met het verbod van vooringenomenheid. De omstandigheid dat verweerder voorafgaand aan het bestreden besluit slechts één controle heeft uitgevoerd, en de omstandigheid dat een rapport van de Omgevingsdienst niet is overgelegd tijdens de bezwaarschriftprocedure is daarvoor onvoldoende.
Verweerder heeft voorts terecht de noodzaak tot het stoken van hout niet in zijn afweging betrokken. De beoordeling van het handhavingsverzoek , de vraag of de houtkachel overmatige hinder veroorzaakt, dwingt immers niet tot het betrekken van de vraag naar de noodzaak
De beroepsgrond faalt.
Conclusie
8. De rechtbank is onbevoegd inzake de toepassing van de Wm. Het beroep is voor het overige gelet op overweging 5.3 gegrond wegens strijd met het motiverings- en zorgvuldigheidsbeginsel. Het bestreden besluit komt in zoverre voor vernietiging in aanmerking.
De rechtbank ziet echter aanleiding om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit op grond van artikel 8:72, derde lid, onder a, van de Awb geheel in stand te laten, en overweegt daartoe als volgt.
Verweerder heeft na het bestreden besluit op 8 en 27 november 2017 controles laten uitvoeren. Tijdens deze controles werd niet gestookt. Ook op 7 december 2017 heeft een toezichthouder binnen 12 minuten na ontvangst van een klacht van eisers een controle uitgevoerd. Door de toezichthouder is toen geen rookoverlast geconstateerd.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder met deze controles alsnog afdoende gemotiveerd dat geen sprake is van overmatige hinder door de houtkachels. De notities en het beeldmateriaal van eisers met betrekking tot het stoken leiden niet tot een ander oordeel, omdat het stoken van de houtkachels niet betekent dat ook sprake is van overmatige hinder.
Met de aanvullende controles heeft verweerder alsnog afdoende gemotiveerd dat geen sprake is van overmatige hinder en daarmee van overtreding van artikel 7:22 van het Bouwbesluit.
Voor zover eisers niet een bestuursorgaan maar rechtstreeks de derde partij in rechte willen betrekken wegens onrechtmatig handelen, is niet de bestuursrechter maar de civiele rechter bevoegd.
9.1.
De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.004 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het bijwonen van de hoorzitting, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 501 en een wegingsfactor 1). Verder komen de door eisers opgegeven reiskosten van
€ 27,78 voor vergoeding in aanmerking.
9.2.
Wat betreft de kosten van de rapporten van Warmtewereld en Blauw merkt de rechtbank het volgende op.
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 18 juni 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2162) komen de kosten van een deskundige op de voet van artikel 8:75 van de Awb voor vergoeding in aanmerking als het inroepen van die deskundige redelijk was en de deskundigenkosten zelf redelijk zijn. De Afdeling hanteert daarbij een forfaitair bedrag van € 80 per uur dat is besteed aan het opstellen van een rapport (zie de uitspraak van 7 februari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:380).
De kosten van het rapport van Warmtewereld van 7 april 2016 komen niet voor vergoeding in aanmerking. In dit rapport is een situatiebeschrijving van de betrokken woningen en van het rookkanaal gegeven. Gezien de feiten en omstandigheden zoals die bestonden ten tijde van inroeping van deze deskundige, mochten eisers er niet van uitgaan dat de deskundige een relevante bijdrage zou leveren aan een voor hen gunstige beantwoording door de rechter van een voor de uitkomst van het geschil mogelijk relevante vraag. Het inroepen van die deskundige acht de rechtbank dan ook niet redelijk.
Dat is anders met betrekking tot het rapport van Blauw van 24 mei 2017. Dit rapport bevat weliswaar een beoordeling van de situatie en toetsing aan de wettelijke grenswaarden uit de Wet luchtkwaliteit en een geurhinder niveau, maar eisers mochten er gezien de feiten en omstandigheden zoals die bestonden ten tijde van inroeping van deze deskundige, van uitgaan dat deze deskundige een relevante bijdrage zou leveren aan een voor hen gunstige beantwoording door de rechter van een voor de uitkomst van het geschil mogelijk relevante vraag.
De rechtbank acht aan tijdsbesteding redelijk 20 uren à € 80 = € 1.600.
10. De rechtbank bepaalt dat verweerder het door eisers betaalde griffierecht van € 168 vergoedt.
Beslissing
De rechtbank:
verklaart zich onbevoegd van het beroep kennis te nemen voor zover het bestreden besluit is gebaseerd op de Wet milieubeheer;
verklaart het beroep voor het overige gegrond;
vernietigt het bestreden besluit in zoverre;
bepaalt dat de rechtsgevolgen van het in zoverre vernietigde besluit geheel in stand blijven;
veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 3.631,78;
draagt verweerder op het griffierecht van € 168 aan eisers te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L. van Gijn, rechter, in tegenwoordigheid van mr. E. Mengerink, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: | ||
griffier | rechter | |
Afschrift verzonden aan partijen op: | ||
Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening. |
Bijlage
Artikel 8.1 van de Awb luidt:
"Een belanghebbende kan tegen een besluit beroep instellen bij de bestuursrechter."
Artikel 8:6 luidt:
"1. Het beroep kan worden ingesteld bij de rechtbank, tenzij een andere bestuursrechter bevoegd is ingevolge hoofdstuk 2 van de bij deze wet behorende Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak dan wel ingevolge een ander wettelijk voorschrift.
2. […]."
Artikel 2 van bijlage 2 (Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak) bij de Awb luidt:
"Tegen een besluit, genomen op grond van een in dit artikel genoemd voorschrift of anderszins in dit artikel omschreven, kan beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
[…]
Wet milieubeheer, met inbegrip van een besluit dat betrekking heeft op handhaving, doch met uitzondering van:
[…]."
Artikel 2.62 Bouwbesluit:
“1 Een bestaand bouwwerk is zodanig dat het ontstaan van een brandgevaarlijke situatie voldoende wordt beperkt.
2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften in deze paragraaf.”
Artikel 2.63 Bouwbesluit:
“1 Materiaal ter plaatse van of nabij een stookplaats is onbrandbaar, bepaald volgens NEN 6064, indien:
a. op het materiaal een intensiteit aan warmtestraling kan optreden die, bepaald volgens NEN 6061, groter is dan 2 kW/m2, of
b. in het materiaal een temperatuur kan optreden die, bepaald volgens NEN 6061, hoger is dan 90 °C.
2 Bij toepassing van het eerste lid kan in plaats van onbrandbaar, bepaald volgens NEN 6064 worden uitgegaan van brandklasse A1, of A1fl, bepaald volgens NEN-EN 13501-1.”
Artikel 2.64 Bouwbesluit:
“1 Een afvoervoorziening voor rookgas is brandveilig. Of de afvoervoorziening brandveilig is kan worden bepaald volgens NEN 8062.
2 De horizontale afstand tussen de uitmonding van een afvoervoorziening voor rookgas van een op vaste brandstof gestookt toestel en een brandgevaarlijk dak als bedoeld in NEN 6063, van een ander bouwwerk is ten minste 15 m.”
Artikel 7.22 Bouwbesluit 2012:
“Onverminderd het bij of krachtens dit besluit of de Wet milieubeheer bepaalde is het verboden in, op of aan een bouwwerk of op een open erf of terrein voorwerpen of stoffen te plaatsen, te werpen of te hebben, handelingen te verrichten of na te laten of werktuigen te gebruiken, waardoor:
a. op voor de omgeving hinderlijke of schadelijke wijze rook, roet, walm of stof wordt verspreid;
b. (…);
c. op voor de omgeving hinderlijke of schadelijke wijze stank, stof of vocht of irriterend materiaal wordt verspreid of overlast wordt veroorzaakt door geluid en trilling, elektrische trilling daaronder begrepen, of door schadelijk of hinderlijk gedierte, dan wel door verontreiniging van het bouwwerk, open erf of terrein, of
d. (…).”