De aanmerkelijkbelangregeling in internationaal perspectief
Einde inhoudsopgave
De aanmerkelijkbelangregeling in internationaal perspectief (FM nr. 123) 2007/5.2.3.2:5.2.3.2 Reguliere voordelen
De aanmerkelijkbelangregeling in internationaal perspectief (FM nr. 123) 2007/5.2.3.2
5.2.3.2 Reguliere voordelen
Documentgegevens:
Mr. dr. F.G.F. Peters, datum 01-03-2007
- Datum
01-03-2007
- Auteur
Mr. dr. F.G.F. Peters
- JCDI
JCDI:ADS365028:1
- Vakgebied(en)
Inkomstenbelasting / Buitenlands belastingplichtige
Internationaal belastingrecht / Algemeen
Internationaal belastingrecht / Heffingsbevoegdheid
Belastingrecht algemeen / Algemeen
Europees belastingrecht / Algemeen
Vennootschapsbelasting / Belastingplichtige
Inkomstenbelasting / Aanmerkelijk belang (box 2)
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
Voor de toepassing van artikel 11 BRK is sprake van een dividend genoten door een inwoner van de Nederlandse Antillen en verschuldigd door een lichaam dat inwoner is van Aruba. Ook nu zijn twee redeneringen denkbaar op grond waarvan Nederland een dergelijk dividend niet mag belasten:
In de verhouding Nederlandse Antillen-Aruba geldt artikel 11; dit wijst het heffingsrecht – behoudens toepassing van het tweede lid – toe aan de Antillen. In de verhouding Nederlandse Antillen-Nederland mist het dividendartikel toepassing, omdat noch de aanmerkelijkbelanghouder noch de vennootschap inwoner is van Nederland, en geldt het restartikel, dat de heffing exclusief aan de Antillen toewijst.1 Op grond van BNB 2001/295 moet evenwel worden geoordeeld dat het dividendartikel saldowerking heeft en het dus reeds artikel 11 is dat de Nederlandse heffing belet.
Het dividendartikel is in de verhouding tussen alle drie de landen van toepassing. Het is Nederland ingevolge artikel 11, lid 1, BRK verboden dividendbelasting te heffen.
Zoals beargumenteerd in de vorige paragraaf is de tweede redenering mijns inziens de juiste. Artikel 11 is in deze triangular case dus ook zonder de door BNB 2001/295 toegekende saldowerking van toepassing, aangezien sprake is van een grensoverschrijdend dividend.
In de onderhavige triangular case wijst artikel 11, lid 1, het primaire heffingsrecht toe aan de Nederlandse Antillen en lid 2 verleent Aruba een beperkt bronheffingsrecht. Nederland krijgt ingevolge lid 2 geen heffingsrecht toegewezen bij gebreke van een Nederlandse vestigingsplaats van de vennootschap, zodat het Nederland mijns inziens – uitgaande van de in BNB 1990/156 aan de bewoordingen ‘mag worden belast’ gegeven uitleg – reeds op grond van het eerste lid niet is toegestaan het dividend in de heffing te betrekken. Artikel 11 heeft in deze situatie derhalve een bijzondere werking: het wijst tegelijkertijd een beperkt heffingsrecht toe in de relatie Nederlandse Antillen-Aruba en bevat een exclusieve toewijzing van de heffingsbevoegdheid in de relatie Nederlandse Antillen-Nederland, die bovendien niet noodzakelijkerwijs is gebaseerd op BNB 2001/295, maar reeds voortvloeit uit het bijzondere karakter van de BRK als regeling tussen meerdere landen.
Nederland kan ook ten aanzien van aanmerkelijkbelangdividend alsnog een heffingsrecht bemachtigen bij toepassing van artikel 35b, lid 1 of 4, BRK. Heffing van zowel inkomstenbelasting als dividendbelasting is dan mogelijk, waarbij de vestigingsplaatsficties van artikel 7.5, lid 6, Wet IB 2001 en artikel 1, lid 3, Wet Div.bel. 1965 rechtstreekse werking hebben omdat artikel 11 BRK is uitgeschakeld. Ook toepassing van artikel 35b, lid 7, BRK zou een heffingsrecht kunnen opleveren, maar dan slechts een beperkt bronheffingsrecht ex artikel 11, lid 2, BRK. In deze situaties is in beginsel sprake van een driedubbele belastingheffing.2 Aangezien de Nederlandse Antillen geen dividendbelasting heffen, behoeven zij overigens ex artikel 24, lid 4, BRK geen vermindering ter voorkoming van dubbele belasting te verlenen voor de door Aruba en Nederland geheven dividendbelasting. Ook toepassing van de antimisbruikbepaling van artikel 34, lid 2, tweede volzin, tweede zinsnede, BRK heeft tot gevolg dat Nederland dividendbelasting kan heffen. Aangezien in dat geval de tiebreak van de artikel 34, eerste volzin, wordt teruggenomen, geldt de vennootschap zowel als inwoner van Aruba als van Nederland, zodat beide landen door artikel 11, lid 2, BRK een beperkt heffingsrecht krijgen toegewezen.