Einde inhoudsopgave
Contractuele samenwerkingsverbanden in de BTW (FM nr. 133) 2009/14.3.2
14.3.2 Gerichtheid op opbrengst
A.J. van Doesum, datum 01-01-2009
- Datum
01-01-2009
- Auteur
A.J. van Doesum
- JCDI
JCDI:ADS368206:1
- Vakgebied(en)
Omzetbelasting (V)
Onbekend (V)
Omzetbelasting / Algemeen
Europees belastingrecht / Richtlijnen EU
Omzetbelasting / Aftrek en teruggaaf
Fiscaal ondernemingsrecht (V)
Omzetbelasting / Belastingplichtige en -schuldige
Europees belastingrecht / Algemeen
Voetnoten
Voetnoten
Art. 9 lid 1 Btw-richtlijn (ex art. 4 lid 1 Zesde richtlijn).
D.B. Bijl, M.E. van Hilten en D.G. van Vliet, Europese BTW en Nederlandse omzetbelasting, Kluwer, Deventer, 2001, blz. 33.
In het kader van de toepassing van enige vrijstellingen geldt overigens wel het vereiste dat geen winst mag worden beoogd (zie: art. 11 lid 1 onderdeel f, 11 lid 1 onderdeel o, ten tweede, 11 lid 1 onderdeel p en art. 11 lid 2 Wet OB).
HvJ EG 1 april 1982, nr. 89/81 (Hong Kong), BNB 1982/311.
HR 11 februari 2005, nr. 38 022, BNB 2005/223, r.o. 3.4.2.
D.M.P.M. Stevens, Het verrichten van diensten onder bezwarende titel als belastbaar feit in de omzetbelasting, (diss.), Maastricht, 2001, blz. 45,
Vgl. conclusie van A-G Fennelly van 7 november 1996, nr. C-80/95 (Harnas & Helm), Jur. 1997 blz. I-00745, punt 24: “Het economische en commerciële wezen van de handelingen die beweerdelijk een economische activiteit opleveren, dient bij de beoordeling centraal te staan, en niet de formele financiële of commerciële classificatie (in deze zaak als het verwerven en houden van obligaties of aandelen). Mijns inziens volgt daaruit, dat iemand die, zoals rekwirante, transacties met obligaties verricht, slechts kan worden geacht een economische activiteit uit te oefenen, indien hij aldus een bedrijf exploiteert of een commercieel doel nastreeft; in dat verband moet hij diensten verrichten voor zijn klanten en niet enkel zelf als klant diensten ontvangen.”. Zie ook: B.G. van Zadelhoff, Belastingplichtige in de BTW, Kluwer, Deventer, 2008, blz. 10.
In dezelfde zin: B.G. van Zadelhoff, Belastingplichtige in de BTW, Kluwer, Deventer, 2008, blz. 11.
Gj. van Norden, Het concern in de BTW (diss.), Kluwer, Deventer, 2007, blz. 115-116. Zie ook: HvJ EG 11 juli 1996, nr. C-306/94 (Régie Dauphinoise), BNB 1997/38.
Zie bijvoorbeeld: HR 16 juni 1993, nr. 28 619, BNB 1993/256 (Cultureel-filosofische bibliotheek), HR 30 augustus 1996, nr. 31 009, BNB 1996/391 (Radio II), HR 15 december 1999, nr. 34 958, BNB 2000/128 (Zeehondencrèche) en HR 26 januari 2000, nr. 35 199, BNB 2000/129 (Watersport-bond).
Voor de belastingplicht in de btw is het oogmerk of resultaat van de economische activiteit niet van belang.1 Niet alleen de bedoeling, maar ook de feitelijke uitkomst van een handeling is irrelevant.2 De belastingplicht in de btw vereist dus geen streven naar winst.3 Dat neemt niet weg dat van een economische activiteit pas sprake is, indien de activiteit gericht is op het behalen van opbrengst. Verricht een natuurlijk persoon of entiteit uitsluitend handelingen om niet, dan is geen sprake van een economische activiteit.4 Het verrichten van handelingen tegen een symbolische vergoeding wordt niet als een economische activiteit beschouwd.5
In de btw is het belastingobject bepalend voor het belastingsubject. Worden immers uitsluitend prestaties om niet verricht, dan is van belastingplicht geen sprake. Terecht stelt D.M.P.M. Stevens dan ook dat het begrip “bezwarende titel”, zoals dat op objectniveau geldt, een species is van het begrip economische activiteit, zoals dat op subjectniveau geldt.6 Ik meen dat het begrip “economische activiteit” inderdaad een direct of indirect streven naar opbrengst impliceert. Dit ligt besloten in het woord “economisch”. Met de handelingen moet een economisch belang worden nagestreefd.7
Dit betekent overigens niet dat alle handelingen die om niet worden verricht, daarmee geen economische activiteiten zijn.8 Een handeling om niet kan heel wel plaatsvinden in verband met de handelingen die tegen vergoeding worden verricht. Zo geeft een slager een stukje worst weg, opdat de klant bij hem terug blijft komen. Met Van Norden meen ik in dit verband dat de verlengstukgedachte die het HvJ EG in de zaak Regié Dauphinoise heeft ontwikkeld met betrekking tot intercompanyleningen, in een ruimere zin toepasbaar is.9 Handelingen om niet, die het rechtstreekse, duurzame en noodzakelijke verlengstuk vormen van handelingen onder bezwarende titel, zijn economische activiteiten. In de nationale jurisprudentie is (mogelijk onbewust) aan de verlengstukgedachte de invulling gegeven dat sprake moet zijn van een wederzijdse afhankelijkheid van de activiteiten om baat en om niet.10 Zo bezien is het stukje worst dat de slager aan zijn klant weggeeft, een economische activiteit.