BNB 2005/223
Symbolische vergoeding. Vrijgevigheid
HR 11-02-2005, ECLI:NL:PHR:2005:AQ0284, m.nt. H.W.M. van Kesteren
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
11 februari 2005
- Magistraten
Putt-Lauwers, van der; Brunschot, van; Vliet, van; Lourens; Berge, van den
- Zaaknummer
38 022
- Conclusie
A-G mr. De Wit
- Noot
H.W.M. van Kesteren
- LJN
AQ0284
- JCDI
JCDI:ADS889016:1
- Vakgebied(en)
Onbekend (V)
Omzetbelasting / Algemeen
Europees belastingrecht / Algemeen
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2005:AQ0284, Uitspraak, Hoge Raad, 11‑02‑2005
ECLI:NL:PHR:2005:AQ0284, Conclusie, Hoge Raad (Parket), 11‑02‑2005
- Wetingang
Art. 7, eerste lid, Wet OB 1968; art. 4, eerste lid, Zesde richtlijn
Essentie
Symbolische vergoeding. Vrijgevigheid
Samenvatting
Het verrichten van prestaties tegen een vergoeding heeft in beginsel te gelden als het verrichten van economische activiteiten in de zin van art. 4, eerste lid, Zesde richtlijn, ongeacht het oogmerk of het resultaat van die prestaties. Dit lijdt uitzondering als de vergoeding slechts symbolisch is, zodat in wezen sprake is van vrijgevigheid. Om te bepalen of hiervan sprake is kan wel van belang zijn welke vergoeding voor soortgelijke in het maatschappelijk verkeer verrichte prestaties wordt bedongen, maar niet de omstandigheid dat de vergoeding verre van kostendekkend is.
Uitspraak
... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.