HR 30 maart 2004, ECLI:NL:HR:2004:AM2533, NJ 2004, 376 m.nt. Buruma, rov. 3.4.2..
HR, 06-10-2015, nr. 14/00677
ECLI:NL:HR:2015:2956
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
06-10-2015
- Zaaknummer
14/00677
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2015:2956, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 06‑10‑2015; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2015:1746, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2015:1746, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 30‑06‑2015
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2015:2956, Gevolgd
Beroepschrift, Hoge Raad, 26‑06‑2014
- Vindplaatsen
NJ 2015/430 met annotatie van
SR-Updates.nl 2015-0429
Uitspraak 06‑10‑2015
Inhoudsindicatie
Art. 359a Sv. Vormverzuim. De klacht dat het handelen van verbalisant in strijd met de Ambtsinstructie door bij de aanhouding van verdachte daadwerkelijk gebruik te maken van vuurwapens geen vormverzuim in de zin van art. 359a Sv oplevert onjuist is, slaagt. De klacht leidt evenwel niet tot cassatie: reeds gelet op wat door de verdediging is aangevoerd, had het Hof het verweer dat het OM niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de strafvervolging van verdachte, althans dat bewijsuitsluiting moet volgen, slechts kunnen verwerpen. Niet is gesteld dat door de onrechtmatige aanhouding aan het recht van verdachte op een eerlijke behandeling van zijn zaak wordt tekortgedaan, en evenmin dat bewijsmateriaal als gevolg van die aanhouding is verkregen.
Partij(en)
6 oktober 2015
Strafkamer
nr. S 14/00677
EC/CB
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 31 december 2013, nummer 21/003475-13, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1955.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal P.C. Vegter heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1.
Het middel klaagt dat het Hof het verweer strekkende tot niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de strafvervolging van de verdachte dan wel bewijsuitsluiting op onjuiste gronden, althans ontoereikend gemotiveerd heeft verworpen.
2.2.1.
Het Hof heeft het in het middel bedoelde verweer als volgt samengevat en verworpen:
"De raadsman heeft betoogd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn vervolging. Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd.
De politie heeft bij de aanhouding van de verdachte gehandeld in strijd met artikel 7 van de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke Marechaussee en andere opsporingsambtenaren (hierna: de Ambtsinstructie) door bij die aanhouding gebruik te maken van vuurwapens.
Het hof is van oordeel dat het gebruiken van vuurwapens bij de aanhouding van verdachte inderdaad in strijd was met de Ambtsinstructie. Verdachte had immers voordat hij wegvluchtte zijn rijbewijs aan de verbalisanten getoond, waardoor zijn identiteit bij de verbalisanten bekend was. De verbalisanten hebben niet geschoten ter afwending van dreigend gevaar. Zij hebben de verdachte, nadat hij met een personenauto op een verbalisant was ingereden, immers (achter)nageschoten.
Het hof is echter van oordeel dat het handelen van de verbalisanten in strijd met de Ambtsinstructie geen vormverzuim in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafrecht (de Hoge Raad begrijpt: Strafvordering) oplevert. Het hof komt reeds hierom niet tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar-ministerie, zoals door de raadsman is bepleit. Evenmin zal dit handelen tot bewijsuitsluiting leiden.
Bovendien heeft verdachte zichzelf in de situatie gebracht dat de politie zich genoodzaakt voelde om een vuurwapen te gebruiken, door weg te rennen terwijl hij door een verbalisant onder schot werd gehouden."
2.2.2.
Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte aldaar het woord gevoerd overeenkomstig de aan het proces-verbaal gehechte pleitnota. Deze pleitnota houdt, voor zover daarop in de toelichting op het middel een beroep wordt gedaan, het volgende in:
"1. Het vonnis bevat een opmerkelijke tegenstrijdigheid.
2. De rechtbank oordeelt dat in ieder geval vast staat dat gehandeld is in strijd met de ambtsinstructie en wel met artikel 7, derde lid van die instructie.
3. De rechtbank stelt dat de ambtsinstructie niet is bedoeld om een rol te spelen in het strafprocesrecht, doch anderzijds stelt de rechtbank dat de ambtsinstructie een waarborg vormt om burgers te beschermen tegen willekeurig gebruik van het vuurwapen door de politie.
4. Met andere woorden: de burger te beschermen tegen ongebreideld geweld van de Staat tegen zijn burgers.
5. Hoe nu de rechtbank enerzijds kan menen dat er sprake is van handelen in strijd met de ambtsinstructie - voor waar nogal geen gering verwijt - doch anderzijds meent dat dit vormverzuim geen enkel te respecteren belang van cliënt heeft getroffen, is onbegrijpelijk.
6. Deze redenering van de rechtbank laat toe dat er zonder pardon op burgers kan worden geschoten. Immers, de ambtsinstructie is door deze redenering een dode letter.
7. Op deze wijze is het de politie kennelijk toegestaan om in strijd met ambtsinstructie iemand dood te schieten, of ernstig te verwonden zonder dat dit enig gevolg heeft voor de ontvankelijkheid van Openbaar Ministerie.
8. Nu cliënt niet is doodgeschoten en geen ernstig letsel heeft opgelopen door dit ongebreideld schieten, zou cliënt niet een enig te respecteren belang zijn getroffen. Een onbegrijpelijk maar ook gevaarlijk standpunt.
9. De verdediging is van oordeel dat niet-ontvankelijkheid de enige mogelijkheid is om te voorkomen dat in de toekomst door de politie lukraak op burgers wordt geschoten.
10. De redenering van de rechtbank dat er toch op de banden werd geschoten is evident onjuist. Er werd op de auto geschoten en elke schutter weet dat schieten op een zich bewegend voorwerp grote risico's met zich brengt.
11. In dit verband wijst de verdediging op het gestelde op pagina 6, eerste alinea van het vonnis, waar de rechtbank stelt dat cliënt zelfs is weggelopen van een verbalisant die hem onder schot hield. Daarmee stellende dat cliënt zich moeite heeft getroost om zichzelf onder die omstandigheden van de tas te ontdoen.
12. Het is de rechtbank kennelijk ontgaan dat, voordat cliënt vertrok er een schot was gelost door de politie. Het lijkt me al evenzeer een feit van algemene bekendheid dat zodra er geschoten wordt, mensen proberen zo snel mogelijk weg te komen van de plek waar geschoten wordt.
(...)
14. (...) Kennelijk is het niet de bedoeling geweest dat de rechter en de verdediging nauwkeurig zouden weten aan welk direct levensgevaar cliënt door dit ongebreideld schieten door de politie is ontsnapt.
(...)
17. Met dit vonnis kan de Staat op de burger schieten, zonder dat de rechter de burger in bescherming neemt tegen de willekeur van de macht. De verdediging meent dan ook dat tot niet-ontvankelijkheid dient te worden besloten, wegens grove veronachtzaming van de rechten van cliënt in strijd met de goede procesorde.
18. De verdediging wijst in dit verband op het verhoor van cliënt op pagina 274, waaruit zijn impuls om te vluchten wordt onderbouwd, immers de verbalisanten zien dat cliënt onder de indruk is van het gehele gebeuren. Er staat: "bijna huilen". Ze onderbreken dan ook het verhoor en cliënt wordt in emotionele toestand teruggebracht naar zijn cel. Een dergelijke impact heeft schieten op mensen in het algemeen en kennelijk is cliënt daarop geen uitzondering. Het geeft nog eens nadrukkelijk aan hoe belangrijk het is dat er wordt gehandeld in overeenstemming met de ambtsinstructie en ook geeft het aan dat anders dan de rechtbank stelt, het belang van de te beschermen burger dient."
2.3.1.
Het middel behelst de klacht dat het oordeel van het Hof dat het handelen van de verbalisanten in strijd met de Ambtsinstructie door bij de aanhouding van de verdachte daadwerkelijk gebruik te maken van vuurwapens geen vormverzuim in de zin van art. 359a Sv oplevert, onjuist is. Deze klacht slaagt. In zijn algemeenheid is onjuist dat, zoals het Hof kennelijk heeft aangenomen, in geval van een onrechtmatige aanhouding wegens zo een overtreding van de Ambtsinstructie geen sprake kan zijn van een onherstelbaar vormverzuim in het voorbereidend onderzoek als bedoeld in art. 359a Sv.
2.3.2.
Het slagen van deze klacht kan evenwel niet tot cassatie leiden. Reeds gelet op hetgeen door de verdediging is aangevoerd, had het Hof het verweer dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de strafvervolging van de verdachte, althans dat bewijsuitsluiting moet volgen, slechts kunnen verwerpen. Niet is gesteld dat door de onrechtmatige aanhouding aan het recht van de verdachte op een eerlijke behandeling van zijn zaak wordt tekortgedaan, en evenmin dat bewijsmateriaal als gevolg van die aanhouding is verkregen.
3. Beoordeling van het tweede middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 6 oktober 2015.
Conclusie 30‑06‑2015
Inhoudsindicatie
Art. 359a Sv. Vormverzuim. De klacht dat het handelen van verbalisant in strijd met de Ambtsinstructie door bij de aanhouding van verdachte daadwerkelijk gebruik te maken van vuurwapens geen vormverzuim in de zin van art. 359a Sv oplevert onjuist is, slaagt. De klacht leidt evenwel niet tot cassatie: reeds gelet op wat door de verdediging is aangevoerd, had het Hof het verweer dat het OM niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de strafvervolging van verdachte, althans dat bewijsuitsluiting moet volgen, slechts kunnen verwerpen. Niet is gesteld dat door de onrechtmatige aanhouding aan het recht van verdachte op een eerlijke behandeling van zijn zaak wordt tekortgedaan, en evenmin dat bewijsmateriaal als gevolg van die aanhouding is verkregen.
Nr. 14/00677 Zitting: 30 juni 2015 | Mr. Vegter Conclusie inzake: [verdachte] |
1. Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, heeft bij arrest van 31 december 2013 de verdachte ter zake van 1. “opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod” en 2. “opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod” veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, met aftrek als bedoeld in art. 27 Sr, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Voorts zijn beslissingen genomen over inbeslaggenomen goederen als nader in het arrest omschreven.
2. Namens verdachte is beroep in cassatie ingesteld en heeft mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, bij schriftuur twee middelen van cassatie voorgesteld.
3. Het eerste middel klaagt dat het oordeel van het Hof dat het handelen in strijd met de Ambtsinstructie geen vormverzuim in de zin van art. 359a Sv oplevert blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting, althans dat de verwerping van het verweer van de verdediging strekkende tot niet-ontvankelijkheid, althans bewijsuitsluiting op grond van art. 359a Sv ontoereikend is gemotiveerd.
4. In de cassatieschriftuur worden de volgende passages geciteerd uit de ter terechtzitting in hoger beroep van 17 december 2013 overgelegde pleitnota:
“1. Het vonnis bevat een opmerkelijke tegenstrijdigheid.
2. De rechtbank oordeelt dat in ieder geval vast staat dat gehandeld is in strijd met de ambtsinstructie en wel met artikel 7, derde lid van die instructie.
3. De rechtbank stelt dat de ambtsinstructie niet is bedoeld om een rol te spelen in het strafprocesrecht, doch anderzijds stelt de rechtbank dat de ambtsinstructie een waarborg vormt om burgers te beschermen tegen willekeurig gebruik van het vuurwapen door de politie.
4. Met andere woorden: de burger te beschermen tegen ongebreideld geweid van de Staat tegen zijn burgers.
5. Hoe nu de rechtbank enerzijds kan menen dat er sprake is van handelen in strijd met de ambtsinstructie - voor waar nogal geen gering verwijt - doch anderzijds meent dat dit vormverzuim geen enkel te respecteren belang van cliënt heeft getroffen, is onbegrijpelijk.
6. Deze redenering van de rechtbank laat toe dat er zonder pardon op burgers kan worden geschoten. Immers, de ambtsinstructie is door deze redenering een dode letter.
7. Op deze wijze is het de politie kennelijk toegestaan om in strijd met ambtsinstructie iemand dood te schieten, of ernstig te verwonden zonder dat dit enig gevolg heeft voor de ontvankelijkheid van Openbaar Ministerie.
8. Nu cliënt niet is doodgeschoten en geen ernstig letsel heeft opgelopen door dit ongebreideld schieten, zou cliënt niet een enig te respecteren belang zijn getroffen. Een onbegrijpelijk maar ook gevaarlijk standpunt.
9. De verdediging is van oordeel dat niet-ontvankelijkheid de enige mogelijkheid is om te voorkomen dat in de toekomst door de politie lukraak op burgers wordt geschoten.
10. De redenering van de rechtbank dat er toch op de banden werd geschoten is evident onjuist. Er werd op de auto geschoten en elke schutter weet dat schieten op een zich bewegend voorwerp grote risico's met zich brengt.
11. In dit verband wijst de verdediging op het gestelde op pagina 6, eerste alinea van het vonnis, waar de rechtbank stelt dat cliënt zelfs is weggelopen van een verbalisant die hem onder schot hield. Daarmee stellende dat cliënt zich moeite heeft getroost om zichzelf onder die omstandigheden van de tas te ontdoen.
12. Het is de rechtbank kennelijk ontgaan dat, voordat cliënt vertrok er een schot was gelost door de politie. Het lijkt me al evenzeer een feit van algemene bekendheid dat zodra er geschoten wordt, mensen proberen zo snel mogelijk weg te komen van de plek waar geschoten wordt.
(…)
13. Kennelijk is het niet de bedoeling geweest dat de rechter en de verdediging nauwkeurig zouden weten aan welk direct levensgevaar cliënt door dit ongebreideld schieten door de politie is ontsnapt.
(…)
14. Met dit vonnis kan de Staat op de burger schieten, zonder dat de rechter de burger in bescherming neemt tegen de willekeur van de macht. De verdediging meent dan ook dat tot niet-ontvankelijkheid dient te worden besloten, wegens grove veronachtzaming van de rechten van cliënt in strijd met de goede procesorde.
15. De verdediging wijst in dit verband op het verhoor van cliënt op pagina 274, waaruit zijn impuls om te vluchten wordt onderbouwd, immers de verbalisanten zien dat cliënt onder de indruk is van het gehele gebeuren. Er staat: "bijna huilen".
Ze onderbreken dan ook het verhoor en cliënt wordt in emotionele toestand teruggebracht naar zijn cel. Een dergelijke impact heeft schieten op mensen in het algemeen en kennelijk is cliënt daarop geen uitzondering. Het geeft nog eens nadrukkelijk aan hoe belangrijk het is dat er wordt gehandeld in overeenstemming met de ambtsinstructie en ook geeft het aan dat anders dan de rechtbank stelt, het belang van de te beschermen burger dient.”
5. De steller van het middel citeert tevens de volgende passages uit het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 17 december 2013:
“ De verdachte verklaart - zakelijk weergegeven - als volgt:
Er is nota bene dertien keer op mij geschoten.
(…)
De verdachte en de raadsman voeren het woord tot verdediging, de raadsman overeenkomstig zijn pleitnota, die aan het hof is overgelegd en aan dit proces-verbaal is gehecht. Aanvullend merkt de raadsman - zakelijk weergegeven - nog op:
(…)
Voorts wil ik nog opmerken dat er maar liefst dertien keer door de politie is geschoten.”
6. Het Hof heeft het in het middel bedoelde verweer als volgt samengevat en verworpen:
“Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
De raadsman heeft betoogd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn vervolging. Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd.
De politie heeft bij de aanhouding van de verdachte gehandeld in strijd met artikel 7 van de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke Marechaussee en andere opsporingsambtenaren (hierna: de Ambtsinstructie) door bij die aanhouding gebruik te maken van vuurwapens.
Het hof is van oordeel dat het gebruiken van vuurwapens bij de aanhouding van verdachte inderdaad in strijd was met de Ambtsinstructie. Verdachte had immers voordat hij wegvluchtte zijn rijbewijs aan de verbalisanten getoond, waardoor zijn identiteit bij de verbalisanten bekend was. De verbalisanten hebben niet geschoten ter afwending van dreigend gevaar. Zij hebben de verdachte, nadat hij met een personenauto op een verbalisant was ingereden, immers (achter)nageschoten.
Het hof is echter van oordeel dat het handelen van de verbalisanten in strijd met de Ambtsinstructie geen vormverzuim in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafrecht (lees: Strafvordering; PV) oplevert. Het hof komt reeds hierom niet tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar-ministerie, zoals door de raadsman is bepleit. Evenmin zal dit handelen tot bewijsuitsluiting leiden.
Bovendien heeft verdachte zichzelf in de situatie gebracht dat de politie zich genoodzaakt voelde om een vuurwapen te gebruiken, door weg te rennen terwijl hij door een verbalisant onder schot werd gehouden.”
7. Art. 359a Sv ziet op vormverzuimen die zijn begaan bij het voorbereidend onderzoek. Ingevolge art. 132 Sv moet daaronder worden verstaan het onderzoek dat voorafgaat aan het onderzoek ter terechtzitting. Onder die vormverzuimen zijn blijkens de wetsgeschiedenis met name ook begrepen normschendingen bij de opsporing.1.
8. Het Hof heeft geoordeeld dat er bij de aanhouding gehandeld is in strijd met de Ambtsinstructie en daarin lijkt mij besloten te liggen dat er sprake was van een onrechtmatige aanhouding. Die onrechtmatige aanhouding maakt duidelijk dat er zich een vormverzuim voordoet, maar de vraag is vervolgens of dit een vormverzuim is in de zin van art. 359a Sv.2.Vormverzuimen die aan de orde kunnen worden gesteld bij het verhoor door de rechter-commissaris (art. 59a, eerste lid, Sv) zijn geen vormverzuimen in de zin van art. 359a Sv.3.Toetsing door de rechter-commissaris is in het onderhavige geval niet achterwege gebleven.4.Het ligt in een geval als het onderhavige, waarin een raadsman zowel in eerste aanleg als in hoger beroep volhardt in een onhoudbaar standpunt, wel voor de hand dat het Hof die toetsingsmogelijkheid had genoemd. Wat daarvan ook zij, het oordeel van het Hof dat geen sprake is geweest van een vormverzuim als bedoeld in art. 359a Sv is juist. Overigens komt ingeval hier wel sprake is van een vormverzuim als bedoeld in art. 359a Sv niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie als sanctie niet in aanmerking. Er is door de raadsman in feitelijke aanleg niet beargumenteerd dat van een eerlijke berechting geen sprake meer kan zijn of dat het wettelijk systeem in de kern is geraakt.5.Het door de raadsman in feitelijke aanleg gevoerde verweer strekte kennelijk mede tot bewijsuitsluiting (pleitnota punt 24), maar elke onderbouwing waarom het bewijs door het vormverzuim onbruikbaar is ontbreekt, zodat het middel in zoverre onbesproken kan blijven.
9. Het eerste middel faalt.
10. Het tweede middel klaagt over de motivering van de bewezenverklaring van feit 1. Uit de gebezigde bewijsmiddelen zou niet kunnen volgen dat de verdachte heroïne heeft vervoerd, althans het Hof zou voor het bewijs hiervan een niet-redengevend bewijsmiddel (8) hebben gebezigd.
11. Telkens onder 1 is in het verkort arrest de tenlastelegging en bewezenverklaring van vervoer van heroïne opgenomen. De in feit 1 bedoelde harddrug wordt in het arrest (bewijsoverweging, strafmotivering) alsmede in de aanvulling met bewijsmiddelen (bewijsmiddel 7) aangeduid als heroïne. Uitsluitend bewijsmiddel 8 spreekt over cocaïne. Het kan niet anders dan dat hier sprake is van een misslag. Een blik achter de papieren muur op de als bewijsmiddel 8 gebruikte rapportage van het NFI leert dat de conclusies ten aanzien van beide monsters luiden: “bevat heroïne”. Dat komt overeen met tenlastelegging en bewezenverklaring. Het arrest van het Hof kan met herstel van de misslag worden gelezen, zodat de feitelijke grondslag aan het middel ontvalt.6.
12 Het tweede middel faalt.
13. De middelen falen en kunnen worden afgedaan met behulp van de aan art. 81, eerste lid, RO ontleende motivering. Afdoening met toepassing van art. 80a RO is, voor het geval dat de voorkeur van Uw Raad heeft, mogelijk. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
14. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 30‑06‑2015
De steller van het middel meent, evenals de raadsman in feitelijke aanleg kennelijk, dat elke disproportionele gewelddadige aanhouding een vormverzuim als bedoeld in art. 359a Sv oplevert. Hij verwijst daarbij naar een conclusie van AG Harteveld (ECLI:NL:PHR:2013:677), maar verliest uit het oog dat mijn ambtgenoot de woorden ’in het algemeen’ gebruikt.
Zie reeds HR 30 maart 2004, ECLI:NL:HR:AM2533, NJ 2004/376 m.nt. Buruma (afvoerpijp). Zie voor de gevolgen van onrechtmatige aanhouding overigens reeds oudere rechtspraak als HR 13 november 1984, NJ 1985/295 en HR 18 februari 1992, NJ 1992/546. Voorts R. Kuiper, Vormfouten, Nijmegen 2014, p. 507.
De raadsman merkt bij het verhoor van verdachte in het kader van de vordering bewaring op, dat er buitenproportioneel geweld is gebruikt jegens zijn cliënt en dat hij op de zitting zal pleiten voor niet-ontvankelijkheid van het OM (proces-verbaal van het verhoor van verdachte in het kader van de vordering tot inbewaringstelling van 30 oktober 2012).
HR 30 maart 2004, ECLI:NL:HR:AM2533, NJ 2004/376 m.nt. Buruma en HR 1 juni 1999, ECLI:HR:NL:ZD1143, NJ 1999/567. Vgl. ook HR 19 februari 2013, ECLI:NL:HR:BY5321, NJ 2013/308 m.nt. Keulen.
Vgl. reeds HR 3 oktober 2006, ECLI:NL:HR:2006:AY6711.
Beroepschrift 26‑06‑2014
Aan de Hoge Raad der Nederlanden
's‑Gravenhage
Griffienummer: S 14/00677
Betekening aanzegging: 27 juni 2014
Cassatieschriftuur
Inzake:
[verdachte],
wonende te [woonplaats],
verdachte,
advocaat: mr. R.J. Baumgardt
dossiernummer: 20140100
Edelhoogachtbare Heren, Vrouwen:
Inleiding
Ondergetekende, als daartoe door de verdachte bijzonder gevolmachtigd, mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, heeft hierbij de eer aan u Edelhoogachtbaar College te doen toekomen een schriftuur van cassatie ten vervolge op het door [verdachte] ingestelde beroep in cassatie tegen het arrest van het Gerechtshof Arnhem Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, d.d. 31 december 2013 en alle beslissingen die door het hof ter terechtzitting(en) zijn genomen.
In genoemd arrest heeft het hof de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk. Daarnaast heeft het hof beslissingen genomen ten aanzien van een aantal in beslag genomen voorwerpen.
Middelen van cassatie
Als gronden van cassatie heeft ondergetekende de eer voor te dragen:
Middel I
Schending van het recht en/of verzuim van vormen, waarvan de niet-naleving met nietigheid wordt bedreigd, althans zodanige nietigheid voortvloeit uit de aard van de niet in acht genomen vormen, in het bijzonder de artt. 359a en 415 Sv, en wel om het navolgende:
Ter terechtzitting in hoger beroep is namens de verdachte onder meer het verweer gevoerd dat (verkort zakelijk weergegeven) het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, althans bewijsuitsluiting dient plaats te vinden, nu de politie bij de aanhouding van de verdachte gehandeld heeft in strijd met de Ambtsinstructie door bij de aanhouding gebruik te maken van vuurwapens en verdachte direct levensgevaar heeft gelopen door het ongebreideld schieten. In het arrest heeft het hof het gevoerde verweer verworpen. In het arrest heeft het hof vastgesteld dat het gebruiken van vuurwapens bij de aanhouding van de verdachte in strijd is met de Ambtsinstructie maar dit handelen van de verbalisanten geen vormverzuim in de zin van art. 359 a oplevert. Door aldus het verweer te verwerpen getuigt het oordeel van het hof een onjuiste rechtsopvatting, althans is de verwerping van het verweer onvoldoende met redenen omkleed.
Toelichting:
1.1
In het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep d.d. 17 december 2013 is onder meer gerelateerd dat aldaar door mr. J.B. Boone, advocaat te Wijk bij Duurstede, de raadsman die de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep als raadsman heeft bijgestaan, het woord tot de verdediging is gevoerd overeenkomstig de aan het proces-verbaal gehechte pleitnota. In deze pleitnota is onder meer vermeld:
- ‘1.
Het vonnis bevat een opmerkelijke tegenstrijdigheid.
- 2.
De rechtbank oordeelt dat in ieder geval vast staat dat gehandeld is in strijd met de ambtsinstructie en wel met artikel 7, derde lid van die instructie.
- 3.
De rechtbank stelt dat de ambtsinstructie niet is bedoeld om een rol te spelen in het strafprocesrecht, doch anderzijds stelt de rechtbank dat de ambtsinstructie een waarborg vormt om burgers te beschermen tegen willekeurig gebruik van het vuurwapen door de politie.
- 4.
Met andere woorden: de burger te beschermen tegen ongebreideld geweld van de Staat tegen zijn burgers.
- 5.
Hoe nu de rechtbank enerzijds kan menen dat er sprake is van handelen in strijd met de ambtsinstructie — voor waar nogal geen gering verwijt — doch anderzijds meent dat dit vormverzuim geen enkel te respecteren belang van cliënt heeft getroffen, is onbegrijpelijk.
- 6.
Deze redenering van de rechtbank laat toe dat er zonder pardon op burgers kan worden geschoten. Immers, de ambtsinstructie is door deze redenering een dode letter.
- 7.
Op deze wijze is het de politie kennelijk toegestaan om in strijd met ambtsinstructie iemand dood te schieten, of ernstig te verwonden zonder dat dit enig gevolg heeft voor de ontvankelijkheid van Openbaar Ministerie.
- 8.
Nu cliënt niet is doodgeschoten en geen ernstig letsel heeft opgelopen door dit ongebreideld schieten, zou cliënt niet een enig te respecteren belang zijn getroffen. Een onbegrijpelijk maar ook gevaarlijk standpunt.
- 9.
De verdediging is van oordeel dat niet-ontvankelijkheid de enige mogelijkheid is om te voorkomen dat in de toekomst door de politie lukraak op burgers wordt geschoten.
- 10.
De redenering van de rechtbank dat er toch op de banden werd geschoten is evident onjuist. Er werd op de auto geschoten en elke schutter weet dat schieten op een zich bewegend voorwerp grote risico's met zich brengt.
- 11.
In dit verband wijst de verdediging op het gestelde op pagina 6, eerste alinea van het vonnis, waar de rechtbank stelt dat cliënt zelfs is weggelopen van een verbalisant die hem onder schot hield. Daarmee stellende dat cliënt zich moeite heeft getroost om zichzelf onder die omstandigheden van de tas te ontdoen.
- 12.
Het is de rechtbank kennelijk ontgaan dat, voordat cliënt vertrok er een schot was gelost door de politie. Het lijkt me al evenzeer een feit van algemene bekendheid dat zodra er geschoten wordt, mensen proberen zo snel mogelijk weg te komen van de plek waar geschoten wordt.
()
- 13.
Kennelijk is het niet de bedoeling geweest dat de rechter en de verdediging nauwkeurig zouden weten aan welk direct levensgevaar cliënt door dit ongebreideld schieten door de politie is ontsnapt.
()
- 14.
Met dit vonnis kan de Staat op de burger schieten, zonder dat de rechter de burger in bescherming neemt tegen de willekeur van de macht. De verdediging meent dan ook dat tot niet-ontvankelijkheid dient te worden besloten, wegens grove veronachtzaming van de rechten van cliënt in strijd met de goede procesorde.
- 15.
De verdediging wijst in dit verband op het verhoor van cliënt op pagina 274, waaruit zijn impuls om te vluchten wordt onderbouwd. Immers de verbalisanten zien dat cliënt onder de indruk is van het gehele gebeuren. Er staat: ‘bijna huilen’.
Ze onderbreken dan ook het verhoor en cliënt wordt in emotionele toestand teruggebracht naar zijn cel. Een dergelijke impact heeft schieten op mensen in het algemeen en kennelijk is cliënt daarop geen uitzondering. Het geeft nog eens nadrukkelijk aan hoe belangrijk het is dat er wordt gehandeld in overeenstemming met de ambtsinstructie en ook geeft het aan dat anders dan de rechtbank stelt, het belang van de te beschermen burger dient.’
1.2
In het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep d.d. 17 december 2013 is voorts nog gerelateerd dat aldaar door de raadsman is verklaard:
‘Voorts wil ik nog opmerken dat er maar liefst 13 keer door de politie is geschoten.’
1.3
In het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep d.d. 17 december 2013 is voorts nog gerelateerd dat aldaar door de verdachte is verklaard (voor zover in dit kader van belang):
‘De verdachte merkt — zakelijk weergegeven — op:
Ik herken mijzelf niet in de persoon op de beelden. En ik weet ook niets meer vanaf het moment dat er op mij geschoten is. Er is nota bene 13 keer op mij geschoten. ()’
1.4
In het arrest heeft het hof het gevoerde verweer verworpen. Het hof heeft daartoe (slechts) vermeld:
‘Het hof is van oordeel dat het gebruiken van vuurwapens bij de aanhouding van verdacht inderdaad in strijd was met de ambtsinstructie. Verdachte had immers voordat hij wegvluchtte zijn rijbewijs aan de verbalisanten getoond, waardoor zijn identiteit bij de verbalisanten bekend was. De verbalisanten hebben niet geschoten ter afwending van dreigend gevaar. Zij hebben de verdachte, nadat hij met een personenauto op een verbalisant was ingereden, immers (achter)nageschoten.
Het hof is echter van oordeel dat het handelen van de verbalisanten in strijd met de ambtsinstructie geen vormverzuim in de zin van art. 359a van het Wetboek van Strafrecht (bedoeld zal zijn: Strafvordering —RJB—) oplevert. Het hof komt reeds hierom niet tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie, zoals door de raadsman is bepleit. Evenmin zal dit handelen tot bewijsuitsluiting leiden.
Bovendien heeft verdachte zichzelf in de situatie gebracht dat de politie zich genoodzaakt voelde om een vuurwapen te gebruiken, door weg te rennen terwijl hij door een verbalisant onder schot werd gehouden.’
1.5
Art. 359a Sv ziet op vormverzuimen die zijn begaan bij het voorbereidend onderzoek. Ingevolge art. 132 Sv moet daaronder worden verstaan het onderzoek dat voorafgaat aan het onderzoek ter terechtzitting. Onder die vormverzuimen zijn blijkens de wetsgeschiedenis met name ook begrepen normschendingen bij de opsporing (zie in dit verband HR 30 maart 2004, NJ 2004, 376, m.nt. Buruma). Reeds gelet daarop moet worden gezegd dat het Hofs oordeel dat het handelen in strijd met de Ambtsinstructie geen vormverzuim in de zin van art. 359a Sv oplevert in zijn algemeenheid van een onjuiste rechtsopvatting getuigt (zie in dit verband C.A.G. Harteveld, ECLI:NL:PHR:2013:677).
1.6
De omstandigheid dat onregelmatigheden in de wijze waarop een verdachte wordt aangehouden op zichzelf in de regel niet zullen meebrengen dat aan het recht van de verdachte op een eerlijke behandeling van de zaak wordt tekort gedaan zodat het hof het verweer slechts had kunnen verwerpen, kan in de onderhavige zaak niet aan verdachte worden tegengeworpen. Daarbij is van belang dat door en namens de verdachte er uitdrukkelijk op is gewezen dat hij levensgevaar heeft gelopen en dat er maar liefst 13 keer op hem is geschoten. Bovendien is de verwerping van het verweer ook nog eens tegenstrijdig nu het hof enerzijds heeft overwogen dat de verbalisanten niet zouden hebben geschoten ter afwending van dreigend gevaar, maar de verdachte, nadat hij met een personenauto op een verbalisant was ingereden, hebben (achter)nageschoten, terwijl het hof anderzijds (‘bovendien’) heeft overwogen dat verdachte zichzelf in de situatie heeft gebracht dat de politie zich ‘genoodzaakt’ voelde om een vuurwapen te gebruiken, door weg te rennen terwijl hij door een verbalisant onder schot werd gehouden. Dat de politie zich genoodzaakt zou hebben gevoeld een vuurwapen te gebruiken door weg te rennen terwijl hij door een verbalisant onder schot werd gehouden is overigens in het licht van hetgeen door en namens de verdachte is aangevoerd, te weten dat hij is weggerend nadat er op hem is geschoten, ook nog eens onbegrijpelijk.
Middel II
Schending van het recht en/of verzuim van vormen, waarvan de niet-naleving met nietigheid wordt bedreigd, althans zodanige nietigheid voortvloeit uit de aard van de niet in acht genomen vormen, in het bijzonder de artt. 359 en 415 Sv, en wel om het navolgende:
Ten onrechte heeft het hof bewezen verklaard dat verdachte (verkort zakelijk weergegeven) op 25 oktober 2012 te Duiven opzettelijk heeft vervoerd ongeveer 1470 gram heroïne nu uit de bewijsmiddelen niet kan volgen dat verdachte heroïne heeft vervoerd, althans heeft het hof ten onrechte ten behoeve van de bewezenverklaring als redengevend bewijsmiddel gebezigd een schriftelijk bescheid, inhoudende onder meer een ‘rapport identificatie van drugs’, waaruit volgt dat de door het NFI onderzochte monsters cocaïne hebben bevat, zodat de bewezenverklaring onvoldoende met redenen is omkleed.
Toelichting:
2.1
Aan de verdachte is onder feit 1 ten laste gelegd, dat:
‘Hij op of omstreeks 25 oktober 2012 te Duiven tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 1.470 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal, bevattende heroïne, zijnde heroïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I; danwel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;’
2.2
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft verdachte ontkend zich aan het ten laste gelegde schuldig te hebben gemaakt.
2.3
In het arrest heeft het hof bewezen verklaard, dat:
‘Hij op 23 oktober 2012 te Duiven opzettelijk heeft vervoerd ongeveer 1.470 gram van een materiaal bevattende, zijnde heroïne, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I’.
2.4
Ten behoeve van de bewezenverklaring heeft het hof een aantal bewijsmiddelen gebezigd. Zo heeft het hof onder meer als bewijsmiddel (6) gebezigd een proces-verbaal, inhoudende een relaas van verbalisanten, inhoudende onder meer (voor zover in dit kader van belang):
‘() wij openden de doos en zagen dat er twee grote bollen zilverfolie in zaten. Ik, [verbalisant 1], haalde het zilverfolie weg en zag dat er bruine tape onder het aluminiumfolie zat. De inhoud was kneedbaar. Het is om ons ambtshalve bekend dat harddrugs op deze wijze wordt verpakt. Hierop hebben wij deze aangetroffen goederen in beslag genomen.’
2.5
Voorts heeft het hof als bewijsmiddel (7) gebezigd een proces-verbaal, ‘voor zover inhoudende een als indicatief verdovende middelenonderzoek’, inhoudende (voor zover in dit kader van belang):
‘() tevens bestond de partij uit een politie waardezak, genummerd F2223541, met daarin een prop aluminiumfolie en bruin tape, één bol omwikkeld met bruin tape en doorzichtig tape en één bol omwikkeld met bruin tape. Een monster uit beide bovenstaande bollen is getest met de MMC International BV voor heroïne. Bij beide monsters is het resultaat dat het om heroïne gaat.
()
Er werd een positieve identificatie verkregen op de aanwezigheid van in totaal 1470 (duizendvierhonderdzeventig) gram aan heroïne ()
()
Sporenoverzicht:
() | ||
AAEI9108NL | monster bruin poedervormig materiaal | uit AAFK7529NL |
AAEI9109NL | monster bruin poedervormig materiaal | uit AAFK7530NL’ |
2.6
Voorts heeft het hof als bewijsmiddel (8) gebezigd een schriftelijk bescheid, ‘zijnde een rapport identificatie van drugs en precursoren opgemaakt door () NFI — deskundige forensische drugsanalyse, inhoudende — zakelijk weergegeven -:
‘Kenmerk | omschrijving | coclusie |
---|---|---|
() | ||
AAEI9108NL | monster beige poeder en brokjes | bevat cocaïne |
AAEI9108NL | monster beige poeder en brokjes | bevat cocaïne’ |
2.7
Gelet op de door het hof gebezigde bewijsmiddelen kan uit de door het hof gebezigde bewijsmiddelen niet volgen dat verdachte op 25 oktober 2012 heroïne heeft vervoerd, zoals wel bewezen is verklaard, althans heeft het hof daartoe ten onrechte als redengevend bewijsmiddel gebezigd een schriftelijk bescheid, inhoudende een rapport identificatie, waaruit kan volgen dat in beslag genomen materiaal een andere stof heeft bevat dan de bewezen verklaarde heroïne, zodat de bewezenverklaring onvoldoende met redenen is omkleed.
Dat
Op vorenstaande gronden het u Edelhoogachtbaar College moge behagen, gemelde uitspraak te vernietigen met een zodanige uitspraak als uw Edelhoogachtbaar College noodzakelijk voorkomt.
Spijkenisse, 21 augustus 2014
advocaat