CRvB, 27-03-2015, nr. 13-4200 WWAJ
ECLI:NL:CRVB:2015:939
- Instantie
Centrale Raad van Beroep
- Datum
27-03-2015
- Zaaknummer
13-4200 WWAJ
- Vakgebied(en)
Sociale zekerheid algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:CRVB:2015:939, Uitspraak, Centrale Raad van Beroep, 27‑03‑2015; (Hoger beroep)
Uitspraak 27‑03‑2015
Inhoudsindicatie
Weigering Wet Wajong-uitkering. Uit artikel 2:15, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Wet Wajong vloeit voort dat indien de betrokkene bij zijn aanvraag ouder is dan achttien jaar (dat wil zeggen dat sprake is van een laattijdige aanvraag) en hij op de datum waarop de arbeids- en inkomensondersteuning kan ingaan niet arbeidsongeschikt is, er geen recht op deze ondersteuning bestaat. In zo’n situatie is het niet vereist om tevens of eerst te beoordelen of de betrokkene (op zijn achttiende verjaardag) als jonggehandicapte dient te worden aangemerkt in de zin van artikel 2:3 van de Wet Wajong. Appellant heeft dan ook terecht het arbeidskundig onderzoek dat ten grondslag lag aan het bestreden besluit beperkt tot de datum van 2 februari 2012.
13/4200 WWAJ
Datum uitspraak: 27 maart 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de tussenuitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 25 april 2013, 12/5391 (aangevallen tussenuitspraak) en de einduitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 18 juni 2013, 12/5391 (aangevallen einduitspraak)
Partijen:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (appellant)
[betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. P.A.M. de Haan-van de Laak een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft hierop een nader stuk ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 februari 2015. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W.P.F. Oosterbos. Betrokkene is verschenen, bijgestaan doormr. De Haan-Van de Laak.
OVERWEGINGEN
1.1.
Betrokkene is geboren [in] 1988. Op 14 oktober 2011 heeft zij een aanvraag ingediend voor arbeids- en inkomensondersteuning op grond van de Wet Werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wet Wajong).
1.2.
Bij besluit van 5 december 2011 heeft appellant de aanvraag afgewezen omdat appellante kan werken en daarmee 100% of meer van minimum(jeugd)loon kan verdienen. Het door appellant gemaakte bezwaar tegen dit besluit is bij besluit op bezwaar van 28 augustus 2012 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Hieraan lagen ten grondslag een medische beoordeling en een arbeidskundige beoordeling. Het arbeidskundig onderzoek zag op de datum van 2 februari 2012.
1.3.
Betrokkene heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
1.4.
De rechtbank heeft bij de aangevallen tussenuitspraak overwogen dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen voldoende zorgvuldig is geweest en dat niet te geringe medische beperkingen zijn vastgesteld bij de Functionele Mogelijkhedenlijst van17 november 2011. Verder heeft de rechtbank overwogen dat de arbeidsdeskundigen ten onrechte (enkel) onderzoek hebben gedaan naar de mogelijke ingangsdatum van dearbeids- en inkomensondersteuning van 2 februari 2012 en bij hun onderzoek niet (tevens) hebben betrokken de datum van 7 november 2006, de dag waarop betrokkene 18 jaar werd. De rechtbank is dan ook tot het oordeel gekomen dat het bestreden besluit, wat de arbeidskundige onderbouwing ervan betreft, wegens onvoldoende zorgvuldige voorbereiding en een gebrekkige motivering voor vernietiging in aanmerking komt. Onder toepassing van artikel 8:51a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht heeft de rechtbank vervolgens appellant in de gelegenheid gesteld om het geconstateerde gebrek te herstellen door alsnog een arbeidskundige beoordeling uit te voeren ten aanzien van de datum van 7 november 2006.
1.5.
Appellant heeft hierop meegedeeld geen gebruik te zullen maken van de geboden gelegenheid omdat wat betreft de arbeidskundige onderbouwing van het bestreden besluit geen sprake is van onzorgvuldige voorbereiding noch van een motiveringsgebrek.
1.6.
De rechtbank heeft vervolgens bij de aangevallen einduitspraak, onder verwijzing naar de overwegingen van de aangevallen tussenuitspraak, het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en appellant opgedragen om een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van betrokkene tegen het besluit van 5 december 2011 met inachtneming van de aangevallen einduitspraak en de aangevallen tussenuitspraak. Tevens heeft zij appellant veroordeeld in de proceskosten van betrokkene en bepaald dat appellant het betaalde griffierecht aan betrokkene vergoedt.
2.1.
Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen tussen- en einduitspraak onder verwijzing naar de uitspraak van de Raad van 28 juni 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:881. Bij deze uitspraak heeft de Raad, volgens appellant, overwogen dat ingeval van een laattijdige aanvraag op grond van de Wet Wajong appellant terecht in de eerste plaats beoordeelt of de aanvrager op de datum van indiening van de aanvraag volledig en duurzaam arbeidsongeschikt was dan wel op zestien weken na de datum van indiening van de aanvraag niet in staat was om meer dan 75% van het maatmaninkomen te verdienen.
2.2.
Betrokkene heeft bij verweer aangevoerd dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat appellant ten onrechte heeft nagelaten om onderzoek te doen naar de datum van 7 november 2006 omdat op grond van artikel 2:3, eerste lid, aanhef en ander a, van de Wet Wajong allereerst onderzoek dient te worden gedaan naar de status van jonggehandicapte. Ter onderbouwing van haar standpunt dat al vóór haar achttiende jaar sprake was van een aantal stoornissen in de ontwikkeling heeft betrokkene haar medisch dossier ten tijde van haar vijftiende jaar bijgevoegd. Tevens heeft zij een overzicht bijgevoegd van haar arbeidsverleden wat betreft het jaar 2006.
3.1.
De Raad oordeelt als volgt.
3.2.
De omvang van het geding in hoger beroep wordt in beginsel bepaald door de gronden die de indiener van het hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak heeft aangevoerd. Beroepsgronden, standpunten van het bestuursorgaan en standpunten van eventuelederden-partijen die door de rechtbank uitdrukkelijk en zonder voorbehoud zijn verworpen kunnen, voor zover de in hoger beroep aangevoerde gronden zich niet tot die oordelen uitstrekken, in hoger beroep niet opnieuw aan de orde komen.
3.3.
De rechtbank heeft de door betrokkene aangevoerde medische beroepsgronden uitdrukkelijk en zonder voorbehoud verworpen in de aangevallen tussen- en einduitspraak. Nu betrokkene tegen die uitspraken niet in hoger beroep is gekomen, dient hetgeen de rechtbank daarin heeft overwogen en beslist dan ook als vaststaand te worden aangenomen. In de onderhavige zaak ligt dus uitsluitend ter beoordeling voor de vraag of de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de arbeidskundige beoordeling ten onrechte (enkel) ziet op de datum van 2 februari 2012 en dat (tevens) de datum van 7 november 2006 bij het onderzoek zou moeten worden betrokken.
3.4.
Terecht heeft appellant hoger beroep ingesteld. Zoals de Raad eerder heeft overwogen (onder meer: uitspraken van 17 augustus 2012 (ECLI:NL:CRVB:2012:BX4918), 28 juni 2013 (ECLI:NL:CRVB:2013:881) en 28 mei 2014 (ECLI:NL:CRVB:2014:1831)) vloeit uit artikel 2:15, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Wet Wajong voort dat indien de betrokkene bij zijn aanvraag ouder is dan achttien jaar (dat wil zeggen dat sprake is van een laattijdige aanvraag) en hij op de datum waarop de arbeids- en inkomensondersteuning kan ingaan niet arbeidsongeschikt is, er geen recht op deze ondersteuning bestaat. In zo’n situatie is het, naar het oordeel van de Raad, niet vereist om tevens of eerst te beoordelen of de betrokkene (op zijn achttiende verjaardag) als jonggehandicapte dient te worden aangemerkt in de zin van artikel 2:3 van de Wet Wajong.
3.5.
Appellant heeft dan ook terecht het arbeidskundig onderzoek dat ten grondslag lag aan het bestreden besluit beperkt tot de datum van 2 februari 2012. Het hoger beroep slaagt en de aangevallen eind- en tussenuitspraak dienen te worden vernietigd op dit punt. Gelet op overweging 3.3 zal de Raad doen wat de rechtbank zou behoren te doen door het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond te verklaren.
3.6.
Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep:
- vernietigt de aangevallen tussenuitspraak voor zover aangevochten;
- vernietigt de aangevallen einduitspraak voor zover aangevochten;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 28 augustus 2012 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen als voorzitter en R.E. Bakker en P.H. Banda als leden, in tegenwoordigheid van D. van Wijk als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 maart 2015.
(getekend) J.P.M. Zeijen
(getekend) D. van Wijk
DK