CRvB, 28-05-2014, nr. 12-2835 WWAJ
ECLI:NL:CRVB:2014:1831
- Instantie
Centrale Raad van Beroep
- Datum
28-05-2014
- Zaaknummer
12-2835 WWAJ
- Vakgebied(en)
Sociale zekerheid algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:CRVB:2014:1831, Uitspraak, Centrale Raad van Beroep, 28‑05‑2014; (Hoger beroep)
Uitspraak 28‑05‑2014
Inhoudsindicatie
Afwijzing laattijdige Wajong-aanvraag, omdat appellante ten tijde hier van belang minimaal 75% van het minimumloon kan verdienen.
12/2835 WWAJ
Datum uitspraak: 28 mei 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 6 april 2012, 11/1265 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. P.T. Huisman, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Mr. J.O. Hovinga, advocaat, heeft zich in de loop van de procedure als opvolgend gemachtigde gesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 16 april 2014. Namens appellante is
mr. Hovinga verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. F.H.M.A. Swarts.
OVERWEGINGEN
1.
Appellante, geboren [in] 1988, is begin september 2007 in haar arm gestoken bij een steekpartij. Zij studeerde toen nog en was tevens als cafetariamedewerkster werkzaam. Zij heeft beperkingen in haar arm opgelopen en psychische klachten ontwikkeld. Appellante heeft een door het Uwv op 11 februari 2011 ontvangen aanvraag op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wet Wajong) ingediend, waarbij zij heeft vermeld geen volledig gevoel in de hand te hebben en last te hebben van nachtmerries, concentratieproblemen en dat zij hulp bij traumaverwerking behoeft. Deze aanvraag is na verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek bij besluit van 18 april 2011 afgewezen. Het tegen dat besluit ingediende bezwaar is, na nader medisch en arbeidskundig onderzoek, bij besluit van 4 november 2011 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Daarbij is overwogen dat appellante op de eerste dag waarop zij aanspraak zou kunnen maken op een Wet Wajong-uitkering, 3 juni 2011, benutbare mogelijkheden had voor arbeid waarmee zij tenminste 75% van het minimumloon kan verdienen.
2.
De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat de bezwaarverzekeringsarts, met inachtneming van de ontvangen informatie, voldoende heeft beargumenteerd dat er geen indicaties zijn dat appellante rond 3 juni 2011 nog beperkingen ondervond op het vlak van persoonlijk en sociaal functioneren en arbeidsduur. De rechtbank kon zich verenigen met de opgestelde Functionele Mogelijkhedenlijst per 3 juni 2011, evenals met de bevindingen en conclusies van de bezwaarverzekeringsarts. Met verwijzing naar het rapport van de bezwaararbeidsdeskundige van 3 november 2011 heeft de rechtbank zich voorts verenigd met de conclusie dat appellante de haar voorgehouden functies moet kunnen verrichten.
3.
In hoger beroep heeft appellante haar standpunt herhaald dat de functionaliteit van haar arm beperkt is en er bij haar sprake was van een posttraumatische stress stoornis die nu pas afneemt. Zij is niet in staat 75% van het minimumloon te verdienen. De functies zijn volgens haar niet passend.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Bij wet van 3 december 2009 (Stb. 2009, 580) is de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) met ingang van 1 januari 2010 gewijzigd. De bepalingen van de Wajong, zoals deze luidden voor 1 januari 2010 zijn daarbij ondergebracht in hoofdstuk 3 en de citeertitel van de wet is gewijzigd in Wet Wajong. Appellante heeft in 2011 een aanvraag ingediend. Gelet op het bepaalde in artikel 3:6 van de Wet Wajong wordt het geschil beoordeeld aan de hand van de bepalingen van hoofdstuk 2 van de Wet Wajong.
4.2.1.
Op grond van artikel 2:3, eerste lid, van de Wet Wajong is jonggehandicapte in de zin van dit hoofdstuk de ingezetene die aansluitend op de dag waarop hij zeventien jaar wordt als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling gedurende 52 weken niet in staat is geweest met arbeid meer dan 75% van het maatmaninkomen te verdienen, terwijl niet aannemelijk is dat hij binnen een jaar zal herstellen, dan wel wanneer na de dag waarop hij zeventien jaar wordt zich de hier bedoelde situatie voordoet en hij in het jaar, onmiddellijk voorafgaande aan de dag waarop het als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling is ingetreden, ten minste zes maanden studerende was.
4.2.2.
Op grond van artikel 2:5, eerste lid, van de Wet Wajong wordt de beoordeling van wat iemand met arbeid kan verdienen, alsmede de beoordeling of iemand volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is, gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en voor zover nodig een arbeidskundig onderzoek.
4.2.3.
Op grond van het bepaalde in artikel 2:15, tweede lid, van de Wet Wajong ontstaat het recht op arbeidsondersteuning op de dag dat aan de voorwaarden, bedoeld in het eerste lid van artikel 2:15 wordt voldaan, doch niet eerder dan zestien weken na de dag waarop de aanvraag werd ingediend.
4.3.
Nu appellante pas in 2011 een aanvraag op grond van de Wet Wajong heeft gedaan met betrekking tot de door haar gestelde in september 2007 aangevangen arbeidsongeschiktheid, is sprake van een laattijdige aanvraag. Zoals de Raad eerder heeft overwogen (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 28 juni 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:881) heeft het Uwv, gelet op deze laattijdigheid, terecht in de eerste plaats beoordeeld of appellante zestien weken na de datum van indiening van de aanvraag niet in staat was om meer dan 75% van het maatmaninkomen te verdienen.
4.4.
Evenals de rechtbank is ook de Raad van oordeel dat het Uwv in het bestreden besluit met juistheid heeft beslist dat appellante niet in aanmerking komt voor ondersteuning in het kader van de Wet Wajong, omdat zij ten tijde hier van belang minimaal 75% van het minimumloon kan verdienen. De Raad onderschrijft de overwegingen die de rechtbank tot haar oordeel hebben geleid. Hierbij wordt opgemerkt dat de bezwaarverzekeringsarts bij zijn beoordeling appellante zelf op de hoorzitting heeft gesproken, de beschikking had over de voorgaande verzekeringsgeneeskundige rapporten en ook gegevens van de revalidatie-artsen, de hand/ergotherapeut en de sociaal psychiatrisch verpleegkundige in de beoordeling heeft betrokken.
4.5.
Hetgeen in hoger beroep door appellante is gesteld, vormt in essentie een herhaling van de gronden die bij de rechtbank zijn aangevoerd en die in de aangevallen uitspraak gemotiveerd zijn besproken en ongegrond bevonden. Appellante heeft haar herhaalde standpunten niet vergezeld doen gaan van nieuwe gegevens die tot een ander oordeel aanleiding zouden kunnen geven.
4.6.
Gelet op hetgeen in 4.1 tot en met 4.5 is overwogen, kan het hoger beroep niet slagen en dient de aangevallen uitspraak te worden bevestigd.
5.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.J.T. van den Corput als voorzitter en J.S. van der Kolk en
J. Riphagen als leden, in tegenwoordigheid van I.J. Penning als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 mei 2014.
(getekend) J.J.T. van den Corput
(getekend) I.J. Penning