De dwangsom in het burgerlijk recht
Einde inhoudsopgave
De dwangsom in het burgerlijk recht (BPP nr. V) 2006/19.1.1:19.1.1 Het definitief karakter en de noodzaak van begrenzing
De dwangsom in het burgerlijk recht (BPP nr. V) 2006/19.1.1
19.1.1 Het definitief karakter en de noodzaak van begrenzing
Documentgegevens:
Mr. M.B. Beekhoven van den Boezem, datum 19-12-2006
- Datum
19-12-2006
- Auteur
Mr. M.B. Beekhoven van den Boezem
- JCDI
JCDI:ADS377878:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
Juist om het risico op het nadeel dat de dwangsomveroordeling in het vooruitzicht stelt reëel te doen zijn, is de Beneluxdwangsom een definitief karakter toegekend. Dit definitief karakter vormt een belangrijke waarborg voor de effectiviteit van het executiemiddel.
Gaat van de dwangsomveroordeling in een bijzonder geval geen preventieve werking (meer) uit, dan is voor handhaving van het definitief karakter geen plaats; in dit geval moet een begrenzing daarvan bestaan. Begrenzing van het definitief karakter is echter de uitzondering, niet de regel: anders dan het geval is bij een met lijfsdwang versterkte veroordeling, worden verbeurde eenheden in geval van een dwangsomveroordeling in principe steeds ten uitvoer gelegd, ook wanneer de veroordeling alsnog wordt nageleefd of het naleven daarvan nadien onmogelijk wordt. Voor het verkrijgen van een titel om de verbeurde dwangsommen ten uitvoer te leggen, is blijkens art. 611c Rv geen nadere rechterlijke procedure nodig.
De mogelijkheid tot het voeren van een nadere procedure bestaat echter wel, zowel op vordering van de dwangsomcrediteur, die zekerheid omtrent de door hem te starten executie wenst, als op vordering van de dwangsomdebiteur, die zich tegen een aangevangen of dreigende executie wil verzetten. Ook indien zich inmiddels aan de zijde van de debiteur een onmogelijkheid heeft voorgedaan om aan de hoofdveroordeling te voldoen, zal een nadere rechterlijke procedure geïndiceerd zijn om vast te stellen of de gestelde onmogelijkheid tot een wijziging van de dwangsomveroordeling krachtens art. 611d Rv aanleiding geeft.
Vanzelfsprekend brengt een wijziging van de dwangsomveroordeling mee dat inbreuk wordt gemaakt op het definitief karakter daarvan. Vanwege het functieverlies van de dwangsom in het betreffende geval (tot het onmogelijke kan niemand worden gedwongen), is de inbreuk echter gerechtvaardigd. In het tweede deel van dit onderzoek kwam aan de orde in hoeverre het definitief karakter van de dwangsomveroordeling op grond van nationaal ( proces )recht en het (in het nationaal recht geïncorporeerde) Beneluxrecht ook overigens kan worden begrensd.
Met betrekking tot de begrenzingen op grond van regels van nationaal recht, besprak ik de mogelijkheden van schorsing, hoger beroep en terzijdestelling van de dwangsomveroordeling, alsmede de rol van meer algemene nationaalrechtelijke leerstukken als misbruik van bevoegdheid, rechtsverwerking en meer in het algemeen de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid. In het kader van de begrenzing van het definitief karakter op grond van de (Benelux)dwangsomregeling kwamen aan de orde het geval van onmogelijkheid om de hoofdveroordeling na te leven (art. 611d Rv) en dat van insolventie en overlijden van de dwangsomdebiteur (art. 611e Rv en 611f Rv). Ook de verjaring bleek ten slotte het definitief karakter van de dwangsom te beperken. Deze verjaring kent een bijzondere regeling in de dwangsomregeling, in art. 611g Rv, maar daarnaast zijn regels van (overig) nationaal recht van toepassing.