Einde inhoudsopgave
Cessie (O&R nr. 70) 2012/X.5
X.5 Nevenrechten en stille cessie
mr. M.H.E. Rongen, datum 01-10-2011
- Datum
01-10-2011
- Auteur
mr. M.H.E. Rongen
- JCDI
JCDI:ADS357624:1
- Vakgebied(en)
Financieel recht / Algemeen
Ondernemingsrecht / Algemeen
Goederenrecht / Verkrijging en verlies
Voetnoten
Voetnoten
Zo ook: Biemans 2011, nrs. 17 en 224 en Wibier 2009a, nr. 12.
De opvatting van Steffens dat op grond van een analogie met de regeling van de stille verpanding betoogd zou kunnen worden, dat de nevenrechten eerst op de cessionaris overgaan op het moment dat de cessionaris door mededeling van de cessie aan de schuldenaar inningsbevoegd wordt, dient te worden verworpen. Zie Steffens 2006a, p. 139–140. Het lijdt geen twijfel dat de wet en het wettelijk systeem de opvatting van Steffens niet toelaten. Een analogie met de verpanding van vorderingen voert te ver en is om die reden misplaatst. Het is duidelijk dat het bepaalde in art. 6:142 BW voor elke vorm van overgang van een vordering geldt. Het feit dat de wetgever bij de vormgeving van de figuur van de ‘stille’ cessie in bepaalde opzichten (de totstandkoming en de inningsbevoegdheid) heeft willen aansluiten bij de figuur van de stille verpanding, levert onvoldoende grond op om het (duidelijke) stelsel van art. 6:142 BW te doorbreken.
Zie art. 3:94 lid 3 BW. Vgl. HR 14 oktober 1994, NJ 1995, 447, m.nt. WMK (Stichting Spaarbank Rivierenland/Gispen q.q.) en Asser/Van Mierlo & Van Velten 3-VI* 2010, nrs. 168 en 221.
Dit volgt uit uitleg van art. 3:94 lid 3, tweede zin, BW, zie nr. 489.
Uiteraard kan de cessionaris als hij tot uitoefening van het zekerheidsrecht wil overgaan de cessie aan de schuldenaar mededelen. Door de mededeling wordt hij inningsbevoegd en kan hij het zekerheidsrecht uitoefenen.
Dit is ook een belangrijk argument om wat betreft de inningsbevoegdheid aansluiting te zoeken bij de regeling van de stille verpanding. Zie nrs. 493 en 495.
Zo ook, maar voorzichtig: Van der Weijden 2007, p. 582. Vgl. Biemans 2011, nrs. 251 en 305.
Zie Kortmann 2005a, p. 67-69 en Biemans 2011, nrs. 245, 266 en 305.
In de meeste gevallen zal de cedent bovendien op grond van een hem door de cessionaris verleende last bevoegd zijn om de vordering te innen en de zekerheden uit te winnen. De grondslag om de zekerheden uit te oefenen, is dan mede gelegen in de lastgeving. Benadrukt zij evenwel dat ook zonder de aanwezigheid van een last de cedent in zijn externe verhouding tot de schuldenaar bevoegd is de vordering te innen en de zekerheden uit te winnen.
Zie nr. 978.
Het feit dat de cessionaris door mededeling van de cessie te doen een benadeling kan voorkomen – door de mededeling wordt hij immers inningsbevoegd en kan hij de zekerheden uitoefenen – doet geen afbreuk aan de kracht van het argument. Vgl. Van der Weijden 2007, p. 582. De ‘benadelingstoets’ moet in abstracto plaatsvinden uitgaande van de situatie dat de cedent met uitsluiting van de cessionaris inningsbevoegd is. Hetzelfde geldt voor het geval van beslag op of verpanding van een door pand of hypotheek gesecureerde vordering. Het feit dat in een concreet geval benadeling kan worden voorkomen doordat de beslagene/pandgever toestemming kan verkrijgen van de beslaglegger/pandhouder om de vordering zelf te innen, doet niet af aan de bevoegdheid van de beslaglegger/pandhouder om zelf de aan de vordering verbonden zekerheid uit te oefenen.
981. Moment van overgang en bevoegdheid tot uitoefening. Het moment van overgang van de vordering is ook het moment waarop de nevenrechten op de cessionaris overgaan. Dit geldt zowel voor de openbare cessie, als de stille cessie.1 Dit volgt uit art. 6:142 BW: “bij overgang van een vordering op een nieuwe schuldeiser verkrijgt deze de daarbij behorende nevenrechten (…)”.2 In geval van een openbare cessie gaat de vordering op de cessionaris over op het moment dat de cessie de schuldenaar wordt medegedeeld.3 In geval van een stille cessie is dit het moment van tot stand komen van de authentieke akte of het moment van aanbieding van de onderhandse akte ter registratie.4
In geval van stille cessie is de cedent, totdat de cessie aan de schuldenaar wordt medegedeeld, met uitsluiting van de cessionaris bevoegd om de vordering te innen (art. 3:94 lid 3, tweede zin, BW).5 Een redelijke wetsuitleg brengt met zich dat de inningsbevoegdheid die de cedent op grond van de wet toekomt, zich uitstrekt tot alle vorderingsrechten die in de cessie begrepen zijn, dus niet alleen de hoofdvordering, maar ook de als vorderingen aan te merken nevenrechten. Voor de mededeling van de cessie is de cedent derhalve bevoegd om de opeisbaar geworden rente, boete of dwangsom te innen (zie art. 6:142 lid 2 BW). Evenals geldt met betrekking tot de hoofdvordering, strekt de inningsbevoegdheid ten aanzien van de nevenrechten in het belang van de cessionaris.
Bij stille cessie rijst voorts de vraag wie voor de mededeling van cessie bevoegd is om de nevenrechten uit te oefenen die van belang zijn voor de inning van de gecedeerde vordering, zoals een aan de vordering verbonden pand- of hypotheekrecht of het recht om een executoriale titel ten uitvoer te leggen. Voordat de cessie aan de schuldenaar is medegedeeld, is de cedent met uitsluiting van de cessionaris bevoegd om de vordering te innen. Omdat de inningsbevoegdheid niet toekomt aan de cessionaris is hij evenmin bevoegd tot uitoefening van een aan de vordering verbonden pand- of hypotheekrecht. De uitwinning van een pand- of hypotheekrecht is immers gericht op inning van de gesecureerde vordering, waartoe de cessionaris (nog) niet bevoegd is.6 Men zou op het eerste gezicht kunnen menen dat ook de cedent niet de bevoegdheid heeft om het zekerheidsrecht uit te oefenen. Hij is weliswaar inningsbevoegd, maar als gevolg van de overgang van de vordering op de cessionaris is ook het zekerheidsrecht op de cessionaris overgegaan, zodat de cedent daarop geen aanspraak meer kan maken.
In geval van een stille cessie – zeker bij transacties zoals securitisations en covered bonds – zal het meestal de bedoeling van partijen zijn, dat de cedent de vordering en de daaraan verbonden zekerheden ten behoeve van de cessionaris zal beheren en de zekerheden zo nodig zal uitwinnen.7 De bevoegdheid om zekerheden uit te winnen komt de cedent ook toe. Evenals de openbaar pandhouder is de cedent in het kader van zijn exclusieve bevoegdheid om de gecedeerde vordering te innen tevens exclusief bevoegd om de zekerheden uit te oefenen.8 Zoals hiervoor is gebleken, kan als algemene regel worden aanvaard dat degene die inningsbevoegd is ook de bevoegdheid toekomt om de afhankelijke zekerheidsrechten uit te oefenen (pand, hypotheek en borgtocht) of om een beroep te doen op een aan de vordering verbonden voorrecht.9 In geval van stille cessie volgt dit bovendien uit een redelijke wetsuitleg van art. 3:94 lid 3, tweede zin, BW, de bepaling waarop ten aanzien van de hoofdvordering de inningsbevoegdheid van de cedent is gebaseerd.10
Daarbij komt dat het argument dat de Hoge Raad in het arrest Rabobank/Stormpolder voor beslag noemt,11 in gelijke mate geldt voor de inning van een stil gecedeerde vordering door de cedent. Zou de ‘stille’ cedent niet bevoegd zijn de aan de vordering verbonden zekerheden uit te oefenen of een beroep te doen op een aan de vordering verbonden voorrecht, dan zou dit de overige schuldeisers van de schuldenaar/zekerheidgever ten onrechte bevoordelen, terwijl de cessionaris zou worden gedupeerd doordat zijn vordering niet door de cedent met voorrang op het verbonden (register) goed kan worden verhaald.12