ABRvS, 26-06-2019, nr. 201805926/1/A1
ECLI:NL:RVS:2019:2012
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
26-06-2019
- Zaaknummer
201805926/1/A1
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2019:2012, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 26‑06‑2019; (Hoger beroep)
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBGEL:2018:2527, Bekrachtiging/bevestiging
- Vindplaatsen
OGR-Updates.nl 2019-0121
Uitspraak 26‑06‑2019
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 15 februari 2017 heeft het college, voor zover van belang, het verzoek van [appellant] om handhavend op te treden tegen de overlast die veroorzaakt wordt door twee houtkachels op het perceel aan de [locatie A] te Well (hierna: het perceel) afgewezen.
201805926/1/A1.
Datum uitspraak: 26 juni 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten] (hierna samen en in enkelvoud: [appellant]), beiden wonend te Well, gemeente Maasdriel,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 7 juni 2018 in zaak nr. 17/6339 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Maasdriel.
Procesverloop
Bij besluit van 15 februari 2017 heeft het college, voor zover van belang, het verzoek van [appellant] om handhavend op te treden tegen de overlast die veroorzaakt wordt door twee houtkachels op het perceel aan de [locatie A] te Well (hierna: het perceel) afgewezen.
Bij besluit van 11 oktober 2017 heeft het college dit besluit, onder aanvulling van de motivering, in stand gelaten.
Bij uitspraak van 7 juni 2018 heeft de rechtbank, voor zover van belang, het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 11 oktober 2017 vernietigd en de rechtsgevolgen daarvan geheel in stand gelaten. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 maart 2019, waar [appellant], bijgestaan door [gemachtigden], en het college, vertegenwoordigd door mr. G.C. de Vries en F. Kooijman, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [partij] verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. [appellant] woont aan de [locatie B] te Well, naast het perceel. Op het perceel staat een woning met meerdere bijgebouwen. In de bijgebouwen staan twee houtkachels, één in de speelruimte en de ander in het kantoor. [partij] is eigenaar van het perceel. [appellant] stelt overlast te ervaren van het gebruik van de twee houtkachels en heeft het college bij brief van 2 november 2016 verzocht om handhavend op te treden tegen de overlast. De afstand van de houtkachels tot de woning van [appellant] bedraagt respectievelijk ongeveer 11 en 22 m. [appellant] stelt dat de houtkachels vrijwel elke dag tussen oktober en mei worden gestookt van de ochtend tot het einde van de middag. Het college heeft het handhavingsverzoek afgewezen, omdat tijdens een controle op 2 december 2016 niet is vastgesteld dat sprake is van overmatige hinder.
De rechtbank heeft overwogen dat één controle onvoldoende is om vast te kunnen stellen of sprake is van overmatige hinder. Het besluit van 11 oktober 2017 is daarom vernietigd wegens strijd met het motiverings- en zorgvuldigheidsbeginsel. De rechtbank heeft aanleiding gezien om de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit van 11 oktober 2017 geheel in stand te laten. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat het college na het besluit van 11 oktober 2017 op 8 november 2017 (lees: 13 november 2017) en 27 november 2017 (lees: 5 december 2017) controles heeft laten uitvoeren. Tijdens deze controles werd niet gestookt. Een toezichthouder van de Omgevingsdienst Regio Arnhem (hierna: de ODRA) heeft naar aanleiding van een telefonische melding van [appellant] op 7 december 2017 (lees: 17 december 2017) een controle uitgevoerd waarbij geen overlast is geconstateerd. Met deze controles is de rechtbank van oordeel dat het college alsnog afdoende heeft gemotiveerd dat geen sprake is van overmatige hinder door de houtkachels.
Hoger beroep
2. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit op bezwaar in stand heeft gelaten. Volgens hem heeft de rechtbank miskend dat het niet aan het college is om te beoordelen wanneer sprake is van hinder als bedoeld in artikel 7.22 van het Bouwbesluit 2012 (hierna: het Bouwbesluit). Een dergelijke beoordelingsruimte heeft het college volgens [appellant] niet. Volgens [appellant] dient het college beleid vast te stellen waarmee wordt gewaarborgd dat er op een objectieve wijze kan worden bepaald of er sprake is van overmatige hinder. Omdat het college geen beleid heeft vastgesteld voor de beoordeling of sprake is van overmatige hinder, dient het aan te sluiten bij ander, bestaand beleid, bijvoorbeeld de "Beleidsregels geur in milieuvergunningen Gelderland 2009" (hierna: Gelders geurbeleid) of rekenmodellen, om de geurhinder te berekenen, zo stelt [appellant]. Daarbij verwijst hij naar het rapport van Buro Blauw van 24 mei 2017. In dit rapport is de emissie van de houtkachels ingeschat op basis van in het verleden uitgevoerde metingen en literatuurgegevens. Buro Blauw concludeert dat de richtwaarde voor een aanvaardbaar hinderniveau van het Gelders geurbeleid op basis van de ingeschatte gegevens wordt overschreden en ernstige overlast voor [appellant] niet kan worden uitgesloten.
2.1. Artikel 7.22 van het Bouwbesluit luidt:
"Onverminderd het bij of krachtens dit besluit of de Wet milieubeheer bepaalde is het verboden in, op of aan een bouwwerk of op een open erf of terrein voorwerpen of stoffen te plaatsen, te werpen of te hebben, handelingen te verrichten of na te laten of werktuigen te gebruiken, waardoor:
a. op voor de omgeving hinderlijke of schadelijke wijze rook, roet, walm of stof wordt verspreid;
b. overlast wordt of kan worden veroorzaakt voor de gebruikers van het bouwwerk, het open erf of terrein;
c. op voor de omgeving hinderlijke of schadelijke wijze stank, stof of vocht of irriterend materiaal wordt verspreid of overlast wordt veroorzaakt door geluid en trilling, elektrische trilling daaronder begrepen, of door schadelijk of hinderlijk gedierte, dan wel door verontreiniging van het bouwwerk, open erf of terrein, of
d. instortings-, omval- of ander gevaar wordt veroorzaakt."
2.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 10 oktober 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3295, is artikel 7.22 van het Bouwbesluit, gelet op de nota van toelichting bij dit artikel (Stb. 2011, 416, blz. 342-343), een restbepaling die door het bevoegd gezag kan worden toegepast, indien naar zijn oordeel optreden tegen het gebruik van een bouwwerk, open erf of terrein vanwege gevaarzetting, dreigende aantasting van de volksgezondheid of overmatige hinder noodzakelijk is en meer specifieke bepalingen geen soelaas bieden.
2.3. Het college stelt zich op het standpunt dat het niet bevoegd is om handhavend op te treden. Daartoe verwijst het naar de controles ter plaatse van de woning van [appellant] van 4 oktober 2017, 7 november 2017, 13 november 2017, 5 december 2017 en 17 december 2017. Tijdens deze controles is niet gebleken dat op hinderlijke wijze rook werd verspreid als bedoeld in artikel 7.22 van het Bouwbesluit. Uit het rapport van de controle van 4 oktober 2017 blijkt dat de toezichthouder van de ODRA [partij] heeft verzocht om de houtkachel aan te steken op het moment van de controle. Tijdens deze controle is door de toezichthouder geconstateerd dat er rook uit een van de kachelpijpen kwam, maar dat er geen rook of geur op het perceel van [appellant] waargenomen werd. Uit de rapporten van de onaangekondigde controles van 7 november 2017, 13 november 2017 en 5 december 2017 blijkt dat de houtkachels ten tijde van deze controles niet werden gebruikt. De controle van 17 december 2017 is uitgevoerd naar aanleiding van een telefonische melding van [appellant]. Uit het rapport van die controle blijkt dat de rook uit de kachelpijp omhoog steeg en de windrichting volgde die afgekeerd was van de woning van [appellant]. De toezichthouder heeft ook tijdens deze controle geen rook- of geuroverlast waargenomen op het perceel van [appellant].
2.4. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, vloeit uit artikel 7.22 van het Bouwbesluit niet voort wanneer sprake is van overmatige hinder. Het is aan het college om dit vast te stellen. Anders dan [appellant] stelt, komt het college die beoordelingsruimte toe. Uit de nota van toelichting bij artikel 7.22 van het Bouwbesluit volgt dat het een restbepaling betreft die door het bevoegd gezag kan worden toegepast, indien naar zijn oordeel optreden tegen het gebruik noodzakelijk is en meer specifieke bepalingen geen soelaas bieden. Anders dan [appellant] stelt, is het college niet gehouden om beleid vast te stellen waarin is bepaald wanneer sprake is van overmatige hinder. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het college voor de beoordeling of sprake is van overmatige hinder ook niet gehouden was om aansluiting te zoeken bij het Gelders geurbeleid. Zoals het college heeft toegelicht, is dit beleid geschreven voor bedrijven en daarom niet toepasbaar met betrekking tot het vaststellen van geuroverlast bij particulieren. Bovendien zijn de berekeningen binnen 100 m onnauwkeurig, aldus het college. Met de rechtbank acht de Afdeling dat standpunt niet onredelijk. De reacties van Buro Blauw van 21 februari 2018 en 16 april 2018, waar [appellant] ook op heeft gewezen en die erop neerkomen dat het college in redelijkheid aan had kunnen sluiten bij het Gelders geurbeleid, leiden niet tot een ander oordeel.
Naar het oordeel van de Afdeling heeft de rechtbank terecht overwogen dat het college zich, gelet op de controles van 4 oktober 2017, 7 november 2017, 13 november 2017, 5 december 2017 en 17 december 2017, op het standpunt heeft kunnen stellen dat geen sprake was van overmatige hinder door de houtkachels. Weliswaar kan het door [appellant] overgelegde rapport van Buro Blauw van 24 mei 2017 een aanwijzing zijn dat sprake kan zijn van overmatige hinder, maar dat rapport is, gelet op de hiervoor genoemde controles, onvoldoende voor het oordeel dat het college ten onrechte heeft geweigerd om handhavend op te treden. Omdat er geen overtreding is geconstateerd, was het college niet bevoegd om handhavend op te treden tegen het gebruik van de houtkachels.
Het betoog faalt.
Conclusie
3. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak, voor zover aangevallen, dient te worden bevestigd.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de uitspraak, voor zover aangevallen.
Aldus vastgesteld door mr. J. Kramer, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.A. Graaff-Haasnoot, griffier.
w.g. Kramer w.g. Graaff-Haasnoot
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 26 juni 2019
531-884.